ECLI:NL:GHAMS:2023:312

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
200.306.921/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep na termijnoverschrijding griffierecht

In deze zaak heeft een gerechtsdeurwaarder hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De gerechtsdeurwaarder heeft echter het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, wat volgens artikel 37 lid 5 juncto artikel 47 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. De gerechtsdeurwaarder betoogt dat hij de nota en betalingsherinnering niet heeft ontvangen en dat hij erop vertrouwde dat het griffierecht automatisch van zijn rekening-courant zou worden afgeschreven. Het hof moest beoordelen of de gerechtsdeurwaarder ontvankelijk was in zijn hoger beroep ondanks de termijnoverschrijding.

Tijdens de behandeling van de zaak op 22 december 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder zijn standpunt toegelicht. Het hof constateert dat het griffierecht op 16 juni 2022 is bijgeschreven, maar niet binnen de gestelde termijn. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de brieven met betrekking tot het griffierecht mogelijk niet zijn aangekomen door een mismatch in de adressering. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de tijdige betaling van het griffierecht via de rekening-courant.

Op basis van deze bijzondere omstandigheden concludeert het hof dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat de gerechtsdeurwaarder kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun verhinderdagen op te geven voor een mondelinge behandeling, die op een later moment zal plaatsvinden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.306.921/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/691401 / DW RK 20/522
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 februari 2023
inzake
[appellant],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
appellant,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klager genoemd.

1.De zaak in het kort

De gerechtsdeurwaarder komt in hoger beroep van een beslissing van de kamer, maar heeft het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan. Indien het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, wordt de klager op grond van artikel 37 lid 5 in verbinding met artikel 47 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) nietontvankelijk verklaard. De gerechtsdeurwaarder werpt op dat hij de nota griffierecht en de betalingsherinnering niet heeft ontvangen. Daarnaast voert de gerechtsdeurwaarder aan dat hij erop mocht vertrouwen dat het griffierecht zou worden afgeschreven vanaf de rekening-courant die zijn kantoor aanhoudt bij de rechtspraak. De vraag die het hof moet beantwoorden is of de gerechtsdeurwaarder toch ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 31 januari 2022 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 24 januari 2022 (ECLI:NL:TGDKG:2022:8).
2.2.
Op 21 februari 2022 is per gewone post aan de gerechtsdeurwaarder een nota gezonden met de mededeling (i) dat voor de behandeling van het beroepschrift griffierecht is verschuldigd, (ii) dat het bedrag van € 50,- aan griffierecht uiterlijk 28 dagen na dagtekening van de nota moet worden betaald en (iii) dat als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, het beroepschrift in beginsel niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen. De brief is geadresseerd aan
[appellant] , [adres] .
2.3.
Op 22 maart 2022 is per gewone post aan de gerechtsdeurwaarder een herinneringsbrief gezonden, waarbij een termijn van veertien dagen is gegeven om het verschuldigde bedrag alsnog over te maken op het bankrekeningnummer dat in die brief is genoemd. In die brief is gewezen op het risico van niet-ontvankelijkverklaring indien het genoemde bedrag niet binnen de gestelde termijn is overgemaakt. Deze brief is op dezelfde wijze geadresseerd als de in 2.2. genoemde brief.
2.4.
Op 23 mei 2022 is door het hof aan de gerechtsdeurwaarder een (aangetekende) brief gezonden waarbij deze in de gelegenheid is gesteld om zich voor 20 juni 2022 schriftelijk uit te laten over de reden voor het niet voldoen of niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht. Ook deze brief is op gelijke wijze geadresseerd als de in 2.2. genoemde brief.
2.5.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 16 juni 2022 gereageerd op de onder 2.4. genoemde brief. In deze brief staat, voor zover van belang:

(…)
Ook na uitgebreid onderzoek kan ik voor mijzelf geen andere conclusie trekken dan dat de beide door u genoemde brieven niet zijn ontvangen.
(…)
Ik ben vooral benieuwd naar de adressering nu ook de laatste brief niet naar mijn kantoor maar aan mij persoonlijk is gericht (weliswaar aan het juiste postbusnummer maar dat kan bij de postbezorging makkelijk tot verwarring leiden).
(…)
Na verzending van het appèlschrift heb ik nog telefonisch navraag gedaan naar de goede en tijdige ontvangst en gevraagd naar de vervolgprocedure. (…) Ik ben er daarbij vanuit gegaan dat het griffierecht zou worden afgeboekt van de rekening-courant die mijn kantoor al sinds jaar en dag aanhoudt bij de rechtspraak. Alle rechtbanken maken daarvan gebruik. Wij voldoen als kantoor immers nauwgezet aan alle voorwaarden voor die rekening-courant, die nu juist op initiatief van de rechtspraak tot stand kwam om perikelen rond niet-ontvankelijkheid te voorkomen (…)
.
2.6.
Op verzoek van de gerechtsdeurwaarder heeft het hof hem op 22 juni 2022 een kopie van de onder 2.2 en 2.3. genoemde nota’s gezonden. Bij brief van 4 juli 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder daarop gereageerd. In deze brief staat, voor zover van belang:

(…)
Mijn voorlopige conclusie was dat de beide brieven als gevolg van de adressering mij(n kantoor) nooit bereikt hebben. Ik maak die conclusie tot een definitieve, waar ik inderdaad mijn vermoeden bevestigd zag dat de brieven gericht zijn aan:
[appellant] , [adres] .
Waar vrijwel de gehele juridische wereld thans gebruik maakt van alternatieve postbestellers (zoals Falk etc) is de bezorging met déze adressering niet langer gewaarborgd (…)
De postbezorgers als bijvoorbeeld Falk of AND post hebben abonnementen afgesloten en leveren de post af in de daartoe bestemde kasten die zich niet langer in een postkantoor, maar in of aan het gebouw van de geadresseerde bevinden. De postbezorger (beter gezegd, koerier) let daarbij minder op het postbusnummer en meer op de naam van de geadresseerde. En daarbij kan deze koerier de “match” tussen geadresseerde ( [appellant] ) niet maken met de abonnementhouder van de Falk of AND leverancier(…)
.
2.7.
De zaak is voor zover het betreft de ontvankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2022. De gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd.

3.Beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 37 leden 3 en 4 in verbinding met artikel 47 van de Gdw is de indiener van het beroepschrift griffierecht verschuldigd. Indien het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, wordt de klacht op grond van artikel 37 lid 5 in verbinding met artikel 47 Gdw nietontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de zaak in beginsel niet (inhoudelijk) door het hof wordt behandeld.
3.2.
Het hof stelt vast dat het door de gerechtsdeurwaarder verschuldigde griffierecht op 16 juni 2022 is bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer. Het griffierecht is daarmee weliswaar voldaan, maar niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
3.3.
De gerechtsdeurwaarder stelt primair dat hij de onder 2.2. en 2.3. genoemde brieven niet heeft ontvangen als gevolg van de tenaamstelling van deze brieven. Bij de bezorging van deze brieven is er mogelijk een mismatch geweest tussen het postbusnummer (op naam van het kantoor) en de tenaamstelling van de betreffende brieven (op naam van de gerechtsdeurwaarder). Daarnaast voert de gerechtsdeurwaarder subsidiair aan dat hij niet bedacht hoefde te zijn op de ontvangst van een nota griffierecht, omdat hij erop vertrouwde dat het griffierecht zou worden verrekend langs de weg van de rekening-courant die zijn kantoor bij de rechtspraak aanhoudt.
3.4.
Wat van het primaire verweer ook zij, het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de tijdige betaling van het griffierecht door middel van een afschrijving van het bedrag van de rekening-courant van zijn kantoor. Het hof is dan ook van oordeel dat op grond van die bijzondere omstandigheden een uitzondering op de strikte hantering van de betalingstermijn gerechtvaardigd is en de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
3.5.
Het voorgaande brengt mee dat de gerechtsdeurwaarder kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
3.6.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen hun verhinderdagen op te geven zodat, nadat klager in de gelegenheid is gesteld een verweerschrift in te dienen, een datum voor de mondelinge behandeling kan worden bepaald waarop het hoger beroep inhoudelijk zal worden behandeld.
3.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
- stelt partijen in de gelegenheid om voor 7 maart 2023 op te geven op welke dagen zij in de periode april tot en met juni 2023 zijn verhinderd om ter zitting te verschijnen;
- bepaalt dat een mondelinge behandeling zal worden bepaald op een nader te bepalen datum en tijdstip;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J.W.M. Tromp en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023 door de rolraadsheer.