ECLI:NL:GHAMS:2023:3020

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23-002289-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en verzet tegen aanhouding met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 25 juli 2023 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 2002, was aangeklaagd voor wederspannigheid, waarbij hij zich op 5 mei 2023 in Amsterdam met geweld had verzet tegen een ambtenaar, hoofdagent [benadeelde partij01]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen de aanhouding door de politie, wat resulteerde in lichamelijk letsel bij de ambtenaar. De verdachte heeft in hoger beroep zijn vrijspraak betwist, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 dagen, een werkstraf van 40 uren en bijzondere voorwaarden voor de proeftijd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €750,00 moet betalen voor immateriële schade. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002289-23
datum uitspraak: 7 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-115587-23 en 13-005354-22 (TUL) en 13-035624-22 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 2002,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 5 mei 2023 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde partij01] (hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte op verdenking van enig strafbaar feit door
- zijn, verdachtes, arm weg te trekken en/of
- zich met kracht in tegengestelde richting te bewegen en/of
- voornoemde [benadeelde partij01] te duwen en/of vast te pakken bij zijn arm en/of
- zijn, verdachtes, voet en/of been voor die van voornoemde [benadeelde partij01] te plaatsen waardoor die [benadeelde partij01] ten val is gekomen
terwijl dit misdrijf en/of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel,
te weten meerdere schaafwonden en/of een gebroken pols bij die [benadeelde partij01] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal om proceseconomische redenen worden vernietigd, nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring als de rechter in eerste aanleg komt, maar tot andere beslissingen ten aanzien van de strafoplegging, de aan het voorwaardelijk deel van de opgelegde straf verbonden bijzondere voorwaarden, de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, zodat het partieel bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou genereren.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit en hiertoe aangevoerd dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde wederspannigheid. De aanvullende verklaring van verbalisann [benadeelde partij01] wijkt af van zijn eerste verklaring en ook de bevindingen van [verbalisant01] lopen op essentiële onderdelen te ver uiteen om enkel op basis van deze bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring te komen. Het door de verdachte geschetste scenario, inhoudende dat verbalisant [benadeelde partij01] ten val is geraakt buiten toedoen van de verdachte, vindt geen weerlegging in de bewijsmiddelen.
Het hof stelt vast dat verbalisant [benadeelde partij01] op 5 mei 2023 aangifte heeft gedaan tegen de verdachte. Op dezelfde datum is door de verbalisanten [benadeelde partij01] en [verbalisant01] een proces-verbaal van bevindingen terzake het gebeuren opgesteld. Enkele dagen later, op 8 mei 2023, heeft verbalisant [benadeelde partij01] tegenover verbalisant [verbalisant02] een nadere verklaring afgelegd, waarna ook verbalisant [verbalisant01] in een proces-verbaal van bevindingen gedateerd op 11 mei 2023 nader verslag heeft gedaan. Het hof stelt vast dat de betrokken verbalisanten in eerste instantie kort over het gebeuren hebben gerelateerd waarna zij enkele dagen later uitgebreider hebben verklaard en dat hun verklaringen op hoofdlijnen gelijkluidend zijn. Dat op punten van ondergeschikt belang verschillen te ontdekken zijn, maakt nog niet dat afbreuk wordt gedaan aan de bewijskracht van deze op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De daar tegenovergestelde verklaring van de verdachte vindt zijn weerlegging in voornoemde verklaringen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 5 mei 2023 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde partij01] (hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte op verdenking van enig strafbaar feit door
- zijn, verdachtes, arm weg te trekken en
- voornoemde [benadeelde partij01] te duwen en vast te pakken bij zijn arm en
- zijn, verdachtes, been voor die van voornoemde [benadeelde partij01] te plaatsen waardoor die [benadeelde partij01] ten val is gekomen
terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten meerdere schaafwonden en een gebroken pols bij die [benadeelde partij01] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde met toepassing van het jeugdstrafrecht veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 dagen met aftrek van voorarrest alsmede een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met algemene en bijzondere voorwaarden met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat het hof de verdachte in geval van een bewezenverklaring zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het ondergane voorarrest, in de vorm van oplegging van een jeugddetentie van 18 dagen of een dienovereenkomstige taakstraf. Gelet op de rapportages van de Reclassering verzet de verdediging zich niet tegen een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de door de Reclassering geadviseerde voorwaarden. De verdediging acht een taakstraf voor de duur van 60 uren waarvan 24 uren voorwaardelijk met algemene en bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaar in het licht van voorgaande het meest passend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding en heeft daarbij geweld gebruikt tegen een politieambtenaar, waardoor deze ten val kwam en meerdere schaafwonden en een gebroken pols opliep. De politieambtenaar heeft hier veel pijn, last en hinder van ondervonden. Zijn pols moest een week in het gips en daarna moest hij nog 3 weken een brace dragen. In de schadeonderbouwing heeft de politieambtenaar aangegeven dat hij nadien vanwege aanhoudende pijnklachten nog naar een fysiotherapeut is verwezen.
Het wederspannige gedrag van de verdachte is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat de desbetreffende ambtenaar hierdoor in zijn gezag wordt aangetast. Bovendien getuigt dergelijk gedrag jegens politieambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Politieambtenaren verrichten in onze samenleving een belangrijke publieke taak die gerespecteerd dient te worden. Burgers hebben mee te werken met de politie, ook wanneer zij worden staande gehouden of aangehouden.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit 20 jaar en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het hof in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan het hof beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
In het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 juli 2023, opgemaakt door reclasseringswerker [naam01] wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft aan de hand van het ‘wegingskader adolescentenstrafrecht’ vastgesteld dat er verschillende indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zijn, voornamelijk binnen het cluster handelingsvaardigheden. Mogelijk is sprake van een licht verstandelijke beperking bij de verdachte en er lijkt sprake te zijn van impulsiviteit en beïnvloedbaarheid door leeftijdsgenoten. Bovendien zijn er pedagogisch beïnvloedingsmogelijkheden. Het is wenselijk interventies in te zetten die alleen in het jeugdstrafrecht beschikbaar zijn, te weten de begeleid wonen plek van ‘[begeleid wonen]!’. En er zijn geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, aldus de reclassering.
In het voorgaande ziet het hof evenals de politierechter en met de advocaat-generaal en de raadsman aanleiding om van de hoofdregel af te wijken dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast op meerderjarige verdachten. Het hof neemt het advies van de reclassering over en zal het jeugdstrafrecht toepassen.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het L.O.V.S. Daarin wordt voor een jeugdige
first offendervoor wederspannigheid een taakstraf van 30 uur genoemd.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 november 2023 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor wederspannigheid is veroordeeld.
Eveneens in het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden op een moment dat de verdachte in een tweetal proeftijden liep.
Het hof heeft tot slot kennis genomen van het feit dat de reclassering het hof in voornoemd advies in geval van een bewezenverklaring adviseert de verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met de navolgende bijzondere voorwaarden; een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en verdiepingsdiagnostiek, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het volgen van onderwijs en het hebben van dagbesteding.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke taakstraf met algemene en bijzondere voorwaarden van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.150,00 (bestaande uit immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting primair verzocht de vordering van de benadeelde partij gelet op de bepleitte vrijspraak niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht de vordering bij gebrek aan voldoende onderbouwing niet-ontvankelijk te verklaren. Meer subsidiair heeft de raadsman het hof het hof verzocht de vordering te matigen. Tot slot heeft de raadsman het hof verzocht af te zien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade stelt het hof vast dat artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft als gevolg van de mishandeling lichamelijk letsel opgelopen, te weten meerdere schaafwonden en een gebroken pols en heeft uiteengezet welke ongemakken dit voor hem ten gevolge heeft gehad. Gelet op de onderbouwing van de vordering stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade, naar maatstaven van billijkheid vast op een bedrag van € 750,00.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 180 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging 13-005354-22

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2023 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de vordering toewijst.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht de proeftijd voor de duur van 1 jaar te verlengen, nu het een andersoortig feit betreft, alsmede gelet op de jonge leeftijd en financiële positie van de verdachte.
Evenals de rechtbank ziet het hof met de raadsman aanleiding om de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.

Vordering tenuitvoerlegging 13-035624-22

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 november 2022 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de vordering toewijst.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht de vordering af te wijzen dan wel subsidiair de proeftijd met 1 jaar te verlengen gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de positieve weg die hij is ingeslagen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een soortgelijk strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof zal om die reden de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf gelasten.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de vordering af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat
-de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
-de verdachte meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek om zicht te krijgen op eventuele beperkingen en zijn psychosociaal functioneren. De verdachte laat zich, indien geïndiceerd, behandelen bij een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De eventuele behandeling start wanneer de toezichthouder dit nodig acht en richt zich op het achterhalen van risicofactoren, maar ook op het vergroten van de weerbaarheid en het onderzoeken van de beïnvloedbaarheid van de verdachte. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Indien uit de verdiepingsdiagnostiek blijkt dat een gedragsinterventie, gericht op de cognitieve vaardigheden (CoVa) passender is, neemt de verdachte actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt.
De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
-de verdachte gedurende de volledige proeftijd verblijft in `[begeleid wonen]! of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-de verdachte onderwijs volgt zolang de reclassering nodig vindt.
-de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur, zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
18 (achttien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde partij01]ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 mei 2023.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2023 parketnummer 13-005354-22, met een termijn van 1 (één) jaar.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 november 2022, parketnummer 13-035624-22, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. B.E. Dijkers en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 december 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]