ECLI:NL:GHAMS:2023:3139

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
23-001014-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter in gevoegde strafzaken met betrekking tot mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling in vier gevoegde strafzaken. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep in twee van de vier zaken te laat was ingesteld, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in die zaken. Het hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer in zaak A besproken, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van zijn ex-vriendin. De verdachte had aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft de verdachte in zaak A en B schuldig bevonden aan mishandeling en heeft de straf bepaald op een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een onvoorwaardelijke taakstraf van veertig uren. Daarnaast is er een schadevergoeding van €500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de mishandeling. Het hof heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001014-22
datum uitspraak: 15 augustus 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-138973-21 (zaak A) en 15-247963-21 (zaak B) en 15-287337-21 (zaak C) en 15-337682-21 (zaak D) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1983,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg in de strafzaken A, B, C en D gedagvaard dan wel opgeroepen om op 11 februari 2022 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De inleidende dagvaardingen zijn in de zaken C en D op 23 oktober 2021 respectievelijk 17 december 2021 aan de verdachte in persoon betekend. Op 11 februari 2022 zijn de zaken A, B, C, en D gevoegd behandeld en is de verdachte bij verstek veroordeeld voor het tenlastegelegde in de zaken A, B en D en vrijgesproken van het tenlastegelegde in zaak C. Namens de verdachte is vervolgens op 12 april 2022 ter griffie van de rechtbank Noord-Holland hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, nadat de zogenoemde mededeling uitspraak op 31 maart 2022 aan de verdachte in persoon was betekend.
Het hoger beroep in de zaken C en D is aldus niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen na de einduitspraak ingesteld. Evenmin is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding ten gevolge van een uitzonderlijke omstandigheid die de verdachte niet kan worden toegerekend. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 408, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep in de zaken C en D.
Het voorgaande betekent dat het in zaak D bewezenverklaarde niet in hoger beroep voorligt en het hof geen oordeel toekomt met betrekking tot de beslissingen ten aanzien van dat feit. Met betrekking tot de straf ten aanzien van dat bewezen verklaarde feit zal het hof toepassing geven aan artikel 423 lid 4 Sv.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
Zaak A:hij op of omstreeks 27 mei 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen zijn (ex)-levensgezel, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] meermalen met vuist tegen het hoofd te slaan;
Zaak B:
hij op of omstreeks 27 augustus 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen zijn (ex)-levensgezel, [benadeelde partij01] , heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] meermalen in haar gezicht te bijten (in neus en/of lip) en/of haar keel dicht te knijpen en/of meermalen op haar hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a Sv.

Bespreking beroep op noodweer in zaak A

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadvrouw aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet allereerst worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was.
Op 27 mei 2021 heeft [benadeelde partij01] , de ex-vriendin van de verdachte, aangifte gedaan van mishandeling. De verdachte zou haar die avond heel hard met zijn vuist op oog hebben geslagen, waardoor zij een bloedneus en een blauw oog heeft opgelopen. Zij heeft daarna direct de politie gebeld. Bij het proces-verbaal van aangifte zijn kennelijk door de politie op de avond van de aangifte gemaakte foto’s gevoegd waarop het letsel van [benadeelde partij01] zichtbaar is. Het hof ziet geen reden om aan de verklaring van [benadeelde partij01] te twijfelen en bezigt deze tot het bewijs.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [benadeelde partij01] hem (eerst) op zijn hoofd geslagen heeft, dat het een situatie van duwen en trekken was en dat hij zich slechts heeft verweerd. Ten aanzien van het letsel van [benadeelde partij01] heeft hij verklaard dat zij zichzelf zou hebben verwond en dat zij last had van een ontstoken oog.
Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk geworden. De door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenis vindt, behalve in zijn eigen verklaring, geen enkele steun in het dossier en wordt weerlegd door de aangifte en (de foto’s van) het letsel van [benadeelde partij01] . Het hof acht het ongeloofwaardig dat [benadeelde partij01] dit letsel zichzelf heeft toegebracht. Het beroep op noodweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 27 mei 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] meermalen met de vuist tegen het hoofd te slaan;
Zaak B:
hij op 27 augustus 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] meermalen in haar gezicht te bijten, in neus en lip, en haar keel dicht te knijpen.
Hetgeen in zaak A en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A en zaak B bewezenverklaarde levert op:
telkens:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A, B en D bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis weergegeven.
Bepaling van de straf in zaak D op de voet van artikel 423, vierde lid, Sv
Nu in hoger beroep het in zaak D bewezenverklaarde niet voorligt, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 Sv eerst de straf bepalen ten aanzien van het in die zaak door de politierechter bewezen verklaarde misdrijf, te weten: het op 16 december 2021 in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen. Het hof bepaalt deze straf op een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis. Deze straf is bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, ten tijde van het vonnis van de politierechter, en gezien de verhouding van het in zaak D bewezenverklaarde tot het in zaak A en B bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de eventuele strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van het hof, ook ter zake van (kort gezegd) de bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn ex-vriendin tweemaal mishandeld. Hij heeft bij haar pijn en letsel veroorzaakt en aldus een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Bekend is dat dergelijke feiten nog voor langere tijd angst kunnen veroorzaken bij het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juli 2023 is hij voorafgaand aan het in zaak B bewezenverklaarde in Spanje onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van ‘huiselijk geweld’ tegen – naar uit het dossier volgt – hetzelfde slachtoffer.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 20 december 2021. Daaruit is onder meer gebleken dat er sterke aanwijzingen zijn voor delictgerelateerde problemen ten aanzien van het psychosociaal functioneren van de verdachte. De verdachte laat weinig probleembesef zien en er lijkt sprake te zijn van een gebrek aan oplossingsvaardigheden en problemen in de emotieregulatie. Verder toont hij zich op sommige momenten verward. Naast het feit dat reclasseringstoezicht noodzakelijk wordt geacht, vindt de reclassering diagnostiek en behandeling ook wenselijk, om zo een beter beeld van het psychosociaal welzijn van de verdachte te krijgen en om in te kunnen zetten op het verlagen van de kans op recidive, die als hoog wordt ingeschat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden -kort gezegd- een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof bijzondere voorwaarden verbinden zoals hierna weergegeven. Het hof ziet geen reden voor een contactverbod. Evenmin zal het hof de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname van maximaal zeven weken in de bijzondere voorwaarden opnemen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg ten aanzien van zaak B in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd deze vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering te matigen, rekening houdend met de mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het in zaak B bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Omdat de benadeelde partij ten gevolge van dit handelen letsel heeft opgelopen, heeft zij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van de geleden immateriële schade.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
  • het lichamelijk letsel dat zij heeft opgelopen en
  • de schadevergoedingen die door rechters in soortgelijke gevallen worden toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het in de zaken met parketnummers 15-287337-21 (zaak C) en 15-337682-21 (zaak D) tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-138973-21 (zaak A) en in de zaak met parketnummer 15-247963-21 (zaak B) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-138973-21 (zaak A) en in de zaak met parketnummer 15-247963-21 (zaak B) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zich binnen vijf werkdagen (tussen 09.00 en 12.00 uur) volgend op het onherroepelijk worden van het arrest meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: [adres02] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde medewerking verleent aan diagnostisch onderzoek en zich zo nodig laat behandelen door Forensische Polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt de door de politierechter opgelegde straf voor het in zaak 15-337682-21 (zaak D) bewezenverklaarde op:
een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-247963-21 (zaak B) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-247963-21 (zaak B) bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)als vergoeding voor
immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 augustus 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 augustus 2023.
De voorzitter, mr. E. Mijnsberge, is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.