ECLI:NL:GHAMS:2023:3145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
23-001485-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overval op clubgebouw van een golfbaan na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor een overval op het clubgebouw van een golfbaan. De Hoge Raad had de zaak teruggewezen naar het hof na een eerdere vernietiging van het arrest van het hof van 1 augustus 2019. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 10 maanden, maar het hof moest nu opnieuw oordelen over de feiten en de strafoplegging. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van een gewapende overval, waarbij slachtoffers onder bedreiging van geweld werden gedwongen om hun telefoons en sleutels af te geven. Het hof heeft de bewijsmotivering van het eerdere arrest overgenomen en aangevuld met nieuwe overwegingen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en 10 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de overval schade heeft geleden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.670,48, bestaande uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001485-21
datum uitspraak: 31 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 25 mei 2021 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13/650457-15 (A) en 13/659211-16 (B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1986,
adres: [adres01] .

Procesgang

De rechtbank heeft de verdachte voor hetgeen in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 2 is ten laste gelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden en een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 1 augustus 2019 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verdachte voor het in de zaak A onder 1 primair, 2 en 3 en in de zaak B onder 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 25 mei 2021 met nummer 19/03630 het in cassatie bestreden arrest van het gerechtshof vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de ten aanzien van het in de zaak A onder 3 tenlastegelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging, met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer01] , en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13/650457-15 (zaak A):
3.
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis (inhoudende een tot op heden onbekend geldbedrag) en/of een of meer sleutels en/of een of meer mobiele telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [adres02] en/of [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer02] en/of die [slachtoffer03] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren en/of
- met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] heeft gedwongen tot de afgifte van een kluis (inhoudende een tot op heden onbekend geldbedrag) en/of een of meer sleutels en/of een of meer mobiele telefoon(s), in elk geval van enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [adres02] en/of [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] ,, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( een op) een (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) heeft/hebben gericht op en/of getoond aan die [slachtoffer02] en/of die [slachtoffer03] en/of
- ( daarbij) heeft/hebben gezegd: "Ik maak jullie dood" en/of "Waar is de kluis" en/of "Waar is het geld", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer02] en/of die [slachtoffer03] in een kast heeft/hebben opgesloten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking van verweren

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het nog aan de orde zijnde tenlastegelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de door het hof bij het arrest van 1 augustus 2019 gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het plan voor de overval mede heeft uitgedacht, dat hij zich tijdens de overval in de onmiddellijke omgeving van de feitelijke plegers heeft opgehouden en dat hij doorlopend telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachte [medeverdachte01] , zodat geconcludeerd kan worden dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de overval op de (brasserie van de) golfclub, een en ander zoals in zijn pleitnota verwoord. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het telefoonnummer [telefoonnummer01] bij de verdachte in gebruik was, zodat alle stukken, die zien op zend- en historische gegevens van dat nummer, van het bewijs uitgesloten dienen te worden. Subsidiair is aangevoerd dat de verklaringen van de getuige [getuige01] van het bewijs uitgesloten dienen te worden, omdat deze niet betrouwbaar zijn. [getuige01] is namelijk in zijn verhoren geïntimideerd door de politie en hij heeft enkel de door de politie aan hem aangereikte informatie herhaald. Meer subsidiair kunnen de verklaringen van [getuige01] niet redengevend zijn voor het bewijs, omdat zijn verklaringen de auditu zijn. Meest subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de twee overvallers, omdat niet gezegd kan worden dat de verdachte een wezenlijke rol heeft gehad bij of een significante bijdrage heeft geleverd aan de overval. Enkel de telefonische contacten met de medeverdachte [medeverdachte01] zijn daartoe onvoldoende.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verenigt zich met de bewijsmotivering die het hof in het bestreden arrest van 1 augustus 2019 heeft gebezigd voor het in de zaak A onder 3 ten laste gelegde en neemt deze over, met aanvulling van de navolgende overwegingen en bewijsmiddelen.
Telefoonnummer * [telefoonnummer01]
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het telefoonnummer [telefoonnummer01] aan de verdachte kan worden toegeschreven. Als bij de politie het vermoeden ontstaat dat de gebruiker van voornoemd telefoonnummer betrokken is geweest bij de gewapende overval op de golfclub, is er in de periode kort na de overval een onderzoek gestart naar dat nummer. Op basis van de afgeluisterde telefoongesprekken, het SMS-verkeer en het aanstralen op bepaalde zendmasten heeft de politie geconcludeerd dat het telefoonnummer [telefoonnummer01] in gebruik was bij de verdachte. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd maakt niet dat het hof twijfelt aan die conclusie. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte nooit heeft ontkend de gebruiker van dit nummer te zijn geweest. Zo heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het heel goed kan dat zijn telefoonnummer van destijds eindigde op * [telefoonnummer01] en dat hij toen van dat telefoonnummer gebruikmaakte. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte niet het standpunt ingenomen dat het aan hem toegeschreven telefoonnummer niet bij hem in gebruik was. Geconfronteerd met het belverkeer tussen het nummer * [telefoonnummer01] en het telefoonnummer van de medeverdachte [medeverdachte01] heeft hij zich immers op het standpunt gesteld dat [medeverdachte01] zijn neef is en dat zij daarom op dagelijkse basis met elkaar belden. Het verweer dienaangaande wordt daarom verworpen.
De getuige [getuige01]
De getuige [getuige01] heeft in december 2015 bij de politie voor de verdachte belastende verklaringen afgelegd. Deze belastende verklaringen zijn door het hof bij het in cassatie bestreden arrest van 1 augustus 2019 voor het bewijs gebezigd, waarbij het hof uitgebreid heeft gemotiveerd waarom het deze verklaringen betrouwbaar acht. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, omdat het hof de bewezenverklaring heeft aangenomen op grond van, onder meer, deze door de verdachte betwiste verklaringen van [getuige01] , zonder dat de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging van deze getuige heeft gehad. [getuige01] is inmiddels op 13 juni 2022, in het bijzijn van de verdediging, door de raadsheer-commissaris als getuige gehoord en hij heeft, kort gezegd, verklaard dat de inhoud van zijn verklaringen bij politie juist is geweest en dat hij blijft bij deze verklaringen.
Het hof sluit zich, voor de verwerping van het verweer van de raadsman, inhoudende dat de verklaringen van [getuige01] onbetrouwbaar zijn, aan bij de bewijsoverweging in het arrest van 1 augustus 2019, neemt deze over en legt dit ten grondslag aan de verwerping van het betoog van de raadsman ten aanzien van de betrouwbaarheid van deze getuige. In hetgeen de raadsman na terugwijzing door de Hoge Raad ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet het hof geen reden om de verklaringen van [getuige01] als onbetrouwbaar aan te merken. Het hof bezigt deze dan ook (wederom) voor het bewijs.
Medeplegen
Op grond van de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte met drie anderen betrokken is geweest bij het uitdenken van een plan voor de overval op de golfbaan. Voorts volgt uit die bewijsmiddelen dat de verdachte kort voor en gedurende de overval zich in de nabijheid van de golfbaan heeft bevonden, terwijl het hof – bij gebrek aan een andere aannemelijke verklaring – ook vaststelt dat de verdachte zich tijdens die overval intensief en doorlopend in verbinding heeft gesteld met [medeverdachte01] , een van de personen die de overval daadwerkelijk hebben gepleegd, kennelijk met geen ander doel dan om ervoor te zorgen dat die overval volgens het tevoren bedachte plan zou worden uitgevoerd. Dat de verdachte, terwijl [medeverdachte01] doende is een overval te plegen, hem heeft gebeld om de dagelijkse dingen met hem te bespreken acht het hof volstrekt onaannemelijk.
Op grond van deze vaststellingen komt het hof tot het oordeel dat de verdachte nauw en bewust betrokken is bij de gepleegde overval en daarom als medepleger kan worden aangemerkt. Daarbij neemt het hof in ogenschouw dat de verdachte ook geen verklaring heeft afgelegd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat hij een meer ondergeschikte rol had.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-650457-15:
3.
hij op 23 april 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis inhoudende een geldbedrag, toebehorende aan [adres02] en sleutels en mobiele telefoons, toebehorende aan [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer02] en [slachtoffer03] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat zijn mededaders
- een op een vuurwapen hebben getoond aan die [slachtoffer02] en die [slachtoffer03] en
- daarbij hebben gezegd: "Ik maak jullie dood" en
- die [slachtoffer02] en die [slachtoffer03] in een kast hebben opgesloten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de thans – na terugwijzing – bewezenverklaarde feiten en de onherroepelijke bewezenverklaringen in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren.
De raadsman heeft (subsidiair) verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform voorarrest op te leggen, omdat het terugsturen van de verdachte naar de gevangenis geen enkel strafdoel meer dient.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof betrekt allereerst bij de strafoplegging de feiten waarvan de Hoge Raad de veroordeling in stand heeft gelaten. Het betreft de volgende zaken. In de eerste zaak (zaak A, feit 1 primair) heeft de verdachte zich met een ander schuldig gemaakt aan afpersing, waarbij het slachtoffer onder het mom van een etentje naar de plaats des onheils is gelokt, is meegenomen naar een gang met kelderboxen en daar is beroofd van zijn mobiele telefoon, geld en portemonnee met inhoud. Daarbij is het slachtoffer met een vuurwapen bedreigd en op zijn hoofd geslagen, waardoor hij een bloedende hoofdwond heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft deze gebeurtenis als buitengewoon bedreigend en beangstigend ervaren.
Verder heeft de verdachte een zeer gevaarlijk vuurwapen voorhanden gehad (zaak A, feit 2). Het ging om een volautomatisch aanvalswapen. Vuurwapens vormen vanwege het risico op het gebruik daarvan een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving.
Tot slot heeft de verdachte gedurende een aantal maanden een prominente rol gespeeld binnen een criminele organisatie, die zich bezighield met ernstige vermogensdelicten en het bezit van vuurwapens en munitie (zaak B, feit 3). Een criminele organisatie ondermijnt het openbaar gezag en de rechtsorde.
In de onderhavige strafzaak heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op het clubgebouw van een golfbaan. De schoonmakers die daar vroeg in de ochtend aanwezig waren moesten onder bedreiging van vuurwapens hun telefoons en sleutels afgeven en in een werkkast op hun knieën gaan zitten en werden gesommeerd te zeggen waar de kluis van het bedrijf zich bevond. Vervolgens hebben de overvallers naar de kluis gezocht en deze gevonden, terwijl de schoonmakers in de kast moesten blijven zitten en zich stil moesten houden. Uiteindelijk is de kluis met daarin een geldbedrag buitgemaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een volstrekt disrespect voor de persoonlijke vrijheid, lichamelijke integriteit en eigendomsrechten van anderen. Voor de schoonmakers is dit een ingrijpende en traumatiserende ervaring geweest. Van één van hen is bekend dat hij psychisch letsel heeft opgelopen en arbeidsongeschikt is geraakt. Dit heeft hij tijdens de terechtzitting in hoger beroep na verwijzing nogmaals naar voren gebracht. Bovendien heeft het vergrijp de eigenaar van de in het clubgebouw gevestigde brasserie financiële schade bezorgd. De verdachte heeft geen oog gehad voor dergelijke gevolgen en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn zucht naar ‘snel geld’.
De verdachte heeft op geen enkele wijze inzicht willen geven in (de achtergronden van) de door hem begane misdrijven en hij neemt daarvoor dan ook geen verantwoordelijkheid. Gezien de aard en de ernst van deze strafbare feiten komt geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 oktober 2023 is hij op 10 maart 2015 wegens vermogensdelicten veroordeeld, welke veroordeling ten tijde van het in zaak A onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde onherroepelijk was. Ook is hij eerder ter zake van vuurwapenbezit veroordeeld, maar dat heeft hem er kennelijk er niet van weerhouden zich opnieuw aan wapenbezit schuldig te maken. Het hof rekent dit de verdachte ten zeerste aan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal passend en geboden.
Het hof stelt vast dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte is immers op 30 juni 2015 in verzekering gesteld, terwijl er eerst op 21 december 2017 door de rechtbank vonnis is gewezen. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van vijf jaren, een vrijheidsstraf van 4 jaren en 10 maanden op te leggen. Ten overvloede merkt het hof op dat de overschrijding van de termijn in hoger beroep die na terugwijzing heeft plaatsgevonden op het conto van de verdachte komt, gelet op de tijd die was gemoeid met het niet gehonoreerde wrakingsverzoek.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]

De benadeelde partij [slachtoffer02] heeft zich in eerste aanleg terzake van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 15.170,48, bestaande uit € 15.000,00 aan immateriële schade en € 170,48 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij heeft zich opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij bij vrijspraak voor het in zaak A onder 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De raadsman heeft de vordering voor wat betreft het materiële deel niet betwist en de vordering is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Voorts is voldoende gebleken dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof komt tot dat oordeel reeds omdat de aard en ernst van de normschending (een gewapende overval) meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan en mag worden aangenomen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.500,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. Het hof zal het overige deel van de gevorderde immateriële schade afwijzen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake het in zaak A onder 1 primair en 2 en 3 en in zaak B onder 3 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jarenen
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer02] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.670,48 (duizend zeshonderdzeventig euro en achtenveertig cent)bestaande uit
€ 170,48 (honderdzeventig euro en achtenveertig cent)materiële schade en
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer02] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.670,48 (duizend zeshonderdzeventig euro en achtenveertig cent)bestaande uit
€ 170,48 (honderdzeventig euro en achtenveertig cent)materiële schade en
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
26 (zesentwintig)dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 april 2015.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. E. van Die en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 oktober 2023.
mr. C.J. van der Wilt en mr. M. van der Horst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.