ECLI:NL:GHAMS:2023:3144

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
23-001059-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over eendaadse samenloop van medeplegen verkrachting en mishandeling met betrekking tot de betrouwbaarheid van verklaringen

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor eendaadse samenloop van medeplegen van verkrachting en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 april 2020, waarbij de verdachte en een medeverdachte het slachtoffer onder bedreiging met een vuurwapen hebben gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en een getuige beoordeeld. Ondanks enkele inconsistenties in de verklaringen, oordeelde het hof dat deze voldoende steun vonden in ander bewijs, waardoor de verklaringen als betrouwbaar werden aangemerkt. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander tenlastegelegd feit. De eerdere veroordeling is vernietigd en de verdachte is opnieuw veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en 90 dagen jeugddetentie, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met een contactverbod met het slachtoffer. Tevens is een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 4.500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001059-22
datum uitspraak: 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-130573-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde partij01] éénmaal of meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij01] , hebbende verdachte en/of zijn mededader die [benadeelde partij01] (telkens) gedwongen te dulden
- dat verdachte en/of zijn mededader het hoofd van die [benadeelde partij01] naar zijn/hun penis(sen) duwde(n) en/of (vervolgens) zijn/hun penis(sen) in de mond van die [benadeelde partij01] duwde(n) en/of bracht(en), in elk geval dat die [benadeelde partij01] verdachte en/of zijn mededader moest pijpen en bestaande dat geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
-tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben gezegd: “pas op wij hebben een wapen bij ons, dus kan je maar beter luisteren naar wat we zeggen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
-een wapen in zijn/hun broeksband aan die [benadeelde partij01] heeft/hebben getoond en/of
-met zijn/hun verdachtes hand(en) naar dat wapen is/zijn gegaan en/of
-tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben gezegd dat ze mee moest komen en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] tegen het (achter)hoofd en/of eenmaal of meermalen tegen de wang en/of tegen het gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] bij de arm heeft/hebben vastgepakt en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben meegenomen en/of
-tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben gezegd dat zij verdachte en/of zijn mededader moest neuken of pijpen anders zouden ze haar kleding stelen en zou ze een kogel door haar kop krijgen en in een gracht belanden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] bij haar hoofd heeft/hebben vastgepakt en/of
-het hoofd van voornoemde [benadeelde partij01] naar beneden heeft/hebben geduwd en/of
-tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben geroepen dat zij op haar knieën moest gaan en/of hem, verdachte, en/of zijn mededader moest pijpen, althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] bij de borsten en/of de billen, althans bij het lichaam heeft/hebben betast;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland met [benadeelde partij01] geboren op [geboortedatum02] 2004, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader -het hoofd van die [benadeelde partij01] naar zijn/hun penis(sen) geduwd en/of zijn/hun penis(sen) in de mond van die [benadeelde partij01] geduwd en/of gebracht, in elk geval heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader zich door die [benadeelde partij01] laten pijpen;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde partij01] , heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij01] tegen het (achter)hoofd te slaan, althans te stompen en/of eenmaal of meermalen tegen de wang en/of tegen het gezicht te slaan en/of te stompen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Nadere bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe is allereerst aangevoerd dat getwijfeld kan worden aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, nu haar verklaringen veel inconsistenties bevatten en niet overeenkomen met de getuigenverklaringen in het dossier. Daarnaast bevat het dossier – onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv, en de vaste rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt – onvoldoende redengevend steunbewijs voor de verklaringen van de aangeefster. De verklaringen van de getuige [getuige01] (hierna: [getuige01] ) kunnen namelijk niet voor het bewijs worden gebezigd, omdat ook haar verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn en omdat [getuige01] , als vriendin van de aangeefster, geen onafhankelijke getuige is. Ook de verklaringen van de getuigen [getuige02] en [getuige03] bieden geen steun voor de verklaringen van de aangeefster dat seksuele handelingen zijn verricht. Tot slot kan het onderzoek aan de telefoon van de verdachte niet bijdragen aan het bewijs, omdat de verdachte heeft verklaard dat hij, op het moment dat zijn telefoon uitpeilde in de omgeving van het [locatie], in een bus zat die langs dat park reed.
Oordeel van het hof
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en [getuige01]
Hoewel de verklaringen van de aangeefster en van [getuige01] niet op alle punten met elkaar overeenkomen, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hetgeen zij hebben verklaard. Hun verklaringen zijn naar het oordeel van het hof op hoofdlijnen consistent, gedetailleerd en komen authentiek over. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd ter zake van de betrouwbaarheid van de aangeefster en van [getuige01] doet hieraan naar het oordeel van het hof niet af.
Dat de aangeefster niet direct heeft verklaard dat zij eerder wel degelijk een seksuele relatie heeft gehad met de verdachte valt goed te verklaren uit de schaamte die zij ervaarde om verklaringen over het tenlastegelegde af te leggen (zie over die schaamte ook pagina 3 van het proces-verbaal van haar verhoor bij de rechter-commissaris), om welke reden zij ook pas later aangifte heeft gedaan. Zij heeft in dit verband ook te kennen gegeven dat haar ouders niet gediend waren van alle contacten die ze met jongens had. Het hof kijkt verder ook anders dan de verdediging naar de verklaringen die de aangeefster heeft afgelegd over de aanwezigheid van het vuurwapen. Er is naar het oordeel van het hof geen sprake van dat de aangeefster zelf zou ‘hebben ingevuld’ dat het ging om een wapen. Bij de rechter-commissaris legt zij, op vragen van de verdediging, namelijk duidelijk uit hoe zij haar conclusie omtrent het wapen heeft getrokken (zie pagina 3 van het proces-verbaal van dat verhoor). Dit was een combinatie van het zien van de kolf uit de broeksband van de verdachte, het door hem op een dreigende manier een stukje laten zien van het wapen, het feit dat de verdachte en de medeverdachte ook hebben gezegd dat ze een wapen bij zich hadden en het in het park dreigen met het schieten van een kogel door haar hoofd.
Met betrekking tot de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige01] heeft de verdediging niet meer aangevoerd dan dat [getuige01] niet objectief dan wel niet onafhankelijk zou zijn, omdat ze een vriendin van de aangeefster is en dat ze met elkaar hebben besproken wat bij de politie zou moeten worden verklaard. Dit acht het hof onvoldoende om wezenlijk af te doen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige01] . Dat er zaken zouden zijn afgestemd, betrof slechts dat [getuige01] van de aangeefster aanvankelijk niet mocht vertellen over de seksuele handelingen in het park, omdat de aangeefster zich daarvoor schaamde (zie pagina 4 van het proces-verbaal van verhoor van de aangeefster bij de rechter-commissaris). Nu er ook verder geen aanwijzingen zijn dat de verhalen van [getuige01] en de aangeefster op elkaar zijn afgestemd en deze ook onderling op onderdelen verschillen (bijvoorbeeld over de aanwezigheid van het vuurwapen bij de verdachte, waarvan [getuige01] heeft verklaard dat ze dit niet heeft gezien) doet dit naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige01] als geheel.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster en [getuige01] betrouwbaar zijn en bezigt deze voor het bewijs.
Bewijsminimum
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is het hof van oordeel dat van een situatie zoals bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv, geen sprake is, omdat bewijs dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan niet uitsluitend wordt aangenomen op basis van de verklaringen van de aangeefster. [getuige01] heeft immers verklaard dat zij heeft gehoord dat beide verdachten hebben gezegd dat de aangeefster mee moest komen en zij heeft gezien dat de verdachte de aangeefster meerdere keren heeft geslagen. Hiermee staan de verklaringen van de aangeefster ten aanzien van een deel van de tenlastelegging niet op zichzelf. Het is niet vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging kan worden belegd met meer dan één bewijsmiddel. Het vormt dan ook geen bewijsprobleem dat de verklaringen van de aangeefster voor wat betreft de seksuele handelingen meer op zichzelf staan.
Uitpeilen telefoon
Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de telefoon van zowel de verdachte als de aangeefster op 13 april 2020 tussen 20:30 en 21:30 uur uitpeilden in de omgeving van het [locatie]. De stelling van de verdachte, dat zijn telefoon in deze omgeving uitstraalde omdat hij toen in een bus zat die langs het [locatie] reed, acht het hof onvoldoende onderbouwd. De stelling is bovendien pas voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep ingenomen. De verklaring van de verdachte wordt bovendien weersproken door de bewijsmiddelen waaruit volgt dat hij samen met de medeverdachte en de aangeefster wegliep in de richting van de [adres02] en dus niet in de bus zat. De verklaring is al met al niet aannemelijk geworden.
De overige door de raadsvrouw gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wegens het gebrek aan (steun)bewijs, worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 13 april 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, door geweld en door bedreiging met geweld [benadeelde partij01] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij01] , hebbende verdachte en zijn mededader die [benadeelde partij01] (telkens) gedwongen te dulden dat [benadeelde partij01] verdachte en zijn mededader moest pijpen en bestaande dat geweld en bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
  • tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft gezegd: “pas op wij hebben een wapen bij ons, dus kan je maar beter luisteren naar wat we zeggen”, en
  • een wapen in zijn broeksband aan die [benadeelde partij01] heeft getoond en
  • met zijn verdachtes hand naar dat wapen is gegaan en
  • tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft gezegd dat ze mee moest komen en
  • voornoemde [benadeelde partij01] tegen het (achter)hoofd en tegen de wang en tegen het gezicht heeft geslagen en
  • voornoemde [benadeelde partij01] bij de arm heeft vastgepakt en
  • voornoemde [benadeelde partij01] heeft meegenomen en
  • tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft gezegd dat zij verdachte en zijn mededader moest neuken of pijpen anders zouden ze haar kleding stelen en zou ze een kogel door haar kop krijgen en in een gracht belanden en
  • voornoemde [benadeelde partij01] bij haar hoofd heeft vastgepakt en
  • het hoofd van voornoemde [benadeelde partij01] naar beneden heeft geduwd en
  • tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft geroepen dat zij op haar knieën moest gaan en hem, verdachte, en/of zijn mededader moest pijpen, en
  • voornoemde [benadeelde partij01] bij de borsten heeft betast.
2.
hij op 13 april 2020 te Amsterdam [benadeelde partij01] , heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij01] tegen het (achter)hoofd, de wang en het gezicht te slaan.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van medeplegen van verkrachting
en
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, en een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, maanden met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank – kort gezegd – de navolgende bijzondere voorwaarden verbonden:
  • het naar school en/of stage gaan;
  • het meewerken aan het hebben en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • het meewerken aan de behandeling bij De Waag;
  • het meewerken aan de begeleiding vanuit [instelling] .
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte enkel nog een voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Het stellen van bijzondere voorwaarden is volgens de raadsvrouw niet meer nodig is, omdat de verdachte niet gerecidiveerd is en omdat hij met succes en in een vrijwillig kader een intensief hulpverleningstraject heeft doorlopen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan verkrachting. Zij hebben het slachtoffer opgezocht bij haar werk en haar vervolgens onder bedreiging van een vuurwapen meegenomen naar een park. Daar is zij gedwongen om beide jongens te pijpen. De verdachte heeft het slachtoffer hierbij ook geslagen, waarbij hij zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffer. Hij heeft zich alleen laten leiden door zijn seksuele driften en zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevoelens van of de gevolgen voor het destijds pas 15-jarige slachtoffer. Het kan niet anders dan dat de verkrachting voor haar een vernederende en beangstigende ervaring is geweest. Zij heeft nog lange tijd de psychische gevolgen ondervonden van deze gebeurtenis en ondervindt deze nog steeds, zoals blijkt uit haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte onder meer kennisgenomen van de over de verdachte opgemaakte rapportages, te weten het actualisatierapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 15 maart 2023 en de Tussentijdse evaluatie van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) van 7 maart 2023, alsmede van de door [naam01] , gezinsmanager bij de JBRA, op de terechtzitting in hoger gegeven toelichting daarop.
Zowel de Raad als de JBRA hebben in hoger beroep geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke werkstraf zonder bijzondere voorwaarden op leggen. De verdachte heeft zich namelijk vanaf het moment van de schorsing van de voorlopige hechtenis tot aan de terechtzitting in eerste aanleg goed aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden. Daarna, vanaf maart 2022, heeft de verdachte geheel vrijwillig meegewerkt aan Toezicht & Begeleiding van de JBRA, waarbij invulling is gegeven aan de door de rechtbank (niet dadelijk uitvoerbaar verklaarde) opgelegde bijzondere voorwaarden. De verdachte gaat naar school, hij heeft een succesvol traject bij [instelling] doorlopen, hij spreekt wekelijks met een psycholoog van de Forensische Formatie en hij heeft een eigen studio/appartement bij een stichting voor begeleid en beschermd wonen. De verdachte heeft dus laten zien dat hij meewerkt met hulp, zelf hulp kan zoeken en, zo wordt ook bevestigd door het strafblad van de verdachte, niet recidiveert.
De strafoplegging
Gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straffen, te weten een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf van 150 uren, in beginsel passend zijn, temeer nu de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straffen al rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. De duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie is gelijk aan het voorarrest, zodat de verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken. Het voorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie moet de verdachte ervan weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Met de Raad en de JBRA acht het hof het niet langer aangewezen om aan dit voorwaardelijk strafdeel de in eerste aanleg oplegde bijzondere voorwaarden te koppelen; wel zal het hof een contactverbod met het slachtoffer opleggen. Gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte sinds de veroordeling in eerste aanleg heeft doorgemaakt, hetgeen mede is bereikt door zijn eigen inspanningen, zal het hof echter wel een lagere werkstraf en een kortere proeftijd opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij het hof verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de vordering te matigen.
Oordeel van het hof
Het hof is, met het oog op de aard en de ernst van de normschending, alsmede de psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, die zijn onderbouwd met een brief van de huisarts, van oordeel dat zij op grond van art. 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van de geleden immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade zal door het hof naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden geschat op een bedrag van € 4.500,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke zaken aan schadevergoeding door rechters zijn toegekend. De verdachte is, samen met de medeverdachte, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 55, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 242 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
48 (achtenveertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde op geen enkele wijze gedurende de proeftijd - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij01] , geboren op [geboortedatum02] 2004 te [geboorteplaats02] .
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van €
4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 april 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2023.
mr. C.J. van der Wilt en mr. M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.