ECLI:NL:GHAMS:2023:3143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
23-001047-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over medeplegen van verkrachting met bijzondere aandacht voor bewijsvoering en strafoplegging

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004, was eerder vrijgesproken van verkrachting, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 april 2020, waarbij de verdachte en een medeverdachte de aangeefster onder bedreiging met geweld hebben gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en getuigen beoordeeld, waarbij het hof concludeert dat de verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld voor het primair tenlastegelegde, namelijk medeplegen van verkrachting. De strafoplegging omvat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding van €4.500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, die het slachtoffer is van de verkrachting. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001047-22
datum uitspraak: 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-130555-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 2004,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde partij01] éénmaal of meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij01] , hebbende verdachte en/of zijn mededader die [benadeelde partij01] (telkens) gedwongen te dulden
- dat verdachte en/of zijn mededader het hoofd van die [benadeelde partij01] naar zijn/hun penis(sen) duwde(n) en/of (vervolgens) zijn/hun penis(sen) in de mond van die [benadeelde partij01] duwde(n) en/of bracht(en), in elk geval dat die [benadeelde partij01] verdachte en/of zijn mededader moest pijpen en bestaande dat geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
-tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben gezegd: “pas op wij hebben een wapen bij ons, dus kan je maar beter luisteren naar wat we zeggen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
-een wapen in zijn/hun broeksband aan die [benadeelde partij01] heeft/hebben getoond en/of
-met zijn/hun verdachtes hand(en) naar dat wapen is/zijn gegaan en/of
-tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben gezegd dat ze mee moest komen en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] tegen het (achter)hoofd en/of eenmaal of meermalen tegen de wang en/of tegen het gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] bij de arm heeft/hebben vastgepakt en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben meegenomen en/of
-tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben gezegd dat zij verdachte en/of zijn mededader moest neuken of pijpen anders zouden ze haar kleding stelen en zou ze een kogel door haar kop krijgen en in een gracht belanden, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] bij haar hoofd heeft/hebben vastgepakt en/of
-het hoofd van voornoemde [benadeelde partij01] naar beneden heeft/hebben geduwd en/of
-tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft/hebben geroepen dat zij op haar knieën moest gaan en/of hem, verdachte, en/of zijn mededader moest pijpen, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
-voornoemde [benadeelde partij01] bij de borsten en/of de billen, althans bij het lichaam heeft/hebben betast;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland met [benadeelde partij01] geboren op [geboortedatum02] 2004, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader -het hoofd van die [benadeelde partij01] naar zijn/hun penis(sen) geduwd en/of zijn/hun penis(sen) in de mond van die [benadeelde partij01] geduwd en/of gebracht, in elk geval heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader zich door die [benadeelde partij01] laten pijpen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Nadere bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die op 13 april 2020 samen met de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) was. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de enkelvoudige fotoconfrontatie met de getuige [getuige01] (hierna: [getuige01] ) dermate onzorgvuldig tot stand is gekomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken. Voorts is de verklaring van de getuige [getuige02] (hierna: [getuige02] ) onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te bezigen. Zij kan, zijnde een vriendin van de aangeefster, niet als onafhankelijk worden aangemerkt en de verklaringen van [getuige02] en de aangeefster zijn op essentiële punten tegenstrijdig. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het bewijs voor de vermeende seksuele handelingen, de aanwezigheid van een vuurwapen en het medeplegen ontbreekt. In dit verband heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de verklaring van [getuige02] geen steunbewijs vormt voor de verklaring van de aangeefster dat er seksuele handelingen in het park hebben plaatsgevonden, waardoor de verklaring van aangeefster in dit opzicht op zichzelf staat.
Oordeel van het hof
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige02]
Hoewel de verklaringen van [getuige02] en de aangeefster niet op alle punten met elkaar overeenkomen, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hetgeen [getuige02] heeft verklaard. Haar verklaringen zijn op hoofdlijnen consistent en bevatten veel details. Zo heeft [getuige02] gedetailleerd verklaard over wat (en wie) zij op 13 april 2020 bij de [restaurant01] heeft gezien, zowel voordat de aangeefster met de verdachte en de medeverdachte vertrok als toen zij ontredderd terugkwam. Haar verklaringen komen authentiek over. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaringen van [getuige02] bruikbaar zijn voor het bewijs. In die verklaringen wijst zij de verdachte – die zij kent van school – aan als de persoon die de aangeefster, samen met [medeverdachte01] , onder bedreiging met geweld vanaf de [restaurant01] heeft meegenomen richting het park.
De enkelvoudige fotoconfrontatie
Daarnaast vinden de verklaringen van de aangeefster ook voldoende steun in ander bewijsmateriaal. [getuige01] heeft namelijk tijdens een enkelvoudige fotoconfrontatie bij het tonen van de foto van de verdachte verklaard dat dit [verdachte01] is en dat hij de betreffende dag samen was met [medeverdachte01] .
Voor een enkelvoudige fotoconfrontatie geldt als uitgangspunt dat met een “herkenning” zeer behoedzaam moet worden omgegaan en dat een bewezenverklaring daarop niet in overwegende mate kan worden gebaseerd. In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd kan geen aanknopingspunt worden gevonden om de resultaten van die fotoconfrontatie uit te sluiten van het bewijs. Daarbij betrekt het hof dat het resultaat van de enkelvoudige fotoconfrontatie niet op zichzelf staat. Immers, de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, en dan met name de verklaringen van de aangeefster en van [getuige02] , ondersteunen de enkelvoudige fotoconfrontatie in voldoende mate om deze toch voor het bewijs te kunnen gebruiken.
Steunbewijs ten aanzien van de seksuele handelingen
Het kennelijk door de verdediging ingenomen standpunt dat niet is voldaan aan de eis van minimumbewijs ten aanzien van het primair tenlastegelegde voor zover het betreft de verrichtte seksuele handelingen (zie artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering) wordt door het hof verworpen, nu de verklaringen van [getuige02] ten aanzien van in ieder geval een deel van de tenlastelegging (voor wat het betreft het slaan van de aangeefster tegen haar hoofd bij [restaurant01] en het druk op haar uitoefenen om mee te gaan, voorafgaand aan de seksuele handelingen) zonder meer bewijs vormen dat uit een andere bron afkomstig is dan van de aangeefster zelf. Het is niet vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging kan worden belegd met meer dan één bewijsmiddel. Het vormt dan ook geen bewijsprobleem dat de verklaringen van de aangeefster voor wat betreft de seksuele handelingen meer op zichzelf staan.
De overige door de raadsvrouw gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wegens het gebrek aan (steun)bewijs, worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 13 april 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, door geweld en door bedreiging met geweld [benadeelde partij01] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij01] , hebbende verdachte en zijn mededader die [benadeelde partij01] (telkens) gedwongen te dulden dat [benadeelde partij01] verdachte en zijn mededader moest pijpen en bestaande dat geweld en bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
  • tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft gezegd: “pas op wij hebben een wapen bij ons, dus kan je maar beter luisteren naar wat we zeggen”, en
  • een wapen in zijn broeksband aan die [benadeelde partij01] heeft getoond en
  • met zijn verdachtes hand naar dat wapen is gegaan en
  • tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft gezegd dat ze mee moest komen en
  • voornoemde [benadeelde partij01] tegen het (achter)hoofd en tegen de wang en tegen het gezicht heeft geslagen en
  • voornoemde [benadeelde partij01] bij de arm heeft vastgepakt en
  • voornoemde [benadeelde partij01] heeft meegenomen en
  • tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft gezegd dat zij verdachte en zijn mededader moest neuken of pijpen anders zouden ze haar kleding stelen en zou ze een kogel door haar kop krijgen en in een gracht belanden en
  • voornoemde [benadeelde partij01] bij haar hoofd heeft vastgepakt en
  • het hoofd van voornoemde [benadeelde partij01] naar beneden heeft geduwd en
  • tegen voornoemde [benadeelde partij01] heeft geroepen dat zij op haar knieën moest gaan en hem, verdachte, en zijn mededader moest pijpen, en
  • voornoemde [benadeelde partij01] bij de borsten heeft betast;
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar, inclusief een aantal bijzondere voorwaarden, en daarnaast een werkstraf voor de duur van 130 uren, subsidiair 65 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan verkrachting. Zij hebben het slachtoffer opgezocht bij haar werk, haar geslagen en haar vervolgens onder bedreiging van een vuurwapen meegenomen naar een park. Daar is zij gedwongen om beide jongens te pijpen. De verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffer. Hij heeft zich alleen laten leiden door zijn seksuele driften en zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevoelens van of de gevolgen voor het destijds pas 15-jarige slachtoffer. Het kan niet anders dan dat de verkrachting voor haar een vernederende en beangstigende ervaring is geweest. Zij heeft nog lange tijd de psychische gevolgen ondervonden van deze gebeurtenis en ondervindt deze nog steeds, zoals blijkt uit haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van de in eerste aanleg over de verdachte opgemaakte rapportages, te weten het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 3 april 2022, de evaluatie van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) van 8 maart 2022 en het Pro Justitia rapport van 30 juli 2020, opgesteld door [naam01] , GZ-psycholoog.
Zowel de Raad als de JBRA hebben (in eerste aanleg) geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met Toezicht en Begeleiding en een aantal bijzondere voorwaarden – waaronder schoolgang, een behandeling bij Forensisch Jeugdteam van Arkin, meewerken aan andere hulpverlening en een contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer – op te leggen. Geadviseerd is voorts om een proeftijd van één jaar te bepalen, omdat de verdachte zich vanaf het moment van de schorsing van de voorlopige hechtenis tot aan de terechtzitting in eerste aanleg goed aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
Blijkens de brief van de Raad van 11 juli 2023 hebben de Raad en de JBRA na het vonnis in eerste aanleg, bij gebrek aan medewerking door de verdachte, geen inhoudelijk contact meer gehad met de verdachte, zodat de Raad, zonder actuele informatie, geen uitspraken kan doen over de noodzaak tot behandeling van de verdachte. Zij concluderen enkel dat de verdachte sinds het tenlastegelegde niet meer is gerecidiveerd.
De strafoplegging
Gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat de deels voorwaardelijke jeugddetentie in combinatie met een werkstraf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, in beginsel passend en geboden is. De duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie zal gelijk zijn aan het voorarrest, zodat de verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken. Het voorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie moet de verdachte ervan weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Het hof zal een (iets) lagere werkstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, gelet op de rolverdeling tussen de verdachte en de medeverdachte en de omstandigheid dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Dit laatste levert ten opzichte van de eis een vermindering van 20 uur op en de rolverdeling matigt de werkstraf met nog eens 10 uur.
Voorts zal het hof aan de voorwaardelijke jeugddetentie een proeftijd van één jaar verbinden, omdat de verdachte zich binnen een periode van bijna twee jaar goed aan de bijzondere voorwaarden van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gehouden.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd zal het hof, met uitzondering van een contactverbod met het slachtoffer, niet overgaan tot oplegging van de (overige) adviseerde bijzondere voorwaarden, omdat het hof niet beschikt over actuele informatie over, met name, de noodzaak tot behandeling van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij het hof verzocht de vordering te matigen.
Oordeel van het hof
Het hof is, met het oog op de aard en de ernst van de normschending, alsmede de psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, die zijn onderbouwd met een brief van de huisarts, van oordeel dat zij op grond van art. 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van de geleden immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade zal door het hof naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden geschat op een bedrag van € 4.500,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke zaken aan schadevergoeding door rechters zijn toegekend. De verdachte is, samen met de medeverdachte, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
48 (achtenveertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde op geen enkele wijze gedurende de proeftijd - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij01] , geboren op [geboortedatum02] 2004 te [geboorteplaats02] .
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 april 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. C.J. van der Wilt en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2023.
mr. C.J. van der Wilt en mr. M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.