ECLI:NL:GHAMS:2023:3064

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.293.469/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twist over de totstandkoming van een koopovereenkomst voor een dubbelglasmachine en toebehoren

In deze zaak gaat het om een geschil tussen VPM GLAS B.V. en HELDER IN GLAS SERVICE B.V. over de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de verkoop van een dubbelglasmachine en toebehoren. VPM, de verkoper, stelt dat er op 15 november 2017 overeenstemming is bereikt over de verkoopprijs van € 55.000, terwijl HIG, de koper, dit betwist. VPM heeft HIG in gebreke gesteld en vordert schadevergoeding wegens gederfde winst en het verschil tussen de overeengekomen prijs en de prijs waarvoor de machine aan een derde is verkocht. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, omdat HIG het aanbod niet schriftelijk heeft aanvaard. VPM heeft in hoger beroep elf grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat VPM niet het bewijs heeft geleverd dat er een definitieve overeenkomst is gesloten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van VPM af, waarbij VPM wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.293.469/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/279545 / HA ZA 18-660
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31oktober 2023
inzake
VPM GLAS B.V.,
gevestigd te Nieuwekerk aan den IJssel,
appellante,
advocaat: mr. M.A.T. Schroots te Rotterdam,
tegen:
HELDER IN GLAS SERVICE B.V.,
gevestigd te Zwanenburg,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.P.M. Fruytier te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna VPM en HIG genoemd.
VPM is bij dagvaarding van 14 april 2021 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2018, 5 juni 2019 en 10 maart 2021, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen haar als eiseres en HIG als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte van VPM, met producties;
- antwoordakte van HIG, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de akte van VPM.
Het hof wijst het bezwaar van HIG tegen de akte van VPM af. Daartoe wordt overwogen dat in deze akte puntsgewijs vier onderwerpen worden besproken, waarop HIG ruimschoot heeft kunnen reageren.
Ten slotte is arrest gevraagd.
VPM heeft geconcludeerd dat het hof de vonnissen van 5 juni 2019 (verder: het tussenvonnis) en 10 maart 2021 zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar in hoger beroep deels gewijzigde vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
HIG heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van VPM - uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.21 feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.
VPM houdt zich bezig met de vorming en bewerking van vlak glas en de productie en verkoop van isolatieglas. [naam 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van VPM.
2.2.
HIG is een groothandel in glas, porselein en aardewerk. [naam 2] is (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van HIG.
2.3.
[naam 2] heeft VPM begin november 2017 zijn belangstelling laten blijken voor de overname van de dubbelglasmachine die VPM voornemens was te vervangen.
2.4.
Op 15 november 2017 heeft VPM de werking van de dubbelglasmachine getoond aan [naam 2] en [naam 3] (hierna: [naam 3]), financieel directeur van HIG. Daarop aansluitend hebben partijen in het kantoor van VPM onderhandeld over de voorwaarden voor de overname van de dubbelglasmachine door HIG. Van de kant van VPM waren daarbij aanwezig [naam 1] en [naam 4], een werknemer van VPM. Tijdens de bespreking is van de kant van VPM gezegd dat de dubbelglasmachine met toebehoren (hierna: de glaslijn) voor een koopsom van € 55.000 kon worden overgenomen.
2.5.
[naam 2], in gezelschap van een kennis van hem, heeft de glaslijn op 22 november 2017 nogmaals bezichtigd.
2.6.
In de periode van 13 december 2017 tot 24 januari 2018 is tussen partijen correspondentie gevoerd in de vorm van appberichten en e-mails, zoals deze zijn opgenomen in het tussenvonnis van 5 juni 2019 en waarop, voor zover nodig, bij de boordeling zal worden teruggekomen. Op 21 december 2017 is gesproken over de waterinstallatie, die zou kunnen worden overgenomen voor een bedrag van € 8.700.
2.7.
[naam 4] heeft bij een bezoek aan de bedrijfsruimte van HIG op 9 januari 2018 aanwijzingen aan verschillende werknemers van HIG gegeven over de mogelijke plaatsing van de glaslijn in de bedrijfsruimte van HIG.
2.8.
VPM heeft op 19 december 2018 een vervangende glaslijn besteld bij GKSevice.be.
2.9.
[naam 1] heeft op 25 januari 2018 als volgt aan [naam 2] geappt:
“Vorige week wilde [naam 3] het afronden maar vervolgens horen wij niet meer! (…) willen wij toch ivm planning duidelijkheid hebben inzake de machine! Alleen niets laten weten vinden we het beetje apart! Ik hoor graag (…)”.
2.10.
[naam 3] heeft [naam 1] op 29 januari 2018 een e-mail gestuurd waarin het volgende staat:
“Vrijdag jl. hebben wij op onze locatie de constructeur ontvangen. Gebleken is dat wij de noodzakelijke aanpassingen niet kunnen uitvoeren. Voorts hebben wij een groot contract binnen gehaald welke qua glas voorraad enorm veel invloed heeft op onze ruimte.
Willen wij de productielijn kunnen plaatsen in het pand, dan dienen wij het gehele pand aan te passen. Hetgeen nu niet opportuun is. (…)
Om bovenstaande redenen kunnen wij de productielijn niet aankopen en plaatsen. Onze excuses voor deze vervelende mededeling (…).”
2.11.
De advocaat van VPM heeft bij brief van 7 februari 2018 HIG in gebreke gesteld en gesommeerd binnen veertien dagen de machine af te nemen tegen betaling van een bedrag van € 55.000. HIG heeft in reactie hierop VPM bericht niet aan de sommatie te zullen voldoen.
2.12.
VPM heeft de dubbelglasmachine eind maart 2018 verkocht aan Glashandel XL te Woudenberg voor een bedrag van € 42.500 (ex btw).

3.Beoordeling

De vorderingen van VPM
3.1.
Volgens VPM is tussen haar en HIG een overeenkomst tot verkoop en levering van de glaslijn en de waterinstallatie tot stand gekomen. HIG betwist dat deze koopovereenkomst is gesloten. In ieder geval is aan de gestelde koopovereenkomst geen uitvoering gegeven. VPM vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat de door haar gestelde koopovereenkomst is ontbonden, althans vordert zij dat deze wordt ontbonden.
3.2.
Uitgaande van een ontbinding van de koopovereenkomst vordert VPM - naar het hof begrijpt - schadevergoeding van HIG die zij lijdt doordat geen wederzijdse nakoming, maar ontbinding plaatsvindt (artikel 6:277 BW). Doordat HIG de glaslijn niet heeft afgenomen, had VPM geen ruimte om de door haar gekochte nieuwe dubbelglasmachine te plaatsen en in gebruik te nemen. Zij had daardoor een lagere productiecapaciteit en heeft een aanvraag voor de productie van een grote partij glas moeten weigeren. VPM vordert in verband hiermee een bedrag van € 31.825,75 aan gederfde winst.
Verder stelt VPM dat zij de glaslijn noodgedwongen aan een derde heeft moeten verkopen voor een lagere prijs dan met HIG is overeengekomen. VPM vordert als schadevergoeding het verschil tussen de door VPM en HIG overeengekomen koopprijs en het bedrag waarvoor zij de glaslijn aan een derde heeft verkocht. Dat is een bedrag van € 34.000.
3.3.
Subsidiair vordert VPM in hoger beroep dat HIG wordt veroordeeld tot schadevergoeding vanwege het schadeplichtig afbreken door HIG van de onderhandelingen over de koop en verkoop van de glaslijn, nader op te maken in een schadestaatprocedure.
3.4.
Over het hiervoor genoemde schadebedrag van € 65.825,75 vordert VPM wettelijke handelsrente en daarnaast een bedrag van € 1.433,26 aan buitengerechtelijke kosten.
De beslissingen van de rechtbank
3.5.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen geen overeenkomst op schrift hebben gesteld en dat HIG het door VPM gedane aanbod niet schriftelijk heeft aanvaard. Op 21 en 29 december 2017 heeft VPM haar aanbod in aangepaste vorm herhaald en HIG uitdrukkelijk verzocht hierop haar akkoord te geven. Dit akkoord is echter niet gekomen. Dat VPM gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd dat een overeenkomst tot stand is gekomen, kan volgens de rechtbank evenmin worden aangenomen, zoals blijkt uit de door VPM verstuurde e-mails van 29 december 2017 en 25 januari 2018. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat geen koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
3.6.
Vervolgens heeft de rechtbank de vraag behandeld of het HIG op 29 januari 2018 nog vrij stond om de onderhandelingen met VPM af te breken over het tot stand brengen van een koopovereenkomst. In het tussenvonnis is HIG toegelaten haar daarop betrekking hebbende stelling te bewijzen dat vanuit HIG bij de mondelinge contacten met VPM over de overname van de glaslijn zonder enig voorbehoud is toegezegd dat de glaslijn zou worden overgenomen.
3.7.
Na gehouden getuigenverhoren is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat VPM het benodigde bewijs niet heeft geleverd. Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van VPM afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering heeft VPM in hoger beroep elf grieven aangevoerd.
De grieven
3.8.
Volgens VPM is op 15 november 2017 een overeenkomst tot stand is gekomen over de koop en verkoop van de glaslijn met toebehoren voor een bedrag van € 55.000. Daarna diende tussen partijen nog slechts aanvullend overeenstemming te worden bereikt over de overname van de waterinstallatie en de kosten van het transport en de installatie. Die aanvullende overeenstemming is volgens VPM ook tot stand gebracht. Althans, VPM mocht in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd erop vertrouwen dat met HIG op beide punten overeenstemming was bereikt.
3.9.
Met de grieven wordt onder meer aangevoerd dat de rechtbank in het tussenvonnis ten onrechte VPM niet in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren in verband met de primaire grondslag van haar vorderingen, namelijk dat een koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, althans dat zij gerechtvaardigd ervan mocht uitgaan dat over de koop en verkoop van de glaslijn overeenstemming tussen partijen was bereikt. Zonder bewijslevering toe te staan is de rechtbank in het tussenvonnis al tot het oordeel gekomen dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen.
Wel is VPM bewijs opgedragen in verband met de subsidiaire grondslag van haar vorderingen, inhoudende dat het HIG niet meer vrij stond de onderhandelingen over het tot stand brengen van een overeenkomst af te breken. VPM is in verband daarmee opgedragen haar stelling te bewijzen dat vanuit HIG bij de mondelinge contacten met VPM over de overname van de glaslijn zonder enig voorbehoud is toegezegd dat de glaslijn zou worden overgenomen. Het hof stelt vast dat de juistheid van de in dit verband door de rechtbank in het tussenvonnis gegeven beoordelingsmaatstaf en de op basis daarvan verleende bewijsopdracht als zodanig niet door VPM wordt bestreden in hoger beroep. De grieven richten zich tegen de
bewijswaarderingzoals die door de rechtbank in het eindvonnis is gegeven. Volgens VPM kan op grond van het voorgedragen bewijs wel degelijk worden geconcludeerd dat van de kant van HIG zonder enig voorbehoud is toegezegd dat de glaslijn zou worden overgenomen. Uitgaande van het voorgedragen bewijs in het kader van de door de rechtbank concreet gegeven bewijsopdracht staat volgens VPM bovendien vast dat een koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen (de primaire grondslag van de vorderingen).
3.10.
Op grond van het voorgaande begrijpt het hof het standpunt van VPM aldus, dat het haar niet erom te doen is alsnog een (andere) bewijsopdracht te krijgen die de rechtbank niet heeft gegeven. Het gaat ook niet erom dat het tussenvonnis wordt vernietigd, vanwege een niet door de rechtbank gegeven bewijsopdracht in het kader van de primaire grondslag van de vorderingen van VPM. De grieven beperken zich tot de
waarderingvan het concreet geleverde bewijs en de
conclusiesdie daaraan kunnen worden verbonden. De strekking van de grieven is dat al het aangedragen bewijs - dat in het kader van de subsidiaire grondslag van de vorderingen is geleverd - ook dient te worden meegewogen bij de beoordeling van de primaire grondslag van de vorderingen. Het standpunt van VPM is dat als de na het tussenvonnis overgelegde stukken en de verklaringen die tijdens de getuigenverhoren zijn afgelegd in de beoordeling worden betrokken, zij het voor de toewijzing van haar vorderingen benodigde bewijs heeft geleverd. Op grond van alle beschikbare gegevens kan volgens VPM worden aangenomen dat de door haar gestelde koopovereenkomst is gesloten (primaire grondslag), althans dat HIG de onderhandelingen over het tot stand komen van een koopovereenkomst niet mocht afbreken (subsidiaire grondslag).
Geen koopovereenkomst tot stand gekomen
3.11.
Uit het tussenvonnis volgt dat de rechtbank van oordeel was dat niet kan worden vastgesteld dat schriftelijk een koopovereenkomst tot stand is gekomen. VPM heeft wel schriftelijk een aanbod gedaan, maar dat is niet schriftelijk aanvaard.
Het hof begrijpt de stellingen van VPM aldus dat niettemin mondeling op 15 november 2017 overeenstemming is bereikt over de glaslijn met toebehoren voor de prijs van € 55.000 en dat de correspondentie van december 2017 louter betrekking had op het bereiken van aanvullende overeenstemming over de overname van de waterinstallatie en de kosten van transport en installatie. VPM heeft in de e-mail van 29 december 2017 daarvoor een aanbieding gedaan in de vorm van een all-in-prijs van € 76.500, waarmee HIG volgens VPM ook weer haar mondeling heeft ingestemd.
3.12
Het hof is van oordeel dat het bewijs van de totstandkoming van de aldus door VPM beschreven overeenkomst(en) niet is geleverd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De getuigenverklaring van [naam 1] dat [naam 2] tijdens de eerste bezichtiging op 15 november 2017 heeft ingestemd met de koopsom en daarbij heeft verklaard dat VPM niet meer naar een koper hoefde te zoeken is daarvoor onvoldoende. Daartegenover staat immers de getuigenverklaring van [naam 2]. [naam 2] verklaart dat VPM in de bespreking meerdere prijzen heeft genoemd voor verschillende onderdelen van de glaslijn. Voor zover gesproken is over het bedrag van € 55.000 verklaart [naam 2] dat hij die door VPM genoemde prijs als een vraagprijs heeft opgevat waarop hij op dat moment nog niet heeft gereageerd. Hij moest immers nadenken of dit financieel en logistiek haalbaar zou zijn. Niet in geschil is bovendien dat voor de glaslijn nog diverse aanvullende onderdelen nodig waren. Met deze verklaring van [naam 2] is bovendien in lijn dat [naam 2] kort daarna nogmaals is langsgekomen met een vriend om de glaslijn te bezichtigen.
3.13
Anders dan VPM betoogt kan uit de e-mail van 21 december 2017 van [naam 1] aan [naam 3] niet worden opgemaakt dat op dat moment over de glaslijn met toebehoren en de daarvoor bepaalde koopsom van € 55.000 reeds overeenstemming bestond en dat alleen nog overeenstemming moest worden bereikt over de waterinstallatie en de kosten van transport en installatie. In deze e-mail is immers het volgende opgenomen:
“[..]
Zoals besproken:
Complete lijn
Incl. kieptafel en hot melt machine
(Hotmelt machine dit jaar alles aan vervangen (kan gezien worden als nieuw)
Voor de lijn hebben wij nog nieuwe transportrollers zoals aangegeven:
Prijs € 55.000
Korrelsmachine komt erbij. ALLEEN [naam 4] ZEGT DEZE MAG MEE VOOR DE PRIJS VAN € 55.000 (ZOALS TEGEN DENNIS GEZEGD AFGELOPEN KEER)
Dus alles compleet Machine + Kieptafel Hotmeltmachine + Korrels Vuller)
Waterinstallatie komt er bij (Eurowater installatie incl Tank 1500 liter) € 8700,-
En Transport + installatie komt er bij (deze weet ik morgenochtend) of straks
[…]”
3.14
Het gebruik van de woorden “zoals besproken” wijst niet per se op een reeds bestaande overeenkomst. Dat geldt ook voor het feit dat in deze e-mail gespecificeerd wordt dat, naast de kieptafel en hot melt machine, ook de korrelsmachine in het bedrag van € 55.000 is begrepen. Daarover is, blijkens de bewoordingen van de e-mail, kennelijk bij een eerdere gelegenheid iets gezegd door [naam 4] tegen [naam 2]. Wanneer dat is gezegd en of daarover dan ook overeenstemming was bereikt volgt niet uit deze e-mail. Dat over de korrelsmachine bij gelegenheid van de eerste bezichtiging overeenstemming is bereikt, kan daaruit in elk geval niet worden opgemaakt. Dat volgt ook niet uit de getuigenverklaring van [naam 1], die immers verklaart dat zij een prijs van € 55.000 had genoemd en “alles wat daarbij zou horen, dubbelglaslijn, kieptafel en hot melt machine.”
3.15
[naam 4] verklaart, in strijd daarmee, dat al op 15 november 2017 is gezegd dat de hot melt machine eigenlijk niet in de prijs inbegrepen was maar dat [naam 2] die er bij zou krijgen, net als de korrelsmachine. Dit is echter niet alleen in strijd met de verklaring van [naam 1], waaruit juist volgt dat de kieptafel en hot melt machine wel tot de glaslijn behoorden en de vraagprijs mede daarop betrekking had, het rijmt ook niet met de redactie van de e-mail van 21 december 2017, die onderscheid maakt tussen hetgeen reeds was besproken (dubbelglaslijn, kieptafel en hot melt machine), en wat er nog bij komt (korrelsmachine).
3.16
De redactie van de e-mail is daarentegen wel in lijn met de verklaring van [naam 2] dat weliswaar een prijs was genoemd, maar dat nog geen overeenstemming was bereikt en dat partijen na die eerste bezichtiging nog in overleg waren over meerdere onderdelen van de glaslijn die al dan niet bij de genoemde prijs van € 55.000 waren inbegrepen. Bovendien is niet in geschil dat op dat moment over de waterinstallatie in ieder geval nog geen overeenstemming was bereikt, terwijl ook [naam 4] bevestigt dat de glaslijn zonder waterinstallatie niet kan functioneren.
De slotsom luidt dan ook dat op 15 november 2017 nog geen overeenkomst tot stand was gekomen met betrekking tot de koop van de dubbelglaslijn voor € 55.000.
VPM heeft niet nader toegelicht waarom zij daarvan desondanks gerechtvaardigd mocht uitgaan.
3.17
Tussen partijen staat vast dat [naam 2] niet – in bevestigende zin – schriftelijk heeft gereageerd op de e-mail van 21 december 2017 waarin [naam 1] haar aanbod van € 55.000 herhaalt, specificeert welke toebehoren daarin zijn inbegrepen en zij aanvullend de waterinstallatie en tank aanbiedt. Hetzelfde geldt voor de e-mail die [naam 1] later die dag stuurde en waarin zij laat weten de glaslijn bij HIG te kunnen installeren voor een bedrag van € 15.000.
Dat over de in deze e-mails vervatte aanbiedingen desalniettemin mondeling overeenstemming is bereikt, is evenmin komen vast te staan. Dit kan in elk geval niet worden afgeleid uit de verklaring van [naam 1] dat [naam 2] rond de kerst 2017 opbelde en enigszins verward vroeg wat de prijs nu ook weer was, waarop een medewerker van VPM antwoordde dat het € 55.000 was. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat [naam 2] met enig aanbod had ingestemd en in elk geval volgt daaruit geen instemming met de e-mail van 21 december 2017.
Ook volgt dit niet uit het door VPM geciteerde whatsapp-bericht van [naam 2] van 28 december 2017, reeds nu [naam 2] daarin zijn bedenkingen uit over de hoogte van het genoemde bedrag van € 15.000 voor transport en monteren. Volgens het whatsapp-bericht moesten ze daar nog even naar kijken.
3.18
Dat die instemming er wel was, rijmt ook niet met de e-mail van 29 december 2017. In deze e-mail schrijft [naam 1] aan [naam 2] het volgende:
“zoals besproken willen de monteurs het liefst alles via VPM GLAS laten lopen gezien zij ook bij moeten los (afbouwen en de machine) water installatie etc.
Zij geven wel aan contact met jullie te willen opnemen om dit ook te bespreken indien jullie dit wensen en zoals aangegeven [naam 4] is bereid in het begin bij [naam 2] mensen in te werken met de machine […]
Machine € 55.000
Waterinstallatie (eurowater) € 8.700
Montage € 15.000 (incl transport)
Totaal kosten € 78.700,-
Contact gehad met [naam 4] (machine + overige aan de prijs kunnen wij echt niets meer doen) in de prijs van machine zit: € 55.000,-
* Dubbelglaslijn
* Hotmelt machine
* Kieptafel (achter aan de machine)
* vulmachine voor profielen (voor de korrels)
* voorraad hotmelt van ons geven we mee
Waterinstallatie van eurowater (aangelegd in 2014) € 8.700
Demontage en montage € 15.000,- excl. Hotel en eten voor monteurs
Totaal prijs kunnen wij maken € 76.500,- inclusief alles wat boven vermeld
[…]
ik hoop dat wij zo uitkomen
[…]”
Hieruit kan niet worden afgeleid dat er reeds overeenstemming was bereikt. De mededeling dat aan de prijs van de machine met toebehoren ‘echt niets meer kon worden gedaan’, wijst veeleer op het tegendeel, namelijk dat die prijs nog onderwerp van onderhandeling was. De aan het eind van deze e-mail opgenomen zinsnede ‘ik hoop dat wij zo uitkomen’, duidt eerder aan dat er ook volgens [naam 1] zelf nog geen definitieve overeenstemming was.
De omstandigheid dat voorafgaande aan deze e-mail contact is geweest tussen VPM en HIG in het kader van de te verkrijgen financiering door HIG wijst als zodanig ook niet op definitieve overeenstemming. De strekking van de e-mail is, blijkens de bewoordingen daarvan, juist om een laatste poging te doen HIG in financieel opzicht tegemoet te komen door middel van een all-in-deal, in de hoop tot overeenstemming te geraken.
3.19
Ook op de e-mail van 29 december 2017 is geen schriftelijke bevestiging door HIG gekomen. Dat en wanneer mondeling overeenstemming is bereikt over de all-in-deal, volgt niet helder uit de stellingen van VPM. Bewijs voor deze stelling kan ook niet worden geput uit de voorgedragen bewijsmiddelen.
[naam 1] heeft weliswaar verklaard over diverse telefoongesprekken waaruit zou blijken dat [naam 2] heel serieus was en open kaart speelde, maar dat is onvoldoende voor de conclusie dat er een overeenkomst tot stand was gekomen. Dat zelfde geldt voor de verklaring van [naam 4] dat hij in de periode van eind december 2017 tot begin januari 2018 een aantal keer telefonisch met [naam 2] heeft gesproken over de plannen en vervoer en dat [naam 4] bij HIG is langs gekomen voor advies over de plaatsing. Volgens [naam 4] is bij gelegenheid van dat bezoek gemeten of de lijn wel zou passen en concludeerde hij dat dat het geval was. Uit deze omstandigheden volgt evenwel geen onvoorwaardelijke aanvaarding van het voorstel van 29 december 2017.
3.2
Daartegenover staat bovendien de getuigenverklaring van [naam 2], die verklaart dat hij overeenkomsten van deze omvang nooit mondeling sluit. Hij verklaart ook dat hij steeds heeft kenbaar gemaakt dat ‘het wel moest passen’.
Hij verklaart dat [naam 1] na het tweede bezoek aandrong op de planning en dat zij graag wilde leveren, maar dat hij daarop steeds terughoudend heeft gereageerd. Hij verklaart dat hij steeds erop heeft gewezen dat hij een bouwkundig probleem had en dat de constructeur had vastgesteld dat een wand niet zomaar verwijderd kon worden. Hij verklaart dat hij dit ook telefonisch met [naam 1] heeft besproken.
3.21
[naam 4] heeft weliswaar verklaard dat hij in januari 2018 met [naam 2] heeft gesproken over de betalingen en dat hij daarbij heeft voorgesteld “60% vooraf en 40% als de machines draaien”, met welk voorstel [naam 2] akkoord zou zijn, maar ook hieruit kan niet worden afgeleid dat een overeenkomst tot stand gekomen is, noch dat VPM daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Immers, volgens de verklaring van [naam 2] werd deze regeling door [naam 4] voorgesteld, “voor als we tot overeenstemming zouden komen.” Bovendien verklaart [naam 2] dat hij niet echt heeft gereageerd op het voorstel en dat hij bleef zeggen dat hij wel moest passen.
De exacte inhoud van de betalingsafspraken kan op basis van deze getuigenverklaringen niet worden vastgesteld.
[naam 4] heeft voorts verklaard dat [naam 3] zou hebben gezegd het intern bij HIG bekend was dat de glaslijn zou worden overgenomen. Deze omstandigheid – indien al juist - kan evenmin worden beschouwd als een aanvaarding van het aanbod van 29 december 2017. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat HIG kennelijk informatie heeft ingewonnen over financieringsmogelijkheden. Dit past geheel in het beeld van serieuze contractsonderhandelingen over de aankoop, maar wijst er niet zonder meer op dat de koop reeds definitief gesloten zou zijn.
3.22
Tot slot volgt evenmin uit de e-mails van 22 en 24 januari 2018 dat HIG op enig moment akkoord is gegaan met het voorstel van 29 december 2017. In deze e-mail is een opsomming gegeven van hetgeen de donderdag ervoor tussen [naam 4] en [naam 2] is besproken. De e-mail van 22 januari 2018 verwijst naar de e-mail van 29 december 2017 en betreft voorts de eerder genoemde betaaltermijnen en een planningsvoorstel. De e-mail eindigt met de woorden:
Vriendelijk willen wij jullie verzoeken een akkoord bevestiging te zenden voor boven en onderstaande uiterlijk 23-01-2018 ivm de planning.
Met de e-mail van 24 januari 2018 wordt aangedrongen op het geven van een akkoord en in het app-bericht van 25 januari 2018 van [naam 1] aan [naam 2] schrijft zij:
Vorige week wilde [naam 3] het afronden maar vervolgens horen wij niets meer! […] willen wij toch ivm de planning duidelijkheid hebben inzake de machine. Alleen niets laten weten vinden we een beetje apart! Ik hoor het graag […].
Deze correspondentie wijst er op dat VPM graag voort wilde met de transactie maar dat HIG nog niet de gewenste bevestiging had gegeven.
3.23
VPM heeft getracht voormalig HIG-werknemer [naam 3] als getuige te doen horen, maar deze is daartoe niet bereid gebleken. VPM beroept zich daarom op een verklaring die [naam 3] ten overstaan van de advocaten van VPM heeft afgelegd en die door hen is opgetekend.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat aan deze conceptverklaring geen bewijswaarde kan worden toegekend, aangezien [naam 3] ondanks herhaalde verzoeken niet bereid is geweest om deze te ondertekenen. De enkele omstandigheid dat beide advocaten onder ede hebben verklaard over hetgeen zij [naam 3] hebben horen zeggen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat zegt immers niets over het waarheidsgehalte van de door hen gehoorde verklaring van [naam 3]. Vast staat dat [naam 3] niet bereid is geweest die verklaring zelf onder ede te herhalen. De verklaring is bovendien niet in lijn met de door [naam 3] juist wèl ondertekende verklaring van 12 september 2019, waarin hij verklaart dat er weliswaar is onderhandeld, maar dat het nooit gekomen is tot een daadwerkelijke aankoop.
Ook inhoudelijk kan deze verklaring niet het vereiste bewijs leveren. Ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst heeft [naam 3] verklaard dat partijen naar aanleiding van de bespreking op 15 november 2017 en na contact tussen partijen (telefonisch en per e-mail) overeenstemming hebben bereikt over de verkoop en levering van de dubbelglas machine voor een prijs van € 55.000. Hij verklaart voorts dat in eerste instantie overeenstemming is bereikt over de dubbelglasmachine voor € 55.000 en vervolgens aanvullende overeenstemming over de volledige glaslijn, inclusief kieptafel, hot melt machine, vulmachine voor korrels, een waterinstallatie en transport en montage voor € 76.500. Uit deze verklaring volgt echter niet wanneer en op welke wijze die overeenstemming dan zou zijn bereikt. Als hiervoor besproken gebeurde dat in elk geval niet schriftelijk. Dit volgt evenmin uit de telefoontranscripten van 4 en 5 april 2018, waarin [naam 3] niet meer verklaart dan dat voor zijn gevoel de aankoop was verricht.
Hetgeen [naam 3] voorts verklaart over de redenen waarom HIG van de aankoop van de glaslijn afzag, is niet relevant voor het antwoord op de vraag of de overeenkomst tot stand is gekomen.
3.24
Uit voormelde verklaringen en correspondentie blijkt aldus niet van een concreet moment waarop HIG ondubbelzinnig heeft ingestemd met het voorstel, zoals verwoord in de e-mail van 29 december 2017. Dat beide partijen serieus in onderhandeling waren staat buiten kijf, maar tevens staat vast dat aan de zijde van HIG nog praktische hobbels diende te worden genomen alvorens tot aankoop besloten kon worden.
3.25
De slotsom luidt dat VPM met de door haar aangedragen bewijsmiddelen niet het bewijs heeft geleverd dat er een definitieve koopovereenkomst tot stand is gekomen, noch dat zij daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen.
Geen ontoelaatbaar afbreken van de onderhandelingen
3.26
Subsidiair stelt VPM dat het HIG niet meer vrij stond om de onderhandelingen af te breken. Zoals hiervoor reeds vastgesteld is de juistheid van de in dit verband door de rechtbank gegeven beoordelingsmaatstaf en de op basis daarvan verleende bewijsopdracht als zodanig niet door VPM bestreden in hoger beroep. Ter beoordeling ligt derhalve voor of VPM is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat vanuit HIG bij de mondelinge contacten met VPM over de overname van de glaslijn zonder enig voorbehoud is toegezegd dat de glaslijn zou worden overgenomen.
3.27
Met inachtneming van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [naam 1] en [naam 4] onvoldoende zijn voor het bewijs dat sprake was van een toezegging van HIG, zonder enig voorbehoud, dat zij de glaslijn zou overnemen. Hun enkele verklaring dat HIG tijdens de bespreking van 15 november 2017 met de genoemde verkoopprijs akkoord was, is daartoe onvoldoende. Als hiervoor overwogen staat immers vast dat partijen nog in overleg waren over meerdere onderdelen van de glaslijn (die al dan niet bij de prijs van € 55.000 waren inbegrepen), en zonder welke de glaslijn niet zou kunnen functioneren.
3.28
[naam 1] verklaring dat [naam 2] in een telefoongesprek rond kerst 2017 heeft gezegd “echt heel serieus” te zijn over de aankoop van de machine is eveneens onvoldoende concreet om te kwalificeren als een toezegging van HIG de glasmachine zonder enig voorbehoud over te nemen. Evenmin is een dergelijke onvoorwaardelijke toezegging af te leiden uit [naam 1] (meer algemene) verklaring dat [naam 3] steeds heeft gezegd dat alles goed was en dat HIG nooit heeft gezegd dat de planning niet door kon gaan. Tussen partijen is immers niet in geschil dat er zorgen waren over de constructieve mogelijkheden en dat in elk geval de noodzaak bestond een muur te verwijderen.
3.29
Dat het bij HIG bekend was dat de glasmachine zou worden overgenomen, kan evenmin worden beschouwd als een (concrete) toezegging van HIG aan VPM om zonder enig voorbehoud de glasmachine over te nemen. Ook [naam 4] verklaring dat hij met [naam 2] over een betalingsregeling heeft gesproken, geeft hier geen blijk van. Bovendien heeft [naam 2] zowel in zijn getuigenverklaring als in het telefoongesprek van 29 januari 2018 met [naam 1] verklaard geen akkoord te hebben gegeven op de voorgestelde betalingsregeling.
3.3
De slotsom luidt dan ook dat VPM geen voldoende overtuigend bewijs heeft aangedragen voor haar stelling dat HIG zonder enig voorbehoud heeft toegezegd de glaslijn te zullen afnemen. Daarop strandt ook de subsidiaire grondslag.
Geen bewijsopdracht
3.31
VPM heeft in hoger beroep bewijs aangeboden. Een partij dient tot bewijs te worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het bewijsaanbod heeft geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen tot een ander oordeel in deze zaak dienen te leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
Conclusie en proceskosten
3.32
De grieven falen. Het eindvonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De in hoger beroep deels gewijzigde vorderingen van VPM zullen worden afgewezen. VPM zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van VPM;
veroordeelt VPM in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van HIG begroot op € 2.106,- aan verschotten en € 3.046,50 voor salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, M.C. Bosch en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.