ECLI:NL:GHAMS:2023:3074

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.299.280/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst van geldlening in het kader van renovatie van een pand met betrekking tot aansprakelijkheid en kwijting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin [geïntimeerde] vorderingen had ingesteld op basis van een overeenkomst van geldlening. De overeenkomst, die op 1 januari 2019 werd gesloten, betrof een lening van € 650.000, die later werd verhoogd naar € 2.600.000. De lening was bedoeld voor de renovatie van een pand aan de [straatnaam] 183 te Amsterdam, dat door [bedrijf] B.V. werd beheerd, waarvan [appellant] aandeelhouder en bestuurder was. [geïntimeerde] stelde dat de gelden niet correct waren aangewend en vorderde schadevergoeding. De rechtbank had de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar [appellant] ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting van het hof op 20 september 2023 werd de zaak besproken, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Het hof oordeelde dat de overeenkomst van geldlening en de bijbehorende allonge niet als twee afzonderlijke overeenkomsten konden worden beschouwd, maar als één geheel. Het hof concludeerde dat de schuld van [bedrijf] B.V. jegens [geïntimeerde] was kwijtgescholden door middel van een akte van levering van het pand op 23 oktober 2020, waardoor [appellant] niet meer persoonlijk aansprakelijk kon worden gesteld voor eventuele tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover dit tussen [geïntimeerde] en [appellant] was gewezen, wees de vorderingen van [geïntimeerde] af en veroordeelde [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van de bedragen die hij had betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.299.280/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/693697 / HA ZA 20-1191
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 oktober 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. F.H.J. van Schoonhoven te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ( [land] ),
geïntimeerde,
advocaat: mr. Th.C. Visser te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 31 mei 2021 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2021, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en onder meer [appellant] als gedaagde.
Daarna hebben partijen de volgende stukken overgelegd:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 20 september 2023 doen toelichten, [appellant] door zijn voornoemde advocaat en [geïntimeerde] door mr. L. Th. Kleine, advocaat te Rotterdam, beiden aan de hand van schriftelijke aantekeningen die zij in het geding hebben gebracht. Partij [appellant] en de advocaten van partijen hebben vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt, waarbij ook mr. Visser voornoemd het woord heeft gevoerd. Tevens is aan [geïntimeerde] akte verleend van het in het geding brengen van een aanvullende productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in hoger beroep geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen alles wat [appellant] aan hem ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald terug te betalen (met wettelijke rente), met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten en met wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, met wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken staat tussen partijen het volgende vast.
( i) [bedrijf] B.V. houdt zich bezig met het beheer van onroerend goed. Ten tijde van hete sluiten van de hierna (onder ii) te noemen overeenkomst was [appellant] aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] B.V.
(ii) Op 1 januari 2019 is een door [geïntimeerde] opgestelde overeenkomst van geldlening gesloten (verder: de overeenkomst) die, voor zover relevant, het volgende inhoudt:

Schuldbekentenis, winst- en rente dragende lening
De ondergetekenden:
[appellant] , en of zijn vennootschap [bedrijf] .
hierna te noemen, “schuldenaar” verklaren uit hoofde van geldlening schuldig te zijn aan mede-ondergetekende,
en
drs. [geïntimeerde] (…)
hierna te noemen “schuldeiser”
een bedrag van ca 650.000 euro (…)
De schuld bestaat onder de navolgende bepalingen:
1. De lening wordt door de schuldenaar aangegaan voor de financiering van [straatnaam] 183, te [plaats]
2. Schuldenaar zal de eerste 200.000 euro eigen geld zelf inbrengen.
3. De vergoeding voor de lening is 4%, achteraf te betalen interest, plus 50% van de winst op het project op rekeningnummer (…).
4. Er zal door de schuldenaar alleen tegen kostprijs en zonder marge voor hem gewerkt worden, zodat de marge maximaal is voor de verdeling.
5. Indien de bankfinanciering niet door komt zal Schuldeiser voor de periode dat de financiering niet geregeld is de gehele financiering op zich nemen voor 4% rente en 50% winstdeling
6. (…)
7. Indien er verlies ontstaat dan is ook schuldenaar hier 50% voor aansprakelijk zijn
8. Het geld zal geleend worden aan de Vennootschap van [appellant] , maar hij zal hoofdelijk garant staan hier voor.
9. (…)
Getekend te [plaats] op 1/1/2019
Schuldenaren Schuldeiser
[appellant] [geïntimeerde] “
(iii) [bedrijf] B.V. is op 15 januari 2019 eigenaar geworden van de onroerende zaak aan de [straatnaam] 183 te Amsterdam (verder: het pand). [bedrijf] B.V. heeft op diezelfde datum tot zekerheid aan [geïntimeerde] een recht van hypotheek op het pand verleend voor een hoofdsom van maximaal € 2.750.000,00.
(iv) Op 1 maart 2019 is een allonge tot stand gekomen die hoort bij de overeenkomst en, voor zover relevant, het volgende inhoudt:

Allonge behorende bij de schuldbekentenis, winst- en rente dragende lening
De ondergetekenden:
1. [geïntimeerde] (…), hierna te noemen “schuldeiser”;
2. [bedrijf] B.V. (…), hierna te noemen “schuldenaar”;
Overwegende:
datpartijen bij de onderhandse akte d.d. 01-01-2019 een overeenkomst van winst- en rente dragende geldlening hebben gesloten;
datdeze lening een oorspronkelijke hoofdsom kent van EUR 650.000 en loopt tot maximaal 01-01-2021;
datde schuldeiser ter zekerheid van de nakoming van de verplichtingen van schuldenaar voortvloeiende uit bedoelde geldleningsovereenkomst onder meer een hypotheekrecht heeft gevestigd op de [straatnaam] 183, te Amsterdam;
datde bank een lagere financiering verstrekt dan in eerste instantie verwacht en dat zodoende de hieronder genoemde wijziging van de leningsvoorwaarden noodzakelijk is;
verklaren schuldeiser en schuldenaar te zijn overeengekomen dat alle bepalingen van de hierboven genoemde overeenkomst onverminderd van kracht blijven met dien verstande, dat met ingang van 28-02-2019 de hoofdsom van de lening wordt verhoogd naar een bedrag van € 2.600.000.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend,
Schuldenaar Schuldeiser
Naam: [appellant] Naam: [geïntimeerde]
Functie: DgA Plaats: [land]
Plaats: [plaats] Datum: 01-03-2019
Datum: 1-3 2019”
( v) [bedrijf] B.V. heeft op 2 april 2019 een hypothecaire geldlening verkregen van RNHB B.V. voor een bedrag van € 1.890.000,00. Vervolgens heeft rangwisseling plaatsgehad in die zin dat RNHB B.V. de positie van eerste hypotheekhouder heeft verkregen en dat [geïntimeerde] tweede hypotheekhouder is geworden.
(vi) [geïntimeerde] verstrekte het geld van de lening in delen in die zin dat hij telkens tot betaling overging nadat [bedrijf] B.V. de facturen had ontvangen van de aannemer die het pand zou renoveren. Op zeker moment heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven de door hem verstrekte gelden terug te willen ontvangen, stellende dat hij de indruk had dat de verrichte werkzaamheden in geen verhouding stonden tot de betaalde bedragen.
(vii) Partijen hebben op 17 juli 2020 een overeenkomst gesloten (verder: de verkoopovereenkomst) die, voor zover thans relevant, inhield dat [bedrijf] B.V. onder een tweetal opschortende voorwaarden het pand binnen twee weken na ondertekening van die overeenkomst aan [geïntimeerde] zou verkopen.
(viii) Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2020 heeft deze onder meer overwogen (onder 4.7) dat de opschortende voorwaarden zijn vervuld – zodat [bedrijf] B.V. op grond van de verkoopovereenkomst verplicht was tot levering van het pand aan [geïntimeerde] – en is [bedrijf] B.V. veroordeeld tot medewerking aan de verkoop en levering van het pand aan [geïntimeerde] .
(ix) Bij akte van levering van 23 oktober 2020 heeft [bedrijf] B.V. het pand geleverd aan [geïntimeerde] .

3.De beoordeling

Procedure bij de rechtbank
3.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat hij een nader bij staat op te maken bedrag onverschuldigd heeft betaald aan een van de gedaagden, te weten [bedrijf] B.V., dat deze ongerechtvaardigd is verrijkt ten nadele van hem en dat [bedrijf] B.V., [appellant] en de overige twee gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden schade althans het door hem geleden nadeel, een en ander als gevolg van het feit dat (a) de door hem geleende gelden niet zijn aangewend voor de daarvoor bestemde doeleinden en (b) hij het pand als gevolg van het handelen van gedaagden niet vrij van aanspraken van derden geleverd kon krijgen, waarbij de door hem geleden schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, alsmede dat de rechtbank gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, inclusief de nakosten en met wettelijke rente. [appellant] heeft tegen deze vordering in eerste aanleg geen verweer gevoerd; de toenmalige advocaat van [appellant] en de overige gedaagden heeft zich aan de procedure onttrokken, waarna geen conclusie van antwoord is genomen.
3.2.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [geïntimeerde] volledig toegewezen en gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, inclusief de nakosten en met wettelijke rente. Tegen deze beslissing alsmede de gronden waarop die beslissing berust komt [appellant] in hoger beroep met zeven grieven op. Het hof ziet aanleiding de eerste vijf grieven gezamenlijk te behandelen.
Kern van het geschil
3.3.
Het onderhavige geschil gaat in de kern om de vraag hoe de overeenkomst moet worden uitgelegd.
3.3.1.
Partijen zijn het erover eens dat de geldlening van [geïntimeerde] – aanvankelijk ten bedrage van € 650.000,00, later via de allonge uitgebreid tot een bedrag van in totaal € 2.600.000,00 – een geldlening van [geïntimeerde] aan [bedrijf] B.V. was, dat de in artikel 8 van de overeenkomst vervatte borgstelling van [appellant] – tevens zijn enige verplichting in de (drie partijen) overeenkomst – uitsluitend betrekking had op aflossing van en rente over het geleende geldbedrag en dat de schuld van [bedrijf] B.V. jegens [geïntimeerde] uit hoofde van het geleende geldbedrag in elk geval teniet is gegaan door middel van de verrekening die bij de (onder 2 sub (ix) genoemde) akte van levering van 23 oktober 2020 (zie p. 3 onder ‘
KWIJTING’aanhef en sub i en p. 4 onder ‘
AANVULLING INGEVOLGE VONNIS’aanhef en sub i) heeft plaatsgevonden. Partijen verschillen echter van mening over het volgende.
3.3.2.
[geïntimeerde] stelt dat de overeenkomst twee afzonderlijke overeenkomsten bevat, te weten – naar het hof begrijpt – een overeenkomst van geldlening en een overeenkomst tot samenwerking die over en weer de verplichting inhield samen het pand te renoveren, op basis van 50/50 de winst bij verkoop ervan te verdelen en bij een eventueel verlies dat op diezelfde basis te delen. Het bestaan van die laatste afzonderlijke overeenkomst baseert hij op artikel 3, artikel 4 en artikel 7 van de overeenkomst. Volgens [geïntimeerde] heeft de hiervoor (onder 3.3.1) bedoelde kwijting uitsluitend betrekking gehad op de overeenkomst van geldlening, zodat hij nog steeds een vordering mag instellen op grond van de overeenkomst tot samenwerking en dat dit in de onderhavige procedure aan de orde is. De feitelijke grondslag voor die vordering is, aldus [geïntimeerde] , dat de door hem ter uitvoering van de leningsovereenkomst telkens (in delen) aan [bedrijf] B.V. verstrekte gelden niet (volledig) werden besteed aan de renovatie van het pand en dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden. [geïntimeerde] stelt dat [appellant] zich weliswaar niet op grond van artikel 8 van de overeenkomst (tevens) borg heeft gesteld voor nakoming door [bedrijf] B.V. van de verplichtingen uit de overeenkomst tot samenwerking, maar dat [appellant] ter zake wel kan worden aangesproken uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid, zo is van de zijde van [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep verduidelijkt. Het hof overweegt hieromtrent, mede gelet op het hiertegen door [appellant] gevoerde verweer, als volgt.
Uitleg overeenkomst van geldlening en allonge
3.4.
In de onderhavige procedure is het [geïntimeerde] die schadevergoeding beoogt te vorderen van [appellant] . [geïntimeerde] , op wie in beginsel de stelplicht en bewijslast rusten, doet daartoe met name een beroep op de inhoud van de overeenkomst, die hijzelf heeft opgesteld. Het is daarom met name van belang of ook [appellant] de inhoud van de overeenkomst redelijkerwijs heeft kunnen en moeten begrijpen op de wijze zoals door [geïntimeerde] gesteld.
3.4.1.
Bij de uitleg van de overeenkomst en de allonge stelt het hof voorop dat het voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. Ook buiten de tekst gelegen omstandigheden van het geval (de context) kunnen meebrengen dat aan de bepalingen van de overeenkomst een andere dan de taalkundige betekenis moet worden gegeven, omdat beslissend blijft de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hiervan uitgaande overweegt het hof als volgt.
3.4.2.
Voor de door [geïntimeerde] bepleite uitleg dat de overeenkomst uit twee afzonderlijke overeenkomsten bestaat, bestaan onvoldoende aanknopingspunten. [appellant] heeft ter zitting (onweersproken) toegelicht dat het doel van de constructie die [bedrijf] B.V. met [geïntimeerde] aanging, was gezamenlijk winst te maken door middel van aankoop en renovatie van het pand, dat [geïntimeerde] daarbij zorg zou dragen voor de financiering van de aankoop van en de werkzaamheden in het pand en dat [bedrijf] B.V. de uitvoering van het (aannemers)werk in het pand voor haar rekening zou nemen. Daarmee stemt de redactie van artikel 3 van de overeenkomst overeen, dat bepaalt dat de vergoeding voor de lening 4% is
plus50% van de winst op het project. Dit betekent dat (onlosmakelijke) tegenprestatie voor de financiering door [geïntimeerde] was – naast de uit de verstrekking van de lening ontstane verplichting tot terugbetaling van de lening door [bedrijf] B.V. – betaling van 4% rente én het voor 50% delen in de op het project te behalen (beoogde) winst. Dat impliceert dat de overeenkomst niet uit twee afzonderlijke overeenkomsten bestaat, maar slechts één overeenkomst bevat waarbij de door [bedrijf] B.V. te leveren tegenprestatie voor de financiering door [geïntimeerde] uit meerdere elementen bestaat. Dit strookt met de formulering van artikel 5. Hiermee is ook artikel 4 van de overeenkomst in overeenstemming: om de winst (voor [geïntimeerde] ) te maximaliseren zal [bedrijf] B.V. uitsluitend tegen kostprijs en zonder marge werken.
3.4.3.
De conclusie is dat [appellant] de inhoud van de overeenkomst, die door [geïntimeerde] was opgesteld, redelijkerwijs niet heeft kunnen en moeten begrijpen op de wijze zoals door [geïntimeerde] (onder 3.3.2) gesteld, maar dat de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, is zoals het hof hiervoor (onder 3.4.2) heeft overwogen.
De aard en omvang van de kwijting
3.5.
Het voorgaande laat onverlet dat de vraag blijft of [bedrijf] B.V. volledig aan haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan.
3.5.1.
Partijen zijn het erover eens (zie onder 3.3.1) dat de schuld van [bedrijf] B.V. jegens [geïntimeerde] uit hoofde van het geleende geldbedrag in elk geval teniet is gegaan door middel van kwijtschelding althans verrekening bij de akte van levering van 23 oktober 2020 en dat [appellant] niet meer als borg kan worden aangesproken. Volgens [geïntimeerde] heeft de in die akte bedoelde kwijting echter uitsluitend betrekking gehad op de geldlening, zodat hij nog steeds een vordering mag instellen jegens [appellant] als bestuurder van [bedrijf] B.V. omdat deze laatste – ook als ervan wordt uitgegaan dat de overeenkomst geen twee afzonderlijke overeenkomsten bevatte – niet althans onvoldoende aan haar verplichtingen in het kader van de renovatie van het pand (met als doel: het gezamenlijk behalen van winst) heeft voldaan door toedoen van bestuurder [appellant] , die volgens [geïntimeerde] heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen (zie inleidende dagvaarding onder 40). Omdat het handelen of nalaten van [appellant] als bestuurder ten opzichte van [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is geweest dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is [appellant] , aldus [geïntimeerde] , persoonlijk aansprakelijk voor diens schade.
3.5.2.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog. In het kader van de verrekening die bij de (onder 2 sub (ix) genoemde) akte van levering van 23 oktober 2020 heeft plaatsgevonden is (op p. 3 onder ‘
KWIJTING’aanhef en sub i) gedefinieerd wat moet worden verstaan onder de ‘Schuld’ die daarbij werd verrekend. Vervolgens is in die akte (op p. 4 onder ‘
AANVULLING INGEVOLGE VONNIS’), onder verwijzing naar het (onder 2 sub (viii) genoemde) vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2020, het volgende bepaald (waarbij [geïntimeerde] als ‘Koper’ en [bedrijf] B.V. als ‘Verkoper’ wordt aangeduid):
“Deze akte van levering dient ingevolge rechtsoverwegingen 5.1 en 4.11 neergelegd in een vonnis in kort geding van vijftien oktober tweeduizend twintig van de Rechtbank Amsterdam, Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel, te worden aangevuld met de navolgende verklaringen van Koper
Koper verklaart dat ingevolge de in deze akte geconstateerde levering tegen voormelde koopprijs
(i) Koper niets meer te vorderen heeft van Verkoper uit hoofde van de Schuld en de Rente, doordat deze vorderingen door verrekening als hiervoor onder ‘Kwijting’ beschreven teniet zijn gegaan; (…)”
Door de uitdrukkelijke verwijzing naar het vonnis in kort geding van 15 oktober 2020 is voor de uitleg van deze passage – en dus voor de vraag wat de kwijting precies omvatte – van groot belang wat in de desbetreffende rechtsoverweging (4.11) wordt overwogen:
“De advocaten van [geïntimeerde] hebben op de zitting van 7 oktober 2020 toegelicht en toegezegd, dat de in de concept-akte genoemde koopprijs van € 3.955.630,30 alles (dus met inbegrip van rente en achterstanden) omvat wat [bedrijf] B.V. op het moment van levering verschuldigd is aan zowel RNHB als [geïntimeerde] ; dit is ook het bedrag dat [geïntimeerde] als de eigenlijke koopprijs aan de belasting zal opgeven. De koopprijs is daarmee voldoende bepaald. In samenhang hiermee heeft [geïntimeerde] toegezegd dat alle vorderingen uit beide leningen bij levering van het pand door [bedrijf] B.V. zullen zijn kwijtgescholden, althans teniet zijn gegaan door verrekening, dan wel dat hij [bedrijf] B.V. daarvoor vrijwaart. De toezeggingen van [geïntimeerde] – samengevat: hij garandeert dat na de levering van het pand door [bedrijf] B.V. zowel [geïntimeerde] als RNHB niets meer van [bedrijf] B.V. te vorderen hebben uit hoofde van de beide hypotheekleningen – dienen nog expliciet te worden verwerkt in de concept-akte. (…)”
Daarmee staat vast dat tot de vorderingen die door middel van verrekening teniet zijn gegaan en waarvoor kwijting is verleend, in elk geval ook behoort een eventueel bestaande vordering van [geïntimeerde] jegens [bedrijf] B.V. indien deze niet althans onvoldoende aan haar verplichtingen in het kader van de renovatie van het pand heeft voldaan. Dit betekent dat [appellant] als bestuurder voor zijn rol bij eventuele schending van een verplichting uit dien hoofde – waarvoor immers kwijting is verleend – niet (meer) door [geïntimeerde] kan worden aangesproken.
Slotsom
3.6.
De slotsom luidt als volgt. De
grieven 1 tot en met 5slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover dit tussen [geïntimeerde] en [appellant] is gewezen. De vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen en de vordering van [appellant] [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van alles wat [appellant] hem ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, zal worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in beide instanties. Dit betekent dat ook
grief 6slaagt, terwijl [appellant] bij bespreking van
grief 7– die betrekking heeft op de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden, maar thans vernietigde vonnis – geen belang meer heeft.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit tussen [geïntimeerde] en [appellant] is gewezen, en
in zoverre opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellant] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van alles wat deze hem ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van betaling door [appellant] tot aan de dag van terugbetaling door [geïntimeerde] ;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellant] gevallen, op € 164,00 voor verschotten en op nihil voor salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellant] gevallen, op € 441,83 voor verschotten, op € 2.366,00 voor salaris advocaat en op € 173,00 voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot in geval betekening van dit arrest plaatsvindt, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot de dag van voldoening;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, E.K. Veldhuijzen van Zanten en M. Mieras en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.