ECLI:NL:GHAMS:2023:310

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.279.139/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitraal vonnis en geschil over CE-markeringen in bouwcontract

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Astron Buildings S.A. en Indec N.V. over de vernietiging van een arbitraal vonnis. Indec had de vernietiging gevorderd op basis van twee gronden: (1) dat het arbitraal vonnis niet met redenen was omkleed en (2) dat het vonnis in strijd was met de openbare orde. Het hof oordeelde dat de gronden tot vernietiging niet slagen. Het hof benadrukte dat vernietiging op de grond van onvoldoende motivering alleen mogelijk is als er daadwerkelijk een motivering ontbreekt, wat in dit geval niet het geval was. Het scheidsgerecht had voldoende gemotiveerd dat Astron haar verplichtingen onder de koopovereenkomst had geschonden door het ontbreken van CE-markeringen op het gebouw dat aan Indec was geleverd.

Daarnaast oordeelde het hof dat de stelling van Indec dat het arbitraal vonnis in strijd was met de openbare orde niet kon worden aangenomen. Het hof stelde vast dat het scheidsgerecht wel degelijk rekening had gehouden met de vordering van Indec tot prijsvermindering en dat er geen sprake was van rechtsweigering. Het hof wees de vorderingen van Indec af en veroordeelde haar in de kosten van het geding, die aan de zijde van Astron waren begroot op een totaal van € 21.904,00, inclusief nasalaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken en uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.279.139/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer 7 februari 2023
inzake
ASTRON BUILDINGS S.A.,
gevestigd te Diekirch (Luxemburg),
eiseres,
advocaat: mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
tegen
INDEC N.V.,
gevestigd te Opglabbeek (België),
gedaagde,
advocaat: mr. F.H.J. van Schoonhoven te Amsterdam.

1.Het geding

Partijen worden hierna Astron en Indec genoemd.
Indec heeft bij dagvaarding van 4 oktober 2019 bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de vernietiging gevorderd van een arbitraal vonnis dat op 3 juli 2019 tussen partijen is gewezen (hierna: het arbitraal vonnis). Op 17 oktober 2019 heeft Astron een anticipatie-exploot aan Indec laten betekenen. Bij conclusie van antwoord houdende exceptie van onbevoegdheid heeft Astron de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) te verwijzen. Na conclusie van antwoord in het incident van de zijde van Indec heeft de rechtbank zich bij vonnis in incident van 22 januari 2020 onbevoegd verklaard van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en de zaak in de stand waarin zij zich bevindt verwezen naar dit hof.
Astron heeft Indec bij betekenings- en oproepingsexploot van 25 mei 2020 het vonnis in incident van de rechtbank betekend en Indec opgeroepen ter zitting van het hof te verschijnen. Op 29 januari 2021 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van repliek van Indec.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van repliek, met producties van Indec;
- conclusie van dupliek van Astron.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 november 2022 doen bepleiten, Astron bij monde van mr. Endedijk voornoemd en Indec bij monde van mr. Van Schoonhoven voornoemd en mr. J. Sadek, advocaat te België, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
Astron heeft geconcludeerd dat het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de door Indec gevorderde vernietiging van het arbitrale vonnis zal afwijzen, met veroordeling van Indec in de kosten van het geding, waaronder de nakosten.
Indec heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arbitrale vonnis.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

Tussen partijen staan, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist, de volgende feiten vast.
2.1
Op 2 november 2015 heeft Indec een aannemingsovereenkomst met Airbus Helicopters Industries SrL (hierna: Airbus) gesloten voor het ontwerp en de bouw van een productiewerkplaats voor helikopters in Roemenië.
2.2
Astron heeft meegewerkt aan de voorbereiding van het bod dat Indec bij Airbus heeft uitgebracht. Tijdens het aanbestedingsproces was Astron, tot aan de laatste ronde, betrokken bij alle technische besprekingen met Airbus.
2.3
Overeenkomstig de overeenkomst tussen Indec en Airbus zou een stalen gebouw (hierna: het gebouw) worden opgetrokken op de locatie van Airbus in Roemenië. In dat verband waren Airbus en Indec het erover eens dat het gebouw zou worden geleverd door de rechtsvoorganger van Astron, Lindab S.A.
2.4
Op 27 november 2015 hebben Astron als verkoper en Indec als koper een verkoopcontract (hierna: de koopovereenkomst) gesloten voor de levering van het gebouw op de locatie van Airbus in Roemenië, voor een prijs van € 1.802.000,00.
2.5
Na totstandkoming van de koopovereenkomst heeft Astron het gebouw opgeleverd, welk gebouw in gebruik is door Airbus.
2.6
Indec heeft verschillende facturen van Astron die voorvloeien uit de koopovereenkomst onbetaald gelaten tot een bedrag van € 231.057,87 exclusief wettelijke rente.
2.7
Artikel 9 van de koopovereenkomst bepaalt:
‘All disputes or controversies arising under, out of, in connection with or in relation to this Sales Contract which cannot be resolved between the parties shall be finally settled under the rules of Conciliation and Arbitration of the International Chamber of Commerce by one or more arbitrators appointed in accordance with the said Rules. The arbitration shall be conducted in English language. This Sales Contract will be governed by Belgian law.’
2.8
Op grond van de arbitrageclausule heeft Astron bij de
International Court of Arbitration of the International Chamber of Commerce(hierna: het scheidsgerecht) over bovengenoemd geschil een arbitraal geding aanhangig gemaakt tegen Indec. Op de arbitrage zijn de
2017 Rules of Arbitration of the International Chamber of Commerce(hierna: de ICC-regels versie 2017) van toepassing. In het arbitraal geding heeft Astron, verkort weergegeven, gevorderd dat Indec wordt veroordeeld tot betaling aan Astron van een schadevergoeding van € 231.057,83 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en een bedrag van € 8.376,46 aan meerwerk, met veroordeling van Indec in de kosten van de arbitrage, inclusief de advocaatkosten van Astron. Indec heeft verweer gevoerd en gevorderd dat Astron wordt veroordeeld tot betaling aan Indec van een schadevergoeding van € 124.829,90, met veroordeling van Astron in de kosten van de arbitrage, inclusief de advocaatkosten van Indec.
2.9
Het scheidsgerecht heeft op 3 juli 2019 een arbitraal eindvonnis gewezen (hierna: het arbitraal vonnis). Het scheidsgerecht heeft verklaard dat Astron haar verplichtingen onder de koopovereenkomst heeft geschonden omdat CE-markeringen ontbreken op elementen van het gebouw. Het scheidsgerecht heeft daarom bevolen dat € 3.477,90 in mindering wordt gebracht op de contractprijs, alsmede dat dit in mindering wordt gebracht op het door Indec aan Astron verschuldigde bedrag. Vervolgens heeft het scheidsgerecht verklaard dat Indec haar contractuele verplichtingen heeft geschonden door te weigeren aan Astron € 227.579,97 te betalen, tot betaling waarvan Indec is veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Het scheidsgerecht heeft besloten dat de kosten van de arbitrage van USD 46,000 voor rekening van Indec komen, reden waarom Indec is veroordeeld om Astron haar aandeel in de waarborgsom van USD 23,000 te vergoeden. Ten slotte heeft het scheidsgerecht besloten dat Indec de advocaatkosten van Astron van € 29.500,00 aan Astron moet voldoen. Alle andere vorderingen zijn afgewezen.

3.Vordering en verweer

3.1
Indec heeft vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd op de gronden – samengevat weergegeven – (1) dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed (artikel 1065 lid 1 sub d Rv), dat het scheidsgerecht het geschil niet heeft beslecht in overeenstemming met de ICC-regels versie 2017 en (2) het arbitraal vonnis, of de wijze waarop dit tot stand is gekomen, in strijd is met de openbare orde (artikel 1065 lid 1 sub e Rv).
3.2
Astron heeft de aangevoerde gronden tot vernietiging van het arbitraal vonnis bestreden en tot afwijzing van de vorderingen van Indec geconcludeerd.

4.Beoordeling

Bevoegde rechter en toepasselijk recht
4.1
Tussen partijen staat vast dat, aangezien ex artikel 1037 Rv de plaats van arbitrage Amsterdam was, ex artikel 1064a Rv de vordering tot vernietiging wordt ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Krachtens artikel 1073 lid 1 Rv is het Nederlandse arbitrage(proces)recht van toepassing.
Toetsingskader
4.2
Naast de gronden zoals genoemd onder 3.1 heeft Indec tijdens de mondelinge behandeling nog een beroep gedaan op de vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 6 jo. 1065 lid 1 onder c Rv. Astron heeft daar bezwaar tegen gemaakt wegens strijd met de goede procesorde. Krachtens artikel 1064a lid 4 Rv moeten alle gronden tot vernietiging ex artikel 1065 Rv, op straffe van verval van het recht daartoe, in de dagvaarding worden voorgedragen. Alleen de openbare orde lijkt hierop een uitzondering te kunnen vormen, maar daarvan is geen sprake. Het beroep van Indec op de vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 6 jo. 1065 lid 1 onder c Rv zal daarom worden gepasseerd. Desgevraagd heeft Indec tijdens de mondelinge behandeling aangegeven onder welke grond (artikel 1065 lid 1 sub d of e Rv) haar standpunten vallen, van welke onderverdeling in het hiernavolgende zal worden uitgegaan.
4.3
Het hof stelt voorop dat het bij zijn onderzoek of een grond tot vernietiging bestaat en of het scheidsgerecht de ICC-regels versie 2017 heeft nageleefd terughoudendheid moet betrachten, nu een procedure op de voet van artikel 1065 Rv niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en nu het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in de uitleg die de arbiter aan de ICC-regels versie 2017 heeft gegeven.
(1) Arbitraal vonnis niet met redenen omkleed (grond B, C, D, F, G en H)
4.4
De eerste vraag die het hof moet beantwoorden is of het scheidsgerecht het arbitraal vonnis niet met redenen heeft omkleed ex artikel 1065 lid 1 onder d Rv. Het hof stelt voorop dat vernietiging op deze grond slechts mogelijk is wanneer de motivering ontbreekt en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Met het ontbreken van een motivering moet op één lijn worden gesteld het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt (HR 9 januari 2004,
NJ2005/190 (
Nannini/SFT Bank).
4.5
Indec heeft met grond B geklaagd over de motivering in het arbitraal vonnis ten aanzien van haar verzoek te verklaren dat Astron haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen wegens het ontbreken van CE-markeringen en dat Astron aansprakelijk is voor schending van de koopovereenkomst. Als het scheidsgerecht van oordeel was dat de schade van Indec niet duidelijk was had zij ex artikel 25 van de ICC-regels versie 2017 een expert moeten aanstellen of bijkomend bewijs opdragen, aldus Indec. Het hof oordeelt dat de beslissing van het scheidsgerecht dat Astron haar verplichtingen onder de koopovereenkomst heeft geschonden omdat CE-markeringen ontbreken op elementen van het stalen gebouw is gemotiveerd in paragraaf 13.3.2 (
Did Claimant breach the Sales Contract in relation to the missing CE markings?), alwaar onder randnummer13.10 tot en met 13.13 is opgenomen:
‘13.10 Article 8 of the Sales Contract provides that Claimant, at Respondent's first request, shall provide Respondent with the corresponding CE certificates and performance declarations related to the delivered materials. Since Claimant has been unable to provide the requested CE certificates, the Tribunal finds with Respondent that Claimant defaulted under Article 8 of the Sales Contract.
13.11
In this respect reference could also be made to Article 1 of the Sales Contract in conjunction with article 4.1.30 of the construction agreement between Airbus and Respondent. Pursuant to the latter article Respondent is obliged towards Airbus to make sure that the steel building complies with all laws and regulations. Under Article 1 of the Sales Contract Claimant assumed this obligation of Respondent vis- à-vis Airbus on a back-to-back basis. Since it is undisputed between the Parties that all the elements of the steel building should be CE marked and that CE markings are missing, the Tribunal also finds that Claimant breached its obligations under Article 1 of the Sales Contract.
13.12
The Tribunal will therefore declare in the operative part of the Award that Claimants breached its obligations under the Sales Contract since CE markings are missing on (parts of) the steel building.
13.13
For clarity's sake it should be noted that Respondent did not request a declaration that Claimant is liable in relation to the above breach of the Sales Contract. Taking into account that the Tribunal already ruled in section 12.2.2.3 of the Award that damages for said breach will not be awarded in this Arbitration, Respondent does not have an interest in this Arbitration to obtain a decision of the Tribunal as to Claimant's liability for the above breach. In light of this, the Tribunal will not decide on the statements of the Parties relevant to the question of liability.’
De stelling van Indec dat, als het scheidsgerecht van oordeel was dat de schade van Indec niet duidelijk was, zij ex artikel 25 van de ICC-regels versie 2017 een expert had moeten aanstellen of bijkomend bewijs had moeten opdragen gaat niet op. Artikel 25 lid 4 van de ICC-regels versie 2017 bepaalt:
‘The arbitral tribunal, after having consulted the parties, may appoint one or more experts, define their terms of reference and receive their reports.’
Artikel 25 lid 5 van de ICC-regels versie 2017 bepaalt:
‘At any time during the proceedings, the arbitral tribunal may summon any party to provide additional evidence.’
Het scheidsgerecht heeft derhalve op grond van artikel 25 van de ICC-regels versie 2017 een discretionaire bevoegdheid om een expert aan te stellen of bijkomend bewijs op te dragen, maar geen verplichting. Grond B van Indec slaagt niet.
4.6
Indec heeft met grond C geklaagd over de motivering in het arbitraal vonnis ten aanzien van haar standpunt dat zij gerechtigd was 10% van de koopprijs in te houden. Bovendien heeft het scheidsgerecht niet verduidelijkt op welke gronden er mocht worden aangenomen dat het de bedoeling van partijen was dat het recht op inhouding van 10% uiterlijk op 30 september 2016 zou vervallen. De arbiter heeft van partijen geen toestemming gekregen om als
amiable compositeurop te treden of
ex aequo et bonote beslissen (artikel 21 lid 3 ICC-regels versie 2017), aldus nog steeds Indec. Het hof oordeelt dat het voorgaande voldoende is gemotiveerd onder randnummer 2.12 van het arbitraal vonnis:
‘12.12 The Tribunal is of the opinion that there is no evidence in the file to support Respondent's argument that the Parties agreed that Respondent is also allowed to a 10% retention after 30 September 2016 if a defect is identified before that date and this defect is not corrected. The Sales Contract does not state this and the file does not contain any corroborating evidence to support Respondent's allegations. Therefore, and in light of the wording of Article 6.1 of the Sales Contract, it must be assumed that it was the Parties' intention that the right of a 10% retention would expire as per 30 September 2016 at the latest.’
Dit oordeel betreft geen billijkheidsgrond waarvoor nodig was dat de arbiter van partijen toestemming kreeg om als
amiable compositeurop te treden of
ex aequo et bonote beslissen conform artikel 21 lid 3 ICC-regels versie 2017. Grond C van Indec slaagt niet.
4.7
Indec heeft met grond D geklaagd over de motivering in het arbitraal vonnis ten aanzien van haar standpunt dat, zolang Astron haar verplichting tot afgifte van een garantiecertificaat niet nakomt, Indec haar verplichting tot vrijgave van de 10%-retentie kan opschorten. De garantievragenlijst is geen voorwaarde voor de levering van het garantiecertificaat, noch een contractuele verplichting. De arbiter heeft van partijen geen toestemming gekregen om als
amiable compositeurop te treden of
ex aequo et bonote beslissen (artikel 21 lid 3 ICC-regels versie 2017), aldus Indec. Het hof oordeelt dat het voorgaande voldoende is gemotiveerd onder randnummer 12.20 van het arbitraal vonnis:
‘12.20 With Claimant the Tribunal is of the opinion that Respondent is not allowed to invoke the right of suspension. As mentioned above in §12.14-12.15 of the Award, Claimant is not obliged to deliver the warranty certificate as long as Respondent has not provided the warranty questionnaire. Claimant requested Respondent several times to provide this questionnaire, but until now Respondent has not done so. Therefore, Claimant cannot be blamed that it has not issued the warranty certificate yet.’
Dit oordeel betreft geen billijkheidsgrond waarvoor benodigd was dat de arbiter van partijen toestemming kreeg om als
amiable compositeurop te treden of
ex aequo et bonote beslissen conform artikel 21 lid 3 ICC-regels versie 2017. Grond D van Indec slaagt niet.
4.8
Indec heeft met grond F geklaagd over de motivering in het arbitraal vonnis ten aanzien van het feit dat het scheidsgerecht niet aangeeft op welke rechtsgrond het naar Belgisch recht als ‘algemeen bekend’ kan worden beschouwd dat een beperking van de aansprakelijkheid gebruikelijker is dan een vastlegging van de aansprakelijkheid. Volgens artikel 1162 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek moet in geval van twijfel de overeenkomst worden uitgelegd ten nadele van de partij die de overeenkomst heeft opgesteld en ten voordele van de partij die zich heeft verbonden, in casu Indec. De arbiter heeft van partijen geen toestemming gekregen om als
amiable compositeurop te treden of
ex aequo et bonote beslissen (artikel 21 lid 3 ICC-regels versie 2017), aldus Indec. Het hof oordeelt dat het voorgaande voldoende is gemotiveerd onder randnummer 12.60 van het arbitraal vonnis:
‘12.60 With Claimant, the Tribunal is of the opinion that the Parties did not intend to fix the contractual liability at 10% of the contract value - irrespective of the actual damage - but instead intended to limit Claimant's exposure under the Sales Contract to 10% of the contract value. In this respect, the Tribunal takes into account that it is common knowledge that a limitation of liability is more common than a fixation of liability and that if Parties had intended such fixation it could have been expected that it was set out in the Sales Contract. Besides, Respondent claims an amount of EUR 100,000 as damages for the missing CE markings instead of 10% of the contract value, which in itself is also a clear indication that Respondent understands that the liability is not fixed at 10% of the contract value.’
Dit oordeel betreft geen billijkheidsgrond waarvoor benodigd was dat de arbiter van partijen toestemming kreeg om als
amiable compositeurop te treden of
ex aequo et bonote beslissen conform artikel 21 lid 3 ICC-regels versie 2017. Grond F van Indec slaagt niet.
4.9
Indec heeft met grond G geklaagd over de motivering in het arbitraal vonnis ten aanzien van haar standpunt dat de nieuwe tegenvorderingen in haar
Reply to the Statement of Claimeen verdere ontwikkeling van de vorderingen in haar
Answer to the Request for Arbitrationzijn. Het hof oordeelt dat de beslissing van het scheidsgerecht om de nieuwe tegenvorderingen van Indec niet-ontvankelijk te verklaren is gemotiveerd in paragraaf 11.2 (
The admissibility of Respondent’s new counterclaims). Aldaar is met betrekking tot de nieuwe tegenvorderingen Indec onder randnummers 11.10 tot en met 11.13 opgenomen:
‘11.10 In Article 7(1) PO1 it is stated that no Party shall make new (counter)claims unless authorized by the Tribunal. In Article 7(2) PO1 it is subsequently set forth that a Party, making a new (counter)claim, must explain why this (counter) claim could not have been introduced before.
11.11
Prior to the submission of the RSOCC, the Respondent did not request and the tribunal did not authorise Respondent to make new counterclaims. Moreover, and in breach of Article 7(2) PO1, Respondent did not explain in the RSOCC and/or the RRtCSOC why the above new counterclaims could not have been introduced before.
11.12
Taking into account that the new counterclaims fundamentally change (the scope of) Respondent’s relief, it could be expected from Respondent to set out in a substantiated manner why the new counterclaims should be allowed notwithstanding the main rule of Article 3(2) of Appendix VI to the ICC Rules and Article 7(1) PO1. However, Respondent omitted to give even a single reason.
11.13
In light of the foregoing, the Tribunal does not authorise the new counterclaims. Consequently, the Tribunal will neither decide on Respondent's new counterclaims as set out above nor take into consideration the allegations put forward in relation to the new counterclaims.’
Grond G van Indec slaagt in zoverre niet.
4.1
Indec heeft met grond H geklaagd over de motivering in het arbitraal vonnis ten aanzien van het standpunt van het scheidsgerecht dat Indec een aantal van de door Astron aangevoerde vorderingen niet heeft betwist, aangezien Indec in elk document in de arbitrage een algemene betwisting heeft opgenomen. Het hof oordeelt dat op grond van artikel 1039 Rv de bewijsvoering, de toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen, de bewijslastverdeling en de waardering van het bewijs ter vrije bepaling van het scheidsgerecht staan, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Grond H van Indec slaagt niet.
(2) Strijd met de openbare orde (grond A, E en G)
4.11
De volgende vraag die het hof moet beantwoorden is of het arbitraal vonnis, of de wijze waarop dit stand is gekomen, in strijd is met de openbare orde ex artikel 1065 lid 1 sub e Rv. Het hof stelt voorop dat vernietiging op deze grond slechts mogelijk is als de inhoud van het arbitraal vonnis in strijd is met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd. Daarnaast kan de wijze van totstandkoming van het arbitraal vonnis in strijd zijn met de openbare orde als het scheidsgerecht bijvoorbeeld handelt in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor of omdat arbiters niet onpartijdig en onafhankelijk zouden zijn geweest.
4.12
Indec heeft met grond A gesteld dat het arbitraal vonnis in strijd is met de openbare orde omdat het scheidsgerecht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de vordering van Indec tot prijsvermindering (geraamd op € 100.000,00) vanwege het ontbreken van CE-markeringen aan bepaalde stalen constructies op grond van het Belgisch Burgerlijk Wetboek en het Weens Koopverdrag. Doordat het scheidsgerecht geen rechtsgevolgen koppelt aan de vastgestelde fouten en contractbreuk door Astron maakt het zich schuldig aan rechtsweigering, hetgeen in strijd is met de openbare orde, aldus Indec. Het scheidsgerecht heeft in paragraaf 13.4 omtrent de vordering van Indec tot prijsvermindering geoordeeld:
‘13.15 The Tribunal reminds the Parties of its decisions put forward in section 12.2.2.2 and section 12.2.2.3 of the Award. In section 12.2.2.2 the Tribunal decided that the total contract value should be reduced with an amount of EUR 3,477.90, which amount is to be deducted from the amount claimed by Claimant. In section 12.2.2.3 the Tribunal ruled that Respondent is not entitled to a compensation in relation to the missing CE markings.
13.16
In light of this, Claimant will not be ordered to pay any damages to Claimant.’
Hieruit volgt dat het scheidsgerecht wel degelijk rekening heeft gehouden met de vordering van Indec tot prijsvermindering. Het scheidsgerecht heeft geoordeeld dat Indec geen recht heeft op een vergoeding in verband met de ontbrekende CE-markeringen. Blijkens paragraaf 9 van het arbitraal vonnis is geoordeeld volgens het Belgische recht en het Weens Koopverdrag. Van rechtsweigering door het scheidsgerecht en strijd met de openbare orde is derhalve geen sprake. Grond A slaagt niet.
4.13
Indec heeft met grond E gesteld dat het arbitraal vonnis in strijd is met de openbare orde omdat het scheidsgerecht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de regelgeving omtrent CE-markeringen van openbare orde is omdat het ziet op de veiligheid van gebouwen en dus ook de veiligheid van de maatschappij, en omdat een inbreuk op de regelgeving omtrent CE-markeringen strafrechtelijk wordt beteugeld. Het hof stelt voorop dat het zich ook bij toetsing van een arbitraal vonnis aan EU-recht in de regel terughoudend opstelt. Het is niet zo dat de regels van verordening (EU) Nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (hierna: Verordening 305/2011), omdat het hier een Europese verordening betreft, van Europese openbare orde zijn. Blijkens de considerans is het doel van Verordening 305/2011 de totstandbrenging van een goed werkende interne markt voor bouwproducten door middel van geharmoniseerde technische specificaties om de prestaties van bouwproducten uit te drukken. Het doel van Verordening 305/2011 kan niet worden aangemerkt als fundamentele waarde van de internationale of de EU rechtsorde. Dat een inbreuk op de regelgeving omtrent CE-markeringen strafrechtelijk wordt beteugeld maakt niet dat sprake is van een fundamentele waarde van de internationale rechtsorde. Grond E slaagt niet.
4.14
Indec heeft met grond G gesteld dat het arbitraal vonnis in strijd is met de openbare orde omdat het scheidsgerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de vorderingen van Indec in haar
Reply to the Statement of Claimnieuwe vorderingen zijn en niet een verdere ontwikkeling van de vorderingen in haar
Answer to the Request for Arbitration. Dit is in strijd met de Belgische openbare orde. Bovendien is sprake van rechtsweigering, hetgeen ook een beginsel van openbare orde is. Het scheidsgerecht heeft onder randnummers 11.10 tot en met 11.13 omtrent de nieuwe tegenvorderingen van Indec geoordeeld:
‘11.10 In Article 7(1) PO1 it is stated that no Party shall make new (counter)claims unless authorized by the Tribunal. In Article 7(2) PO1 it is subsequently set forth that a Party, making a new (counter)claim, must explain why this (counter) claim could not have been introduced before.
11.11
Prior to the submission of the RSOCC, the Respondent did not request and the tribunal did not authorise Respondent to make new counterclaims. Moreover, and in breach of Article 7(2) PO1, Respondent did not explain in the RSOCC and/or the RRtCSOC why the above new counterclaims could not have been introduced before.
11.12
Taking into account that the new counterclaims fundamentally change (the scope of) Respondent’s relief, it could be expected from Respondent to set out in a substantiated manner why the new counterclaims should be allowed notwithstanding the main rule of Article 3(2) of Appendix VI to the ICC Rules and Article 7(1) PO1. However, Respondent omitted to give even a single reason.
11.13
In light of the foregoing, the Tribunal does not authorise the new counterclaims. Consequently, the Tribunal will neither decide on Respondent's new counterclaims as set out above nor take into consideration the allegations put forward in relation to the new counterclaims.’
Weliswaar wordt de koopovereenkomst beheerst door het Belgische recht, maar de arbitrageprocedure wordt beheerst door de
ICC Rules. Uit voormeld citaat blijkt dat het scheidsgerecht gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom de nieuwe tegenvorderingen van Indec op grond van de
ICC Rulesen de
Procedural Order 1(PO1) niet worden gehonoreerd. Daar kan de Belgische openbare orde niets aan afdoen, noch kan er sprake zijn van rechtsweigering als beginsel van openbare orde. Grond G slaagt niet.
4.15
Uit het bovenstaande volgt dat de stellingen van Indec, dat het arbitraal vonnis vernietigbaar is op de grond dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed en sprake is van strijd met de openbare orde, worden verworpen. Indec zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.

5.Beslissing

Het hof:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Indec in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Astron begroot op € 5.517,00 aan verschotten en € 16.256,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, T.S. Pieters en J.W. Rutgers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.