ECLI:NL:GHAMS:2023:3335

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.290.213/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake registratie van een overeenkomst volgens het recht van Turkmenistan

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van de Republiek Turkmenistan tegen Chemix International B.V. over de registratie van een overeenkomst volgens het recht van Turkmenistan. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest op 11 juli 2023, waarin het hof de partijen had verzocht om verdere akte-/memoriewisseling. De kern van het geschil draait om de vraag of de opschortende voorwaarde van rechtsgeldige registratie van de overeenkomst is vervuld, zoals neergelegd in artikel 2.5 van de overeenkomst. Turkmenistan stelt dat Chemix een vervalste bankverklaring heeft overgelegd en dat registratie van de overeenkomst bij de SCRME een vereiste is volgens het Turkmeense recht. Chemix betwist dit en heeft een tegenopinion overgelegd van professor [naam 2], die de bevindingen van professor [naam 1] betwist. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor een tweede akte aan de zijde van Chemix, waarbij Turkmenistan de gelegenheid krijgt om te reageren op de overgelegde producties. De beslissing van het hof houdt in dat de zaak op 12 december 2023 opnieuw op de rol komt voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.290.213/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/671914/HA ZA 19-949
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 november 2023
in de zaak van
de republiek TURKMENISTAN,
gevestigd te Asjchabad, Turkmenistan,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. T.L. Claassens te Rotterdam,
tegen
CHEMIX INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. J.E. van der Wolf te Soest.
Partijen worden hierna wederom Turkmenistan en Chemix genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Voor het procesverloop tot 11 juli 2023 verwijst het hof naar het op die datum in deze zaak uitgesproken tussenarrest en de daarin vermelde stukken,
Bij dat tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door Chemix. Chemix heeft vervolgens een akte, met productie, genomen. Daarna is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Na de grieven 1 tot en met 3 te hebben besproken, is het hof in de rechtsoverwegingen 4.35 e.v. van voormeld tussenarrest ingegaan op grief 4 van Turkmenistan. Met haar grief 4 heeft Turkmenistan betoogd dat de opschortende voorwaarde van rechtsgeldige registratie als neergelegd in artikel 2.5 van de overeenkomst tussen partijen niet is vervuld. Artikel 2.5 luidt: “
This Contract shall become valid from the moment of its state registration in accordance with the Legislation of Turkmenistan”. Het hof heeft overwogen dat artikel 2.5 met toepassing van de Haviltex-maatstaf moet worden uitgelegd en dat er geen aanwijzingen zijn dat Chemix de bepaling in redelijkheid aldus mocht uitleggen dat het enkele feit van registratie voldoende is om de overeenkomst gelding te doen hebben en dat de woorden ‘
in accordance with the(het hof corrigeert rov. 4.39 van het tussenarrest:)
Legislation of Turkmenistan’ geen enkele inhoudelijke betekenis hebben. In het bijzonder heeft Chemix geen argumenten genoemd voor een uitleg van artikel 2.5 die meebrengt dat de overeenkomst toch gelding verkrijgt, ook als (i)
the Legislation of Turkmenistaneen bankverklaring vereist voor registratie en (ii) Chemix Turkmenistan een vervalste bankverklaring heeft verstrekt. Turkmenistan heeft betoogd dat sprake is van deze twee omstandigheden.
2.2.
Het hof heeft aangetoond geacht dat de bankverklaring van 24 januari 2012 van BNP Paribas (Suisse) een vervalsing betrof en overwogen dat als de stelling van Turkmenistan dat voor registratie van de overeenkomst een bankverklaring is vereist juist is, moet worden aangenomen dat deze verklaring daarvoor is gebruikt. Met betrekking tot de vragen of registratie van de overeenkomst bij de SCRME een voorwaarde van Turkmeens recht is (wat door Chemix wordt betwist) en, indien dit zo is, of daarvoor een bankverklaring is vereist, heeft Turkmenistan twee
legal opinionsovergelegd van Dr.Dres.h.c. [naam 1], professor emeritus aan de universiteit van Bremen. Prof. [naam 1] heeft zijn kwalificaties en expertise op het gebied van Turkmeens recht beschreven en heeft de vragen gemotiveerd bevestigend beantwoord. Volgens prof. [naam 1] is registratie van een overeenkomst als de onderhavige een voorwaarde van Turkmeens recht en is een onvervalste en materieel correcte
letter of good standing by a banknaar Turkmeens recht een vereiste voor registratie.
2.3.
Het hof heeft Chemix in de gelegenheid gesteld eveneens een opinie van een door haar aangezochte deskundige over te leggen en de zaak daartoe naar de rol verwezen. Daarbij heeft het hof overwogen dat vervolgens direct weer arrest kan worden gevraagd, waarna het hof zal beslissen over mogelijke nog aan beide experts te stellen nadere vragen. In ieder geval is naar aanleiding van de opinie van de kant van Chemix nader debat in het vooruitzicht gesteld.
2.4.
Chemix heeft bij akte overlegging deskundigenoordeel een legal opinion van professor [naam 2] overgelegd,
Professor, Doctor of Law, Head of Legal Studies Department, Moscow State University. Prof. [naam 2] heeft haar cv aangehecht. Haar huidige functie bekleedt zij sinds februari 2014. Zij vermeldt dat de diverse instellingen waar zij sinds 1997 in academische functies werkzaam is geweest zich van oudsher bezighouden met onder meer de wettelijke systemen en rechtstoepassing in Centraal Azië, de voormalige Sovjet-Unie. Zij bekleedt een aantal nevenfuncties en is onder meer als deskundige betrokken geweest bij de
Constitutional Court,
the Supreme Arbitration Court, de
European Court of Human Rightsen de
London Arbitration Court. Daarnaast is zij auteur van meer dan 300 wetenschappelijke publicaties.
2.5.
Professor [naam 2] vermeldt dat Turkmeense wetgeving door het ministerie van justitie regelmatig in het Russisch wordt gepubliceerd, evenals relevante documenten in het Turkmeens, met officiële vertalingen.
2.6.
In haar opinie betwist prof. [naam 2] de bevindingen van prof. [naam 1]. Haar opinie komt, kort gezegd, op het volgende neer.
- De overeenkomst tussen partijen is een investeringsovereenkomst en Order no. 01/05-55 van de voorzitter van de SCRME is niet van toepassing op dat soort overeenkomsten.
- De appendices 12 en 13 van Order no. 01/05-55 van de voorzitter van de SCRME richten zich niet tot buitenlandse entiteiten als Chemix. Zij hebben alleen betrekking op Turkmeense overheidsorganisaties en Turkmeense bedrijven die zijn aangesloten bij de Turkmenistan Union of Industrialist Entrepreneurs (de facto een quasi-overheidsorganisatie) en stellen niet de eis dat de wederpartij van een Turkmeense entiteit een
bank conclusionaanlevert.
- De appendices 12 en 13 hebben betrekking op contracten met betrekking tot “
construction and reconstruction of objects (buildings)”. Daar valt het onderhavige contract niet onder. De SCRME heeft het mobiele complex van Chemix zelfstandig geclassificeerd als “
mechanical engineering”. Het mobiele complex was volledig
pre-engineeredin Nederland en was al per trein aan Turkmenistan bezorgd. Er hoefde niets meer gebouwd of geconstrueerd te worden.
- Uit een brief van de SCRME van 27 december 2011 aan het Ministerie van Olie en Gas blijkt dat toen al een registratienummer aan het contract is toegekend en dat betekent dat de registratieprocedure was afgerond. Dit was derhalve voordat de BNP Paribas brief is verstrekt.
2.7.
Dit laatste punt heeft Chemix aangegrepen om het hof te verzoeken in het vervolg van de procedure 27 december 2011 als registratiedatum tot uitgangspunt te nemen.
2.8.
De rechtbank heeft onder 4.13 van het bestreden vonnis vastgesteld dat de SCRME op 11 september 2012 is overgegaan tot registratie van de overeenkomst. In het voetspoor hiervan heeft het hof onder 4.36 van het tussenarrest overwogen dat vast staat dat de SCRME op 11 september 2012 is overgegaan tot registratie van de overeenkomst. Chemix heeft aangevoerd dat uit de
legal opinionvan professor [naam 2] thans blijkt dat de registratie al eerder heeft plaatsgevonden en wel op 27 december 2011, waartoe professor [naam 2] verwijst naar de hierboven genoemde brief van 27 december 2012 (bij memorie van grieven van Turkmenistan overgelegd als productie 72). Chemix stelt dat rechtsoverweging 4.36 dus is gebaseerd op een onjuiste grondslag en dat zij met deze feitelijk onjuistheid pas bekend is geworden door het rapport van de deskundige. Volgens haar staat de tweeconclusieregel er in dat geval niet aan in de weg dat de juiste registratiedatum tot uitgangspunt wordt genomen en brengt ook de leer van de bindende eindbeslissing mee dat de rechter niet gebonden is aan een onjuiste feitelijke grondslag.
2.9.
Het hof zal op dit punt beslissen nadat Turkmenistan zich erover heeft kunnen uitlaten. Overigens constateert het hof dat Turkmenistan in noot 149 van haar memorie van grieven heeft aangevoerd dat de registratiedatum, anders dan de rechtbank heeft vastgesteld, niet 11 september 2012 maar 17 augustus 2012 is geweest, een datum die ook wordt genoemd in de eerste opinie van professor [naam 1] onder 26. Chemix noemt onder 114 van haar memorie van antwoord als registratiedatum “27 augustus 2012 zoals de rechtbank in 4.13 heeft overwogen en waartegen Turkmenistan niet heeft gegriefd”. De rechtbank heeft als registratiedatum echter 11 september 2012 genoemd en in noot 149 van de memorie van grieven valt daartegen een – ook door het hof niet eerder onderkende – grief te lezen. De genoemde data zijn echter alle van ruim na de datum van de brief van BNP Paribas van 24 januari 2012 en welk van genoemde data de juiste is, is in zoverre niet van doorslaggevend belang voor de onderhavige kwestie.
2.10.
Voordat Turkmenistan in de gelegenheid zal worden gesteld te reageren op het verzoek terug te komen van de vaststelling van de registratiedatum en op de inhoud van de opinie van professor [naam 2], verzoekt het hof Chemix zich bij akte eerst nog uit te laten over het volgende.
1. Professor [naam 2] verwijst in haar opinie (onder 1.3, p. 3) naar de wet ‘
On foreign economic activity in Turkmenistan’ en in het bijzonder naar de artikelen 6 en 9. Wat zijn de rol en het toepassingsbereik van deze wet (in de relevante periode)? Bevat de wet bepalingen die (direct of indirect) betrekking hebben op registratie van overeenkomsten bij de SCRME? Hoe luiden de artikelen 6 en 9 precies? Graag de wetstekst, vergezeld van een beëdigde vertaling in het Engels.
2. Artikel 2.5 van de overeenkomst – waarbij de republiek Turkmenistan zelf partij is – neemt tot uitgangspunt dat de overeenkomst geregistreerd moet worden. Registratie door de SCRME heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Wat is precies de basis voor deze registratie als deze, zoals Chemix aanvoert, niet gevonden kan worden in Presidential Decree no. 2615 van 7 mei 1996 jo. Order nr 01/05-55 van 26 december 2008 van de voorzitter van de SCRME en de bijbehorende appendices 12 en 13?
3. De aan de opinie van professor [naam 2] gehechte appendix 13 is kennelijk van later datum dan de periode waar het in deze procedure om gaat. In verband met ‘Clause 10’ wordt immers verwezen naar een Order van mei 2015. De inhoud van dit stuk verschilt van de versie van appendix 13 die is overgelegd als productie 42 bij conclusie van antwoord van Turkmenistan. Chemix wordt verzocht de in 2011/2012 geldende versie over te leggen (vergezeld van een beëdigde vertaling in het Engels), voor zover dit volgens haar een andere versie is dan de door Turkmenistan overgelegde versie. Ditzelfde geldt voor appendix 12. Ook daar is verschil in inhoud te constateren.
2.11.
De zaak zal derhalve wederom worden verwezen naar de rol voor een tweede akte aan de zijde van Chemix. De gang van zaken zal verder als volgt zijn. Turkmenistan zal de gelegenheid krijgen bij nadere memorie te reageren op de beide aktes (waaronder dus ook het in rechtsoverwegingen 2.7 – 2.9 besproken punt van de registratiedatum) en de overgelegde producties van Chemix, desgewenst weer aan de hand van een (derde) opinie van professor [naam 1]. Omdat professor [naam 2], anders dan professor [naam 1], dan nog niet in de gelegenheid is geweest te reageren op inhoudelijk commentaar op haar opinie, zal Chemix daarna nog een antwoordmemorie kunnen nemen. Daarna zal weer arrest kunnen worden gevraagd.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 12 december 2023 voor akte aan de zijde van Chemix als bedoeld in rechtsoverweging 2.11;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J.M. van den Berg en K.A.J. Bisschop en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.