ECLI:NL:GHAMS:2023:3019

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23-000180-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van cocaïnetransport en deelname aan criminele organisatie met witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij de voorbereiding van een cocaïnetransport vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa. De verdachte was eerder veroordeeld door de rechtbank Noord-Holland voor zijn rol in een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel en witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een zeilboot heeft aangeschaft, genaamd de [boot 2], die bedoeld was voor het vervoeren van cocaïne. De verdachte had een actieve rol in de organisatie, waarbij hij contact onderhield met een leverancier van cocaïne in Zuid-Amerika en betrokken was bij de financiering van de zeilboot. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorbereiden van de verkoop van een kilogram cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en witwassen van een geldbedrag van € 7.900,00. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De eerdere vrijspraken van de rechtbank zijn door het hof niet-ontvankelijk verklaard, en het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000180-21
datum uitspraak: 12 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-973752-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1967,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 en 28 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte en de officier van justitie in het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte voor wat betreft de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de [boot 1] , zoals opgenomen onder feit 2 en ten aanzien van witwashandelingen met betrekking tot een contant geldbedrag van in totaal € 1.250,00, zoals opgenomen onder het tweede gedachtestreepje van feit 4, vrijgesproken. Het hof merkt deze onderdelen van de tenlastelegging waarvan is vrijgesproken aan als impliciet cumulatief tenlastegelegd zoals is bedoeld in artikel 404, vijfde lid, en artikel 407, tweede lid Sv.
De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Dit betekent dat het hoger beroep mede gericht is tegen deze beslissing tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing evenwel geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
De officier van justitie heeft eveneens onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat het Openbaar Ministerie geen bezwaren heeft tegen de hiervoor genoemde beslissingen tot vrijspraak. Om die reden zal de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 oktober 2013 tot en met 29 oktober 2013 te Schiedam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1000 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
immers heeft hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), toen en daar opzettelijk (telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid cocaïne;
subsidiairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 oktober 2013 tot en met 29 oktober 2013 te Schiedam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1000 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 5 januari 2014 Schiedam en/of Amsterdam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Sneek, althans in Nederland, en/of te Trinidad en Tobago, en/of Curaçao en/of Italië en/of Suriname,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en /of te bevorderen,
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of - zich en/ of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen:
  • een (zeil)boot, genaamd de [boot 2] / [boot 3] , aangeschaft, en/of
  • (meermalen) aanwezig geweest op de (zeil)boot de [boot 2] / [boot 3] en/of
  • (schoonmaak)werkzaamheden (laten) verricht(en) aan de (zeil)boot [boot 2] / [boot 3] en/of
  • bemanning geregeld en/of laten regelen voor de (zeil)boot de [boot 2] / [boot 3] en/of
  • geldzendingen (laten) verricht(en) vanuit Nederland naar Sint Maarten en/of Spanje en/ of Qatar en/of Trinidad en Tobago en/of Colombia en/of Suriname en/of de Verenigde Staten en/of
  • als tussenpersoon gefungeerd door (telefonische) contacten te onderhouden met een persoon met het Braziliaanse telefoonnummer [telefoonnummer 1] over een op handen staand cocaïne transport en/of met medeverdachte [medeverdachte 1] naar Suriname te reizen ter voorbereiding van een overdracht van cocaïne en/of als tussenpersoon zowel medeverdachte(n) op de hoogte te houden over de contacten in Bras (Brazilië) als de contacten in Brazilië op de hoogte te houden van de voortgang met betrekking tot de aankoop van de boot (“auto”);
  • notities en/of documenten en/of afbeeldingen met (betrekking tot) de (zeil)bo(o)t(en) [boot 2] / [boot 3] voorhanden heeft gehad;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 januari 2013 tot en met 5 januari 2014 te Nieuwersluis en/of Schiedam en/of Amsterdam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Sneek en/of Leeuwarden, althans in Nederland, en/of Curaçao en/of Frankrijk en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of Portugal en/of Ecuador en/of Guyana en/of Suriname en/of Trinidad en Tobago, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of één of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had
  • het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen, althans eenmaal (telkens) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, althans het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
  • het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;
4.
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 29 oktober 2013 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland en/of Trinidad en Tobago en/of elders in de wereld, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) meermalen, althans eenmaal van één of meer voorwerpen, te weten:
= een (groot) (contant) geldbedrag van euro 7900,-, althans enig(e) geldbedrag(en) (in een woning op het adres [adres 1] , op 29 oktober 2013);
de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of de vervreemding en/ of de verplaatsing heeft/ hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/ hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemde geldbedrag(en), althans enig geldbedrag en/ of voornoemde (zeil)boot was/ waren en/ of die voorwerpen, te weten voornoemd(e) geldbedragen, althans enig geldbedrag verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt,
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie, en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Inleiding

De strafzaak tegen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] vloeit voort uit het strafrechtelijk onderzoek Azure. Dat onderzoek draait, samengevat, om de verdenking van de voorbereiding van cocaïnetransporten met zeilboten, de daarmee samenhangende deelneming aan een criminele organisatie en witwassen. [medeverdachte 1] is door het Openbaar Ministerie aangemerkt als leider van deze criminele organisatie. De verdachte had volgens het Openbaar Ministerie ook een belangrijke rol binnen de organisatie. Samen met [medeverdachte 1] was hij bij eerdere zaken betrokken geweest en hiervoor ook veroordeeld.
[medeverdachte 1] zat in de periode 2004 tot en met 2006 in Spanje gedetineerd vanwege een drugsdelict. Vanuit de gevangenis heeft [medeverdachte 1] verschillende brieven aan de verdachte geschreven. [1] Deze brieven bevatten, samengevat, een beschrijving van een manier om drugs met zeilboten vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa te vervoeren. Het hof komt hieronder op de inhoud van deze brieven terug.
In de periode 2006 tot en met 2008 is onder de naam Vivaldi onderzoek gedaan naar de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika / Trinidad en Tobago naar Nederland met behulp van de zeilboot [boot 4] . Voor hiermee samenhangende voorbereidingshandelingen en een poging tot invoer zijn [medeverdachte 1] (5 jaar gevangenisstraf), de verdachte (8 jaar gevangenisstraf) en [medeverdachte 5] (30 maanden gevangenisstraf, maar uitsluitend voor het medeplegen van de poging tot invoer) veroordeeld. De brieven van [medeverdachte 1] aan de verdachte zijn destijds in de woning van de verdachte aangetroffen en als bewijsmiddel gebruikt. [2] Deze brieven zijn als bijlage bij het ‘proces-verbaal van briefverkeer [medeverdachte 1] - [verdachte] ’ in het dossier Azure, dat de onderhavige zaak betreft, gevoegd. [3]
Op 29 december 2011 is het strafrechtelijk onderzoek Kasinda gestart. In december 2012 kwam vervolgens een groep personen in beeld die bezig zou zijn met de voorbereiding van een drugstransport met behulp van de zeilboot [boot 5] , gelegen in Spanje. Tot deze groep behoorden onder anderen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . [4] Van hen is uiteindelijk alleen de verdachte vervolgd nadat hij op 5 februari 2013 was aangehouden en op 8 februari 2013 weer was heengezonden; hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden ter zake van voorbereiding van het afleveren en vervoeren van hasj-olie van 1 september tot en met 27 december 2012. Het dossier ‘ [dossier] ’ is ook als bijlage in het dossier Azure gevoegd. [5]
Uit het onderzoek Kasinda is gebleken dat de plannen met de zeilboot [boot 5] geen doorgang vonden, maar ontstond tevens het vermoeden dat enkele leden van genoemde groep in januari 2013 naar Trinidad en Tobago zijn afgereisd en daar bezig waren met de aankoop van zeilboot [boot 2] , om daar drugs mee te vervoeren. Op 10 april 2013 startte vervolgens het onderzoek Azure dat zich richtte op deze groep en kan worden beschouwd als een voortzetting van het onderzoek Kasinda. [6] Gedurende het onderzoek Azure is [medeverdachte 1] op 29 oktober 2013 aangehouden en is in zijn auto een kilo cocaïne gevonden. De verdachte is diezelfde dag aangehouden op verdenking van strafrechtelijke betrokkenheid bij die kilo cocaïne.

Bewijsoverwegingen

Feit 1 (voorbereidings- en bevorderingshandelingen Opiumwet)
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aan de hand van haar schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van feit 1, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] cocaïne bij zich had.
Overwegingen van het hof
Uit de bewijsmiddelen volgt kort samengevat dat de verdachte vanaf 24 oktober 2013 een potentiële koper (“ [koper] ”) had voor cocaïne en daartoe met [medeverdachte 1] heeft gezocht naar een geschikte hoeveelheid cocaïne om met winst te verkopen.
Het hof leidt uit het berichtenverkeer tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, af dat verdachte op 29 oktober 2013 aan [medeverdachte 1] laat weten dat “ [koper] ” wel wil. [medeverdachte 1] is “ok voor [koper] ” en ze spreken af elkaar straks te zien.
[medeverdachte 1] is op 29 oktober 2013 op enig moment in of bij de woning van de verdachte in [adres 2] . Hij rijdt van daaruit weg richting Amsterdam. Aan het begin van de middag geeft [medeverdachte 1] , die in Amsterdam een ontmoeting heeft met personen van wie één een plastic AH-tas met platte inhoud in zijn auto legt, aan dat hij er met een klein uurtje is en dat de verdachte [koper] moet laten komen.
Korte tijd later rijdt [medeverdachte 1] vanuit Amsterdam in de richting van [plaats 3] . Even voordat hij de afslag van de [weg] neemt, bericht hij de verdachte er over tien minuten te zijn. Hij wordt echter aangehouden en in zijn auto wordt een AH-tas aangetroffen met daarin een rechthoekig pakket met cocaïne.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat [medeverdachte 1] inderdaad naar de woning van de verdachte op weg was. Uit de vraag van [medeverdachte 1] aan de verdachte of [koper] dan gelijk betaalt, in samenhang bezien met het verzoek van [medeverdachte 1] om [koper] te laten komen nu hij naar de verdachte onderweg is, leidt het hof af dat de overdracht op handen is en dat men elkaar in het huis van de verdachte zou gaan ontmoeten.
Het hof acht het niet aannemelijk dat er in de gesprekken over iets anders wordt gesproken dan over de cocaïne die [medeverdachte 1] in zijn auto meevoerde. Het hof gaat ervan uit dat de in de berichten besproken getallen 25 en 27 staan voor € 25.000,00 en € 27.000,00, zijnde de door de verdachte voorgestelde koop- en verkoopprijs voor de aangetroffen kilo cocaïne. Dat de gemiddelde straatwaarde van een kilo cocaïne doorgaans hoger ligt (of destijds lag) leidt niet tot een ander oordeel, nu die prijs afhankelijk is van de kwaliteit en het percentage van versnijding en het verschil niet dermate groot is dat volstrekt onaannemelijk is dat het over cocaïne ging. Dit sluit ook aan bij de berichten, waarin het kennelijk lage bod van “27” wordt verklaard door “de p” die niet goed is. Het hof gaat dan ook voorbij aan het verweer dat de verdachte niet wist dat [medeverdachte 1] cocaïne in zijn auto had.
De omstandigheid dat de verdachte na het bericht ‘ik ben er over 10 minuten’ langere tijd in zijn woning zou zijn gebleven tot het moment dat hij die namiddag werd aangehouden, maakt ook niet dat het hof reden ziet voor twijfel aan de betrokkenheid van de verdachte bij de voorgenomen overdracht van de betreffende hoeveelheid cocaïne. Sterker nog: met het wissen van dit bericht in de telefoon van de verdachte lijkt de verdachte de komst van [medeverdachte 1] te hebben willen verhullen.
De verdachte heeft nog gesteld dat “ [koper] ” een coffeeshophouder was en dat er sprake zou zijn van de verkoop van een partij weed in plaats van cocaïne. De verdachte heeft deze stelling, ook na daartoe ter terechtzitting bij het hof te zijn doorgevraagd, op geen enkele wijze geconcretiseerd. Zo blijft in het midden wie deze [koper] is, heeft de verdachte geen achternaam of telefoonnummer van die [koper] verstrekt, heeft hij de naam van de coffeeshop van deze [koper] niet gegeven en heeft hij geen concreet antwoord gegeven op de vraag waar deze coffeeshop precies gevestigd is. Deze stelling van de verdachte wordt dan ook gepasseerd.
Het hof concludeert dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van kort gezegd het verhandelen van de betreffende hoeveelheid cocaïne en komt derhalve tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Feit 2 (voorbereidings- en bevorderingshandelingen Opiumwet)
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aan de hand van haar schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feit 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de feiten 2 en 3 verzocht om vrijspraak. Daartoe is aangevoerd dat de eerdergenoemde brieven die [medeverdachte 1] aan de verdachte heeft gestuurd in de jaren 2004 en 2005 in deze zaak niet aan de verdachte kunnen worden tegengeworpen. Ze dateren van voor het onderzoek Vivaldi en waren voor dat onderzoek belastend en relevant.
De gesprekken die de verdachte tot 5 februari 2013 heeft gevoerd hadden alle betrekking op het regelen van een boot voor het vervoeren van hasj-olie (onderzoek Kasinda). Voor dit feit is de verdachte al onherroepelijk veroordeeld. Na zijn aanhouding op 5 februari 2013 heeft hij zijn activiteiten wat betreft het regelen van een boot voor het vervoer van drugs gestaakt.
Uit het onderhavige onderzoek blijkt niet van betrokkenheid van de verdachte bij de aankoop van de [boot 2] . De enige link tussen de verdachte en de aankoop dan wel bemoeienis met de [boot 2] zou op basis van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: de - [telefoonnummer 2] ) zijn. De verdachte kan niet aan dit telefoonnummer worden gekoppeld. De berichten tot de aanhouding van de verdachte op 5 februari 2013 kunnen de verdachte niet worden tegengeworpen omdat deze in 2013 al door de rechtbank betrokken en beoordeeld zijn in het kader van voorbereidingshandelingen, op basis waarvan de verdachte onherroepelijk is veroordeeld in het onderzoek Kasinda.
Voor de reisbewegingen naar Trinidad en Tobago en naar Suriname in de periode van maart 2013 tot en met juli 2013 heeft de verdachte een alternatief scenario dat niet door de bewijsmiddelen wordt weersproken. Dit komt er in de kern op neer dat de verdachte in maart 2013 naar Trinidad en Tobago is gereisd om tegen [medeverdachte 1] te zeggen dat de politie op de hoogte was van de plannen in Kasinda en dat hij niet meer op de verdachte hoefde te rekenen. In juni en juli 2013 is de verdachte samen met [medeverdachte 1] naar Trinidad en Tobago en naar Suriname gereisd omdat de verdachte een jetski die hij in Suriname had liggen en die door [medeverdachte 1] aldaar moest worden gerepareerd, wilde verkopen. De reis naar Suriname had Trinidad en Tobago als tussenstop.
Overwegingen van het hof
De verdediging heeft aangevoerd dat de brieven die [medeverdachte 1] in de jaren 2004 en 2005 en de berichten die de verdachte heeft verzonden en ontvangen in de periode tot aan zijn aanhouding in het onderzoek Kasinda op 5 februari 2013 de verdachte niet tegengeworpen kunnen worden. Het hof begrijpt dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat de inhoud van deze brieven en berichten niet voor het bewijs tegen de verdachte in de onderhavige strafzaak kunnen worden gebezigd.
Het hof verwerpt dit verweer, nu geen rechtsregel zich ertegen verzet dat een processtuk voor het bewijs kan worden gebezigd indien dat processtuk in een ander zaaksdossier onderdeel uitmaakte van het dossier in een strafzaak die eerder aan het oordeel van het hof ter beoordeling voorlag. Dit is ook niet het geval indien dat processtuk reeds voor het bewijs van een ander feit jegens diezelfde verdachte is gebruikt.
Brieven [medeverdachte 1] aan [verdachte]
In het hiervoor in de inleiding genoemde ‘proces-verbaal briefverkeer [medeverdachte 1] – [verdachte] ’ is kort de inhoud beschreven van vijftien handgeschreven brieven die [medeverdachte 1] vanuit zijn detentie in Spanje aan de verdachte heeft gestuurd. Deze vijftien brieven zijn in kopie bij dit proces-verbaal gevoegd. Daarnaast behelzen de brieven (gelet op de nummering van de opsommingen) drie handgeschreven instructies of, in de woorden van [medeverdachte 1] , ‘de informatie die je nodig [hebt] om te beginnen’.
In de brieven staat, voor zover relevant, het volgende:
Brief van 4 augustus 2004
‘Ik kreeg vanmorgen je adres van [naam 1] en nieuw nummer (...) hoorde van je vacantie had al in de krant gelezen dat het vandaar nu heel moeilijk is 100% kontrole daar en thuis. Hebben in Nederland zelf gedreigd alle vluchten te verbieden om nog op Schiphol te landen, als ze niets gingen ondernemen daar. Dus ik denk dat die weg van jou is opgedroogd. Is jammer maar waar. We zullen iets anders en nieuws moeten opzetten. En ik weet precies wat dat zou kunnen zijn (…) kunnen dat eventueel samen alleen doen. Heel veilig hebben we ook alle winsten samen. (…) ’
Brief van 26 september 2004
‘(...) want echt heb iets goed opgezet voor ons tweeën zorg datje een kontact heb om in dat land van je te kunnen kopen zonder problemen meer zijn we niet nodig. Ik regel dan de rest wel want de sponsor is zeker. (…) kun je mij misschien wat yacht bladen sturen. (...)’
Brief van 21 oktober 2004
‘(…) jammer van de jongens geluk dat ze maar 18 maanden hoeven te doen (...) Wat een ramp joh dat je al zoveel bent verloren wist al dat het daar heel moeilijk gaan is met vliegtuigen tegenwoordig alles vanuit die kant word tiendubbeld nagekeken. Je moet echt via via en daar dan ook nog een hele goed smoes voor hebben. Ja vervoer over water is nog steeds de beste weg helaas. (…) [naam 1] zei ook al de [Bijnaam verdachte] is jou nodig om die T-shirts droog over te krijgen. (…) In de caribian zijn plenty goede bootjes te koop niet te duur allemaal ex charterdingen waar nog geen belasting op is betaald vandaar de goede prijs. En we hoeven er eerst niet heen te varen alleen een opblaasbootje met motor daar kopen en eten en klaar is het valt ook niet op. Hier heb je nog winst op z'n boot ook nog zie ik wel in de bladen die je stuurde. (...)’
Brief van 13 november 2004
‘(…) Hoop dat als ik terug ben niet lang hoef te wezen in die kamer maar dat we snel kunnen vertrekken naar de Caribean en dan lekker terug zeilen met schone T-shirts, hoeven niet vele te zijn eerste maal hoor, een begin is genoeg. (…)’
Brief van 1 januari 2005
‘(…) Ik sprak met een persoon hier die wat kleine dingen deed naar en van Brasilie. Hij stuurde daar heen hash en ruilde dat voor wit gelijk om. Weet jij iets van zulk een deal wat brengt hash redelijke platen of polum op daar aan de overkant kan je dat kwijt? (...) Is een idee want ik kan spul genoeg krijgen van een redelijk goede kwaliteit voor € 300 - € 400. In niet voor een eerste vaart maar een 2de want dan zijn we toch daar en neem liever wat van hun mee terug dat geld dat hou ik liever in de zak. (...) En ook al hebben we weinig startkapitaal, dan weet ik wel een type boot te kopen voor een rug of € 50 waar we ook een keer mee heen en terug komen leg daar € 15 rug bij voor 50 hasch als dat daar wat waard is en wat reisgeld en eten dus totaal € 75-80 rug en we zijn in zaken. (…) Dus weer voorzichtig ga alleen op zeker zo dat jij niet gepakt kan worden. (…)’
Brief van 21 mei 2005
‘(…) Ik zie wel bootjes die het kunnen doen van rond de 50 a 60 rug daar liggen. Wat eten rijst en bonen is al genoeg wat water en diesel en een klein rubber bootje met een 5pk en je bent onderweg. (…) Ja dat van die botenbouw is een heel goeie hoor wat heel gemakkelijk wit geld kan maken, zodat je normaal kan leven en wel eens wat uit geven zonder dat je het anders verdient hebt. Ik trouwens heel gemakkelijk op te zetten met zwart geld. (…)’
Brief van 29 juni 2005
‘(…) Ons plan is heel goed hoor en veilig. Ja wat kost een boot? (…) Denk er wel om dat ze in de Carrieb liggen, Tortuga of zo. Daar komen dan een paar kleinigheden bij als een kleine Zodiac 5pk motertje. (…) Heb een super plan helemaal uitgewerkt waar we naar die eerste 2 maal helemaal zelf buiten schot blijven aan deze kant. (…)’
Brief van 9 september 2005
‘(…) want ben echt een snelle vakantie nodig naar jou land natuurlijk. En voor een tweede vakantie heb ik ook een nieuw idee om het thuis te krijgen naar Zeeland of zo. (…)’
Brief van 3 maart (zonder jaartal)
‘(…) Ik vind wel dat ze weinig betalen maar ja we moeten ergens beginnen en zij springen een boot voor. Ik begrijp dat ze het vanaf een schip moeten overnemen in de buurt van de Azoren dat zal niet te veel problemen geven denk ik (…) Neem max 600 mee want dat kun je nog aardig weg leggen ander zeil rubberen boot (…) Afstanden Italië Azoren +- 1800 mijl 14 dagen varen kunnen ze stoppen in Spanje Portugal voor gasolie. Azoren Nederland +- 1500 mijl 10 dagen die tijd van het jaar goede wind voor ze.’
In de
eerste instructiestaat, voor zover relevant, het volgende:
‘We beginnen met 500 niet meer voor de eerste keer dus. (…) Akkoord gaan met € 200 rug vooruit kontant. En minimaal voor overbrengen 25% - 50% (…) We kunnen het snelste halen vanuit jouw land [Bijnaam verdachte] ze moeten het dan wel brengen 100 mijl uit de kust. De juiste boot voor dit klusje is te koop (…) in de caribian. (…) Extra apparatuur voor aan boord 5x hand G.P.S. 2x sat telefoon (…) De spullen moeten worden verpakt in 20 plastic jerrycans van een niet-doorzichtige kleur (…) Het eraf halen doen we met een rubberboot (…) Nemen eerste keer 500 mee om te zien dat hun kant goed werkt. (…) Leveren hun gedeelte af waar ze willen. Geen duizend telefoongesprekken heen en weer. En helemaal geen gesprekken met de boot zolang deze onderweg is. (…) Boot op naam laten zetten van jou man denk ik. (…) Boot kan al onderweg gestuurd worden met de bill of sale en een kopie oude registratie. Nog iets heel belangrijk: als jullie op internet kijken voor de koop van die boot. Doe dat dan niet van een eigen komputer ga naar internet café. (…) Vraag wel of ze geen probleem hebben tegen kontante betaling. Laat jou stroman dan tekenen en kopie geven van zijn paspoort.’
De
tweede instructiehoudt, voor zover relevant, een lijst van punten in die moeten worden besproken. Onder meer is te lezen:
‘(…) Zeg dat je een nieuwe frisse boot ter plaatse gaat regelen. Eerste keer nemen we dus maar 500 mee om hem ook uit te proberen. Daarna halen we 2000 op met een grotere boot. (…) Zeg dat het in jerry kannen komt die hij gewoon aan de reling aan dek zet zo dat bij echt gevaar ze die snel over boord kunnen zetten dit is zijn veiligheid.’
De
derde instructiehoudt wederom een aantal aanwijzingen in verband met een aan te schaffen boot in. Meer in het bijzonder is te lezen:
‘Belangrijk alles wat ik heb opgeschreven laat [naam 1] dit over typen en uit printen, wil niet dat mijn handschrift gevonden kan worden. (…) Gebruik naam van persoon die hem (het hof begrijpt: de boot) gaat kopen en betalen. Vraag of je(het hof begrijpt: de boot)
contant kan betalen (…) Ze mogen de boot geen seconde alleen laten zorg dat er altijd iemand aan boord is. [naam 1] weet waarom en wat er kan gebeuren als je hem alleen laat liggen.Bug(het hof begrijpt: een microfoon of zender)
. En geen gebel naar familie in Holland (…) terwijl ze daar zijn. (…) Vraagt men bij vertrek in Praia waar ga je heen zeg dankanaries(het hof begrijpt: de Canarische eilanden) is een goede richting. Geen van de mensen mag mee nemen een eigen G.M.S. (het hof begrijpt: GSM.) vanuit Nederland. Alleen jou man heeft die sat telefoon en een schone nieuwe ongebruikte G.S.M. (…)’.
Hieruit volgt, zoals ook in de inleiding is verwoord, dat de brieven de beschrijving inhouden van een manier om cocaïne met zeilboten vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa te vervoeren. In de kern komt dat plan neer op de volgende stappen en overwegingen:
er wordt een zeilboot gekocht die reeds in het Caraïbisch gebied ligt;
de boot moet worden betaald met contant geld;
het op deze manier betalen is een gemakkelijke manier om geld wit te wassen;
de boot moet niet op eigen naam (kennelijk in elk geval niet op die van [medeverdachte 1] of de verdachte) gezet worden;
er moet ongeveer 500 kilo cocaïne worden vervoerd, mede gelet op het genoemde bronland [land] (‘dat land van je’ – de verdachte is in [geboorteland] geboren) en gelet op de genoemde 100% controles, de weg die daardoor is opgedroogd en de term ‘wit’ in combinatie met de term ‘hash’;
deze moet worden verpakt in jerrycans die in geval van gevaar overboord gezet kunnen worden;
een rubberboot en een buitenboordmotor moeten worden aangeschaft om daarmee de cocaïne van boord te halen;
de drugs moeten worden gebracht (en kennelijk op de zeilboot worden overgenomen) 100 mijl vanuit de kust van [land] ; en
vervolgens naar de Azoren, dan wel naar Nederland of Italië worden gebracht.
Berichten tussen de verdachte en “NN Brazilië”
Het hof stelt vast dat de verdachte in de periode van 24 november 2012 tot en met 28 januari 2013 berichten heeft uitgewisseld met een (in het onderzoek onbekend gebleven) persoon met het Braziliaanse telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: NN Brazilië). Uit de inhoud van de berichten in samenhang bezien met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof concludeert het hof dat deze gesprekken gingen over het vervoer van drugs over zee. Volgens de verdachte zou het gaan om hasj(olie). Zoals uit het navolgende zal blijken, komt het hof tot de conclusie dat het in deze gesprekken niet gaat over hasj(olie), maar over cocaïne.
De berichten van november 2012 tussen de verdachte en NN Brazilië komen er, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, op neer dat er verschillende plannen zijn (A, B of C). NN Brazilië vraagt aan de verdachte of de verdachte een “heel of half brood moet”, waarop de verdachte zegt “proef”. Ook wordt er gesproken over “cake”, die “zeker weg gaat als die goed is” en dat die al is getest door een “andere persoon die heeft geproefd”. Hierop worden berichten naar elkaar gestuurd die zien op de prijs. Dit blijkt onder meer uit de berichten met de inhoud: “Luister hij bepaalt de prijs niet”, “Welke prikka heb je gevraagd”, “Laat het niet stuk lopen op de prikka” en “Laat het zo, als ze willen maar vinden te duur kan je zakken”.
De gesprekken tussen de verdachte en NN Brazilië gaan door in de maanden december 2012 en januari 2013. Zo wordt de verdachte op 28 december 2012 gevraagd of hij nieuws heeft, waarop hij antwoordt: “Ben bezig komt goed”. Op de vraag van NN Brazilië: “Geen lekkers voor me” antwoordt de verdachte wederom: “Bezig”. Op 1 januari 2013 wordt tegen de verdachte gezegd dat hij met “veel duku (het hof begrijpt hier en verder: geld)” moet komen. Op 15 januari 2013 zegt NN Brazilië tegen de verdachte dat hij niets van hem hoort. De verdachte antwoordt: “Was het maar waar ik ben hard bezig voor jou”. NN Brazilië zegt even later: “Ai..ai…gersie. Hij houdt al van al dat wit”. Op 22 januari 2013 laat de verdachte NN Brazilië weten: “Deze week weet ik alles dan hoor je”.
Het hof legt de inhoud van de voornoemde gesprekken, in lijn met wat de verdachte daarover heeft verklaard ter zitting van het hof, zo uit dat de gesprekken met NN Brazilië gingen over drugs die over zee moesten worden vervoerd. Dat het echter niet over hasj(olie) maar over cocaïne ging, leidt het hof af uit het feit dat er gesproken wordt over “brood”, “proeven” en “wit” en uit hetgeen hierna (“Waarom de [boot 2] gekocht is”) is overwogen. Klaarblijkelijk kon NN Brazilië over een partij cocaïne beschikken en was het wachten op de verdachte, die met veel geld (“veel duku”) die kant op moest om de aankoop te effecturen.
Het hof concludeert dat deze gesprekken gezien moeten worden in het licht van de activiteiten die de verdachte en zijn medeverdachten hebben verricht met betrekking tot de [boot 2] . Het volgende is daarvoor van belang.
De [boot 2]
Op 11 januari 2013 wordt per e-mail, ondertekend met ‘ [medeverdachte 3] ’, aan de makelaar [makelaar] (hierna: [makelaar] ) op Trinidad en Tobago een bod van € 41.000,00 gedaan op de zeilboot [boot 2] met de vraag of de koopsom cash, in Europa, betaald kan worden. Die e-mail vermeldt ook het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , dat aan [medeverdachte 1] toebehoorde. Het bod is op 21 januari 2013 geaccepteerd.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 3] betrokken is geweest bij de aanschaf van de [boot 2] , want [makelaar] stuurt hem (‘ [medeverdachte 3] ’) op 29 januari 2013 een e-mail met het verzoek snel terug te bellen, omdat ‘ [medeverdachte 2] and [medeverdachte 1] ’ op het kantoor zijn en hem probeerden te bereiken. [medeverdachte 3] is vervolgens ook, zoals hierna zal worden besproken, naar Trinidad en Tobago afgereisd, hij heeft aan boord van de [boot 2] verbleven en is hiermee naar een onbekend gebleven bestemming gevaren. Onder deze omstandigheden gaat het hof er vanuit dat [medeverdachte 3] ook de genoemde e-mail van 11 januari 2013, ondanks de onjuiste weergave van zijn achternaam ( [medeverdachte 3] in plaats van [medeverdachte 3] ) en de vermelding van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] , heeft verzonden.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn op 28 januari 2013 op Trinidad en Tobago gearriveerd om de boot te kopen. [medeverdachte 2] heeft op 8 februari 2013 de ‘Offer to purchase and sales agreement’ ondertekend als ‘koper’ en [medeverdachte 1] als ‘getuige’. Dit koopcontract (dan wel een kopie) is aangetroffen bij de doorzoeking op 29 oktober 2013 in de woning waar [medeverdachte 1] verbleef. Hoewel [medeverdachte 2] dus “op papier” de eigenaar is geworden van de [boot 2] heeft [medeverdachte 1] het document ‘ [documentnaam] ’ van [hotel] (hierna: [hotel] ) – de haven waar de boot lag en ook op de kant heeft gestaan – ondertekend als ‘owner’. Bovendien waren volgens medewerkers van [hotel] , behoudens enkele e-mails van [medeverdachte 2] , de contacten over de boot met [medeverdachte 1] . En hij deed ook altijd alle betalingen (contant).
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de boot contant en in delen is betaald. Van 31 januari 2013 tot en met 24 april 2013 is door verschillende personen via ‘money transfers’ geld overgemaakt aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij namen dit geld op en stortten het grootste deel op de rekening van [makelaar] bij de lokale bank (RBC Royal Bank Ltd.) op Trinidad en Tobago. [medeverdachte 3] heeft ook een keer geld gestort op deze rekening. De betalingen voor de boot vonden plaats tussen 1 februari 2013 en 16 maart 2013. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en hij op Trinidad en Tobago betalingen (het hof begrijpt: overboekingen via money transfers) hebben ontvangen voor de [boot 2] . Volgens hem hebben de betalingen van januari tot en met juni 2013 – naar zijn schatting in totaal ongeveer € 30.000,00 à € 32.000,00 – allemaal betrekking op de [boot 2] .
Het hof leidt uit het voorgaande af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk de [boot 2] hebben aangeschaft en daar de beschikking over hebben gehad vanaf het moment van aankoop.
Ook de verdachte was hierbij betrokken. Uit de sms-berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte in de periode van 17 tot en met 24 januari 2013 en de sms-berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 4] op 30 en 31 januari 2013 kan worden afgeleid dat zij versluierd spraken over de aanschaf van de [boot 2] . De berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte gaan over ‘de andere kant’ (het hof begrijpt: van de wereld), dat ‘papier’ wel was verstuurd maar nog niet gekomen en over een polis en registratie (het hof begrijpt: verzekeringspolis en registratie van de boot). Van de verdachte is ook nog een ongedateerd bericht aan [medeverdachte 1] aangetroffen dat inhoudt: ‘willen echt dus ik hou ze warm ook uit bras (het hof begrijpt: Brazilië) kunnen we geen twee auto’s opzetten’. De term ‘papier’ wordt voor geld gebruikt en de term ‘auto’ voor (zeil)boot, zoals de verdachte ter terechtzitting van het hof ook heeft bevestigd. Het laatstgenoemde bericht past bij het sms-contact tussen [medeverdachte 4] en de verdachte op 31 januari 2013. Laatstgenoemde vraagt ‘of hij weet hoe het daar is’, waarop [medeverdachte 4] antwoordt: ‘Ja ze gaan naar een andere auto kijken (…) moeten die papieren daar zien te krijgen. Gaat goed betere auto gevonden’. Op diezelfde datum stuurt [medeverdachte 4] via een money transfer € 4.000,00 aan [medeverdachte 2] . Een dag later wordt voor dat bedrag een aanbetaling gedaan voor de aanschaf van de [boot 2] . [medeverdachte 4] heeft vervolgens nog drie keer (in totaal € 8.400,00) geld overgemaakt aan [medeverdachte 1] . Over de money transfer op 27 februari 2013 van € 5.000,00 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat dit was voor de betaling van de [boot 2] .
De verdachte werd op 5 februari 2013 aangehouden in het onderzoek Kasinda, op verdenking van betrokkenheid bij de zeilboot [boot 5] , waarmee drugs zouden worden vervoerd. Op 8 februari 2013 is de verdachte vrijgekomen. Hierover is hij op 20 februari 2013 voor het laatst verhoord. In de periode van 27 februari 2013 tot en met 1 maart 2013 worden er van en naar de - [telefoonnummer 2] berichten gezonden, bestemd voor respectievelijk afkomstig van [medeverdachte 4] . Onder meer wordt in deze gesprekken ingegaan op overboekingen via wisselkantoren. Gewezen kan daarbij worden op de berichten van 27 februari 2013 te 11.03 u (“Wat kan jij daar ophalen bij money gr”), 11.13 u (“Ik boek nu 2 x 7500 over via wes u”) en 11.52 u (“Ik boek zoveel mogelijk pap vandaag over voor betaling van dat ding”). Het hof begrijpt dat met “money gr” MoneyGram wordt bedoeld en met “wes u” Western Union. Zowel MoneyGram als Western Union zijn, als algemeen bekend, wisselkantoren waar geld (internationaal) kan worden overgemaakt.
[medeverdachte 4] heeft op 27 februari 2013 ook een aantal sms-berichten aan de gebruiker van de - [telefoonnummer 2] verstuurd over geldoverboekingen via ‘wes u’ (het hof begrijpt: Western Union). Hij zond om 11.52 uur het bericht: ‘Ik boek zoveel mogelijk pap (het hof begrijpt: papier, dus geld) over voor betaling van dat ding’. En dat met ‘dat ding’ de [boot 2] is bedoeld, kan worden afgeleid uit het bericht van 11.24 uur waarin staat: ‘Dat ding ligt ie op het droge of in het water’.
Deze berichten houden verband met betalingen van de [boot 2] en passen in volgordelijkheid naadloos op het berichtenverkeer tussen de verdachte en [medeverdachte 4] tot aan de aanhouding van de verdachte op 5 februari 2013. Dat de verdachte de verzender en ontvanger was van de berichten die met de - [telefoonnummer 2] zijn verzonden en ontvangen in deze periode, volgt voorts uit het feit dat de simkaart met het nummer
- [telefoonnummer 2] evenals de verpakking daarvan op 5 februari 2013 in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. Overigens vormt de omstandigheid dat in de telefoon van [medeverdachte 4] dit nummer is opgeslagen onder “ [letter] ” geen contra-indicatie voor de conclusie dat de verdachte de gebruiker daarvan was. Het is immers de beginletter van de achternaam en de bijnaam (“ [Bijnaam verdachte] ”) van de verdachte. De verdachte heeft gesteld dat hij niet de gebruiker van dit nummer was, maar de simkaart ergens na zijn vrijlating in Kasinda op [datum] samen met andere spullen die te maken hadden met de voorbereiding van een drugstransport over water aan [medeverdachte 4] heeft gegeven, maar die stelling vindt geen steun in het dossier en is ook anderzijds op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat ook [betrokkene] “ [Bijnaam verdachte] ” werd genoemd, en het dus niet uitgesloten is dat hij degene is die het nummer - [telefoonnummer 2] heeft gebruikt is het hof van oordeel dat voor de juistheid van de stelling dat Vlegels de gebruiker van het nummer zou kunnen zijn geen aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn en dat een en ander ook overigens niet aannemelijk is geworden.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte dus niet alleen de contactpersoon was voor de partij cocaïne die moest worden aangekocht via NN Brazilië, maar tevens op de hoogte gehouden moest worden van de ontwikkelingen rondom de [boot 2] én een rol had bij het verzenden van geld voor de aanschaf van de [boot 2] . De verdachte vormde hierdoor een onmisbare schakel in het geheel. Het een en ander wordt nog versterkt door het feit dat de verdachte niet alleen op afstand bleef (via de telefoon communiceerde), maar ook daadwerkelijk op reis ging richting de [boot 2] in Trinidad en Tobago.
Immers, op 16 maart 2013, een dag nadat de [boot 2] uit het water is gehaald, arriveerde de verdachte op Trinidad en Tobago en bleef daar tot 18 maart 2013. Op 20 juni 2013 is hij weer terug om vervolgens op 21 juni 2013 naar Suriname te reizen, de dag dat [medeverdachte 1] ook naar Suriname vloog. En op 4 juli 2013 was de verdachte weer voor enkele dagen op Trinidad en Tobago. In zijn laptop zijn verschillende foto’s van de [boot 2] aangetroffen. Op een foto is te zien dat hij samen met [medeverdachte 2] bij de [boot 2] is, terwijl zij aan het klussen zijn aan de boot. Op 5 juli 2013 kwam [medeverdachte 3] weer aan op Trinidad en Tobago. Op 10 juli 2013 zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met de [boot 2] vertrokken met als opgegeven bestemming Las Palmas, Gran Canaria. Het is onbekend waar de [boot 2] daarna is gebleven. Geen van de verdachten heeft willen verklaren waar ze met de zeilboot naar toe zijn gevaren en wat er mee is gebeurd.
De verdachte heeft ter zitting van het hof een uitleg gegeven over de reizen die hij gemaakt heeft. Hij heeft verklaard in maart 2013 naar Trinidad te zijn gevlogen omdat hij [medeverdachte 1] wilde spreken in verband met de aanhouding van de verdachte in Kasinda en dat hij [medeverdachte 1] wilde waarschuwen dat de politie wist dat men op zoek was naar een andere boot (nadat het transport met de [boot 5] geen doorgang kon vinden). De verdachte heeft verder verklaard dat hij in juni 2013 met [medeverdachte 1] naar Suriname is gevlogen, omdat [medeverdachte 1] de jetski, die de verdachte daar wilde verkopen, moest repareren. Met deze stellingen heeft de verdachte naar voren willen brengen, zo begrijpt het hof de verdachte, dat de reizen geen verband hielden met een betrokkenheid bij het vervoer van cocaïne met de [boot 2] .
Het hof passeert de stellingen van de verdachte, nu zij niet aannemelijk zijn geworden. Voor de door de verdachte naar voren gebrachte scenario’s bevat het dossier immers geen enkel houvast. Ten aanzien van beide reizen ligt vele malen meer voor de hand dat deze wel degelijk verband hielden met de voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet met betrekking tot de [boot 2] . Dit niet alleen gelet op de inhoud van de berichten tot de aanhouding van de verdachte in Kasinda op 5 februari 2013, maar ook gezien de inhoud van de berichten die de verdachte na zijn vrijlating in Kasinda heeft ontvangen en verzonden met het nummer - [telefoonnummer 2] , zoals hiervoor is overwogen. Dat de verdachte vanaf zijn aanhouding in Kasinda afstand heeft genomen van plannen van onder meer hem en [medeverdachte 1] over een drugstransport over zee, wordt weersproken door de inhoud van die berichten en vindt overigens steun in de hiervoor genoemde foto’s op de op 29 oktober 2013 in de woning van de verdachte aangetroffen laptop.
Uit de foto’s afkomstig van het fototoestel dat in de auto van [medeverdachte 1] is aangetroffen, kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk in Ecuador zijn geweest in de periode april en mei 2013. Noch [medeverdachte 1] noch [medeverdachte 2] hebben een verklaring gegeven voor deze reis. Het is een feit van algemene bekendheid dat Ecuador een land is waarvandaan cocaïnetransporten naar Europa plaatsvinden.
Waarom de [boot 2] gekocht is
Uit het voorgaande volgt met betrekking tot de aanschaf van de [boot 2] het volgende:
[medeverdachte 1] vervulde een zeer actieve rol bij het aanschaffen van de [boot 2] ; hij deed zich in een voorkomend geval voor als de eigenaar, maar de boot kwam niet op zijn naam. Dit past in het door hem uitgeschreven en met de verdachte gedeelde plan;
[medeverdachte 2] was evenzeer nauw betrokken bij de aanschaf van de boot, gelet op onder meer de door hem ontvangen money transfers en de door hem gedane stortingen op de rekening van de bootmakelaar. Hij werd (op papier) ook de eigenaar van de [boot 2] ;
de boot werd op een onzakelijke wijze gefinancierd, namelijk door verschillende money transfers;
het koopcontract van de boot werd op 8 februari 2013 ondertekend, eind maart 2013 was de boot betaald, maar pas op 10 juli 2013 is de boot uitgevaren. In de tussentijd is [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] in Ecuador geweest. [medeverdachte 1] is verder enkele dagen in Suriname geweest, in de tijd dat de verdachte daar ook was. Voor beide reizen is - zoals hiervoor is overwogen - geen aannemelijke verklaring gegeven, terwijl het gaat om bronlanden of doorvoerlanden van cocaïne (waaronder het hof verstaat: landen waar cocaïne wordt geproduceerd of van waaruit deze wordt uitgevoerd, onder meer naar Nederland);
over de boot is door medeverdachten versluierd (‘auto’) gesproken;
de verdachte onderhield nauw contact met enerzijds NN Brazilië voor de aankoop van een partij cocaïne en anderzijds met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] over de [boot 2] en de betalingen daarvan;
conform het door [medeverdachte 1] aan de verdachte beschreven plan werd als bestemming de Canarische Eilanden opgegeven, namelijk Las Palmas op Gran Canaria;
het is onbekend waar de boot, waarvoor een flink geldbedrag is betaald, is gebleven, terwijl geen van de verdachten hierover heeft willen verklaren.
Alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, zijn redengevend voor het bewijs dat de [boot 2] is aangeschaft met het doel om cocaïne te vervoeren vanuit het Caraïbisch gebied naar Nederland en/of elders in Europa, terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. Dat het de bedoeling was om cocaïne te vervoeren van Zuid-Amerika naar Europa volgt niet enkel uit het feit dat de verdachte en/of een of meer van zijn medeverdachten verschillende bron- of doorvoerlanden zijn bezocht, maar ook uit het gegeven dat het een feit van algemene bekendheid is dat cocaïne van Zuid-Amerika naar Europa pleegt te worden vervoerd en niet andersom. Bovendien passen de gedragingen met de zeilboot zeer goed in het eerdere plan van [medeverdachte 1] , zoals hij dat in zijn brieven aan de verdachte uiteen heeft gezet. Zoals hiervoor is overwogen, wordt in de brieven gedoeld op de smokkel van cocaïne.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte een zeer belangrijke, verbindende rol heeft vervuld bij de verkrijging van cocaïne enerzijds en de aanschaf van de [boot 2] die bestemd was om cocaïne te vervoeren anderzijds. [medeverdachte 1] had hierin een leidende rol en was vervolgens zelf ook bemanningslid van de [boot 2] , net als [medeverdachte 3] . Ook [medeverdachte 2] heeft een belangrijke rol vervuld bij de aanschaf van de [boot 2] , zoals uit het voorgaande volgt. [medeverdachte 4] heeft bij de aanschaf van de [boot 2] een belangrijke rol gespeeld door telkens via money transfers geld over te maken voor de aankoop van de boot. Voor de verdere uitvoering van de beoogde cocaïnetransporten was cruciaal dat met de boot vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa zou worden gevaren.
Op grond hiervan, en in aanmerking genomen hetgeen hierna over ieders rol is vastgesteld, oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en - in elk geval - [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
Feit 3 (deelneming aan criminele organisatie in de zin van de Opiumwet)
Aan de verdachte is tevens deelneming aan een (criminele) organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet ten laste gelegd.
Onder een organisatie en deelneming daaraan als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet wordt verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Aanwijzingen voor het bestaan van een samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen (cumulatieve) vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Voor het bewijs van deelneming aan die organisatie moet komen vast te staan dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het oogmerk tot het plegen van de strafbare feiten, dan wel dat hij deze gedragingen ondersteunt. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten (die op zichzelf niet strafbaar behoeven te zijn), zolang maar van een aandeel in of ondersteuning van de verwezenlijking van het oogmerk kan worden gesproken. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat komt vast te staan dat een persoon heeft samengewerkt, of bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Gelet op de inhoud van de dossierstukken, en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen, stelt het hof vast dat tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] een samenwerkingsverband heeft bestaan dat het oogmerk had om, samengevat, cocaïne Nederland in te voeren en deze invoer – mede vanuit Nederland – voor te bereiden. Daarbij kan over ieders rol het volgende worden vastgesteld:
( i) [medeverdachte 1] had binnen de organisatie een initiërende en coördinerende rol. Hij is degene die eerder het plan heeft ontwikkeld om vanuit het Caraïbisch gebied met zeilboten verdovende middelen naar Europa (waaronder begrepen: de Azoren) te vervoeren en hij heeft dit plan vervolgens gedeeld met de verdachte en met zijn medeverdachten opnieuw in de praktijk gebracht. Bij de aanschaf van de [boot 2] , die voor het beoogde cocaïnetransport zou worden gebruikt, was hij van meet af aan betrokken. Vervolgens was hij ook bij de verdere voorbereiding van het transport betrokken, bij de [boot 2] als één van de bemanningsleden, ook toen deze vertrok met de Canarische eilanden als opgegeven bestemming;
( ii) de verdachte had binnen de organisatie de rol van contactpersoon voor de aanschaf van cocaïne. Daarnaast had hij een rol met betrekking tot het versturen van geld voor de aanschaf van de [boot 2] . Hij was een belangrijke mede-uitvoerder van het door [medeverdachte 1] ontwikkelde plan en vormde een onmisbare schakel in de keten van de aanschaf van drugs in Zuid Amerika tot en met het vervoer van die drugs naar Europa;
( iii) bij de aanschaf van de [boot 2] werkte [medeverdachte 1] gedurende langere periode nauw samen met [medeverdachte 2] . De verdachte en [medeverdachte 2] namen via de money transfers het benodigde geld in ontvangst om de [boot 2] te kunnen aanschaffen. [medeverdachte 2] werd vervolgens (op papier) eigenaar van deze boot. Ook [medeverdachte 2] was als bemanningslid op de [boot 2] aanwezig toen deze volgens opgaaf uitvoer richting de Canarische eilanden;
( iv) [medeverdachte 4] heeft bij de aanschaf van de [boot 2] een belangrijke rol gespeeld door, met de door hem verrichte money transfers, de aankoop van de boot te faciliteren. Hij wisselde voorts in versluierende taal informatie over de aanschaf van deze boot uit met de verdachte, nadat deze kort daarvoor op zijn beurt met [medeverdachte 1] hierover versluierend contact had gehad;
( v) ook [medeverdachte 3] ten slotte was bij de [boot 2] betrokken. ij Hij heeft een bod gedaan op de [boot 2] en samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verbleef hij op de [boot 2] , ook bij de genoemde tocht naar de Canarische eilanden, volgens opgaaf althans.
In maart 2013 waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ook bezig met de aanschaf van een andere boot, de [boot 1] . Ook deze boot (zo begrijpt het hof) was bestemd voor het vervoeren van cocaïne over zee vanuit Zuid Amerika naar Europa. De feitelijke overdracht van de [boot 1] . vond plaats in de haven van Trinidad en Tobago in de periode van 11 tot en met 16 november 2013Na de aanhouding van de verdachte op 29 oktober 2013 ging de organisatie derhalve door met het plegen van misdrijven met betrekking tot de Opiumwet. Een en ander tekent de gestructureerdheid van het samenwerkingsverband en het oogmerk om meerdere misdrijven te plegen.
De verdachte heeft met de genoemde medeverdachten en in het bijzonder met betrekking tot de [boot 2] deel uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk had cocaïne in Nederland in te voeren en deze invoer voor te bereiden, waarbij de samenwerking met de medeverdachten op de hiervoor vastgestelde wijze varieerde, kennelijk (mede) afhankelijk van de taken die moesten worden opgepakt. Het hof is dan ook, gelet op het voorgaande en de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen, van oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vijfde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Daarmee komt het hof ook tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.
Feit 4 (witwassen van € 7.900,00)
Standpunt van het Openbaar Ministerie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake van het witwassen van de in zijn woning aangetroffen € 7.900,00 en daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft verklaard dat van het aangetroffen bedrag een deel van € 4.000,00 afkomstig was van de verkoop van een jetski in Suriname. Voor het overige ging het om de uitkering door een verzekeringsmaatschappij in verband met een ongeluk met een auto en waarbij het geld op drie verschillende, deels niet op naam van de verdachte staande, rekeningen werd uitgekeerd. Deze uitkering had tweeënhalf jaar voor de doorzoeking plaats.
Deze verklaringen zijn niet verifieerbaar respectievelijk ongeloofwaardig dan wel hoogst onwaarschijnlijk. Daarbij komt dat, los van het feit of de verklaringen concreet en min of meer verifieerbaar zijn, een en ander nog steeds niets zegt over de herkomst van het geldbedrag dat ruim twee jaar later in de woning van de verdachte wordt aangetroffen. De verdachte beschikte niet over inkomsten in die periode en heeft destijds verklaard dat hij de vele internationale vluchten naar en van het Caribisch gebied alsmede de verblijfkosten financierde met geldbedragen die hij cash zou hebben ontvangen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van witwassen en daartoe het volgende aangevoerd. Hetgeen de verdachte vrijwel direct na zijn aanhouding bij de rechter-commissaris heeft verklaard met betrekking tot de verkoop van de jetski was verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Deze verklaring wordt ondersteund middels een aangetroffen money transfer. Er had nader onderzoek kunnen worden verricht door het Openbaar Ministerie, bijvoorbeeld door het bevragen van de ontvanger van het geldbedrag, mevrouw [naam 2] , de partner van de verdachte.
Ook hetgeen de verdachte heeft verklaard omtrent het resterend gedeelte van het inbeslaggenomen geldbedrag was niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en er waren mogelijkheden geweest de verklaring van de verdachte ter zake nader te onderzoeken. Indien niet exact duidelijk was waarnaar een onderzoek gedaan had kunnen worden, had het op de weg gelegen van de betreffende verbalisanten daarover specifieker door te vragen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
In de onderhavige zaak is bij een doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres 1] een totaalbedrag van € 7.900,00 aangetroffen. Er is geen direct bewijs dat dit bedrag uit een bepaald misdrijf afkomstig is. Er zijn evenwel voldoende feiten en omstandigheden om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Er is sprake van zogenaamde witwastypologieën: het gaat om een aanzienlijk contant geldbedrag, dat bij de verdachte gedurende een (onder meer) tegen hem gericht drugsonderzoek thuis is aangetroffen terwijl uit de processtukken blijkt dat ten aanzien van de verdachte opgevraagde gegevens bij de Belastingdienst aantonen dat de verdachte in de periode van 2009 tot en met 2 september 2014 geen loon heeft ontvangen en in 2011 een vermogen had van € 570,00 en in 2012 van € 52,00. Hieruit volgt dat het aangetroffen bedrag niet uit legale inkomsten of uit vermogen afkomstig kan zijn. Dit alles levert een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. Van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de herkomst van dit geldbedrag, en dat die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag heeft de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat € 4.000,00 van het aangetroffen bedrag verkregen is uit de verkoop in de zomer van 2013 van een jetski in Suriname, waarbij de totale verkoopprijs € 4.500,00 bedroeg (verklaring bij de politie van 12 december 2013). Deze € 4.000,00 heeft hij via een money transfer naar Nederland overgemaakt.
Naar het oordeel van het hof is deze verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar. Immers heeft de verdachte op geen enkel moment, ook niet na er ter terechtzitting in hoger beroep gericht op doorgevraagd te zijn, verklaard wanneer en waar precies en aan wie hij de jetski had verkocht en overigens geen enkel stuk overgelegd op grond waarvan een begin van aannemelijkheid van deze transactie en de ontvangst van dit bedrag dat voor de jetski is betaald is gebleken. De in de woning van de verdachte aangetroffen money transfer waaruit enkel kan volgen dat de verdachte op 28 juni 2013 vanuit Suriname een totaalbedrag van € 4.176,04 naar zijn vriendin [naam 2] in Nederland heeft gestuurd (E05-682/701) is daartoe onvoldoende. Bij deze stand van zaken is deze verklaring van de verdachte derhalve onvoldoende concreet en verifieerbaar.
Ten aanzien van het resterend bedrag van € 3.900,00 heeft de verdachte bij de politie op 12 december 2013 verklaard dat hij destijds € 13.000,00 a € 14.000,00 heeft ontvangen van een verzekeringsmaatschappij in verband met een schade aan zijn auto. Die schade is uitbetaald in verschillende bedragen op de rekening van [naam 3] (zijn zus), en op de rekening van hemzelf of [naam 2] (zijn vriendin). Dat was volgens de verdachte in 2011. De verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat hij de auto verkocht heeft in mei 2011 voor € 17.000,00. De auto stond (het hof begrijpt aanvankelijk) op naam van zijn zus [naam 3] , en is later, hij dacht in 2010, op zijn naam gezet. De (overige) € 3.900,00 die bij hem thuis zijn aangetroffen is het restant van dit verzekeringsgeld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ten aanzien van het zojuist genoemde bedrag van
€ 3.900,00 verklaard dat dit een gedeelte is van een bedrag dat is uitgekeerd door een verzekeringsmaatschappij ter zake van een ongeluk dat heeft plaatsgevonden ergens in de periode van september 2011 tot en met april/mei 2012. De verdachte was toen in de laatste fase van zijn detentie werkzaam bij een busbedrijf waar hij de naam niet meer van weet, en is toen in zijn auto en op weg naar zijn werk in [plaats 1] op de weg van [plaats 2] van achteren door een bus van hetzelfde bedrijf aangereden. Er is toen geen politie bij geweest, omdat het bedrijf direct schuld erkende. De verzekeringsmaatschappij van de busmaatschappij heeft na het ongeval € 12.000,00 of € 13.000,00 uitgekeerd op drie rekeningen, waarvan een rekening die op zijn naam stond. Op zijn ING-rekening kreeg de verdachte ergens in de periode september 2011 tot en met mei 2012 € 9.000,00 gestort. In 2012 heeft hij het geld van de bankrekening gehaald. De auto heeft hij voor minder dan € 3.000,00 laten repareren bij een garage van een Turkse man in Schiedam, van wie hij de naam niet weet en van wie hij geen factuur heeft gekregen. Hij heeft de Turkse man contant betaald van het geld dat hij van de verzekering had gekregen. De auto heeft hij vervolgens in 2011 voor € 17.000,00 verkocht aan iemand in Rotterdam/Hoogvliet, van wie hij de naam niet weet.
Het hof overweegt dat de door de verdachte gestelde uitkering van de verzekeringsmaatschappij in de periode van september 2011 tot en met april/mei 2012 gelet op het tijdverloop niet zonder verdere aanknopingspunten een verklaring biedt over de herkomst van in ieder geval een gedeelte van het op 29 oktober 2013 in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag. Daar komt nog het volgende bij. De verdachte is voor het eerst in hoger beroep met een aantal details gekomen over het vermeende ongeluk met de auto, de reparatie van die auto en de uitkering door de verzekeringsmaatschappij. Het hof stelt vast dat deze details ieder voor zich maar ook in onderlinge samenhang onvoldoende houvast bieden voor nader onderzoek ter verificatie van de stelling van de verdachte. Daarvoor is en blijft de verklaring van de verdachte te weinig concreet. Immers, niet duidelijk is of het ongeval wel heeft plaatsgevonden, omdat elke concrete informatie daarover, een precieze datum en plaats en/of een schadeformulier of een mutatierapport van de politie, alsook concrete informatie over een reparatie van de auto van de verdachte ontbreekt. Daarbij komt dat de verdachte hoewel daarom ter terechtzitting gevraagd geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat de verzekeringsmaatschappij het schadebedrag op drie rekeningen, waarvan er slechts een op naam van de verdachte stond, zou hebben uitgekeerd. De verdachte heeft, ook desgevraagd, niet naar voren gebracht wie precies wanneer welke reparatiewerkzaamheden heeft verricht. De enkele stelling dat dit is gebeurd, biedt geen opening voor nader onderzoek, terwijl de stelling voor het overige ook dermate ruim is dat die niet verifieerbaar is. Ook hier is de verklaring van de verdachte niet concreet en niet verifieerbaar.
Daarbij komt bij dat de verdachte heeft verklaard dat het ongeluk volgens hem in de periode van september 2011 tot april/mei 2012 had plaatsgevonden, terwijl hij ook heeft verklaard dat hij de auto (die ten tijde van het ongeluk op zijn naam stond) in de maand mei 2011 heeft verkocht. Aldus zou de auto al zijn verkocht voordat het vermeende ongeval heeft plaatsgehad. Hoe zich dat met elkaar verhoudt is gesteld noch gebleken.
De verdachte heeft voorts en eerst ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat (zo begrijpt het hof de verdachte) een gedeelte van het bedrag dat bij hem thuis is aangetroffen, te weten € 3.500,00, een restant was van een erfenis van zijn vader dat hij had gekregen van zijn zus. Dit bedrag zou te maken hebben met de verkoop van het huis van zijn vader, die in 1998 is overleden. Ook ten aanzien van dit deel van de verklaring overweegt het hof dat de verdachte ook desgevraagd en daartoe ter terechtzitting in hoger beroep in de gelegenheid gesteld, geen verdere details heeft gegeven, zoals bijvoorbeeld een antwoord op de vraag wanneer hij deze erfenis precies heeft gekregen en waarom de uitbetaling van zijn erfdeel zo lang geduurd heeft. Daarbij komt dat hij ook niet kon aangeven waarom hij over deze erfenis niet eerder heeft verklaard. Tenslotte verhoudt deze verklaring zich niet met zijn eerdere verklaringen, inhoudende dat het geldbedrag van € 7.900,00 (enkel) zou bestaan uit € 4.000,00 in verband met de eerder genoemde verkoop van de jetski en € 3.900,00 aan uitgekeerd verzekeringsgeld in verband met schade aan een auto. Gelet op het voorgaande schuift het hof dit deel van de verklaring als op voorhand hoogst ongeloofwaardig terzijde.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Het verweer van de verdachte wordt in al zijn onderdelen verworpen. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was en dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen is hierbij niet gebleken, zodat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primair
hij in de periode van 24 oktober 2013 tot en met 29 oktober 2013 te [plaats 3] en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van 1000 gram cocaïne, voor te bereiden, zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers heeft hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders, toen en daar opzettelijk telefonische contacten en/of een ontmoeting gehad en/of afspraken gemaakt met betrekking tot de prijs en levering van eerdergenoemde hoeveelheid cocaïne;
2.
hij in de periode van 11 januari 2013 tot en met 10 juli 2013 in Nederland en te Trinidad en Tobago, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • zich en een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
  • een vervoermiddel en gelden voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen:
  • een zeilboot, genaamd de [boot 2] aangeschaft, en
  • aanwezig geweest op de zeilboot de [boot 2] en
  • werkzaamheden verricht aan de zeilboot [boot 2] en
  • bemanning geregeld en/of laten regelen voor de zeilboot de [boot 2] en
  • geldzendingen laten verrichten vanuit Nederland naar Trinidad en Tobago en
  • als tussenpersoon gefungeerd door (telefonische) contacten te onderhouden met een persoon met het Braziliaanse telefoonnummer [telefoonnummer 1] over een op handen zijnde cocaïne transport en als tussenpersoon zowel een medeverdachte/medeverdachten op de hoogte te houden over de contacten in Brazilië als het contact in Brazilië op de hoogte te houden van de voortgang met betrekking tot de aankoop van de boot (“auto”);
3.
hij in de periode van 13 januari 2013 tot en met 10 juli 2013 in Nederland en Trinidad en Tobago, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem zelf, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had
  • het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of
  • het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;
4.
hij op 29 oktober 2013 te [plaats 3] ,
een contant geldbedrag van euro 7900 in een woning op het adres [adres 1] , op 29 oktober 2013
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovengenoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage bij dit arrest. De bijlage maakt deel uit van dit arrest. Die bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich en/of een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich en/of een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en een vervoermiddel en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest en opheffing van het geschorst bevel voorlopige hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van voorarrest en waarbij zij rekening heeft gehouden met artikel 63 Sr en de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en heeft gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met een aantal medeverdachten de invoer in Europa van cocaïne vanuit het Caraïbisch gebied voorbereid. Zij hebben vanuit een criminele organisatie gericht op de (voorbereiding van) de invoer van cocaïne, met dat doel een zeilboot, de [boot 2] , aangeschaft waarmee de cocaïne naar Europa zou moeten worden vervoerd. De verdachte heeft binnen deze organisatie een belangrijke en actieve rol gespeeld door contact te onderhouden met een (potentiële) leverancier van cocaïne in Zuid Amerika. Daarnaast heeft hij zich bezig gehouden met de financiering van die zeilboot.
Ondanks herhaaldelijke veroordelingen tot (lange) gevangenisstraffen voor soortgelijke delicten heeft de verdachte zich blijkbaar opnieuw laten leiden door de wens om geld te verdienen en stelde hij deze wens boven het gegeven dat hij door zijn handelen zou bijdragen aan de gezondheidsrisico’s die afnemers van cocaïne lopen, welke risico’s algemeen bekend zijn. Immers, gelet op de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden in deze zaak ging het om een partij van aanzienlijke omvang, die aldus bestemd was voor de verdere handel en verkoop op grote schaal. Dit alles heeft niet zelden ernstige, ontwrichtende gevolgen voor de maatschappij. Gewezen kan worden op afrekeningen in het criminele circuit, de corrumperende werking die uitgaat van de in drugsorganisaties gegenereerde geldbedragen en het witwassen van grote geldsommen, maar uiteraard ook op de veel voorkomende strafbare feiten gepleegd door gebruikers van cocaïne om hun gebruik te bekostigen.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de verkoop van een kilogram cocaïne. Gelet op de hoeveelheid is duidelijk dat deze cocaïne bestemd was voor de verdere verkoop, met de hiervoor genoemde gevolgen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 7.900,00.
In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met de strafrechtelijke voorgeschiedenis van de verdachte, zoals deze blijkt uit het beschikbare uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 november 2023. De verdachte is in het verleden bij herhaling veroordeeld tot gevangenisstraffen voor het plegen van drugsdelicten als waarvan hier weer sprake is. Op 2 februari 2010 is de verdachte door het gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Kort na aanvang van de voorwaardelijk in vrijheid stelling heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan het plegen van een aan de Opiumwet gerelateerd feit, waarvoor hij op 4 mei 2016 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. In verband met tijdverloop is deze straf door de Hoge Raad vervolgens gematigd tot 9 maanden. Deze veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen hebben de verdachte er niet van weerhouden op schaamteloze wijze opnieuw cocaïnetransporten voor te bereiden en met anderen een criminele organisatie met dat oogmerk te vormen.
Het hof constateert dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, omdat aan de verdachte na de pleegdatum van de onderhavige feiten straffen zijn opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op het voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat die redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De verdachte is immers op 29 oktober 2013 in verzekering gesteld, terwijl er eerst op 11 januari 2021 door de rechtbank vonnis is gewezen. Ook in hoger beroep is evenbedoelde termijn overschreden. De verdachte heeft namelijk op 25 januari 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans – bijna 2 jaren en 11 maanden later – arrest wijst. In een en ander wordt aanleiding gezien die passend geachte straf met 3 maanden te bekorten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De advocaat-generaal heeft verzocht bij eindarrest een bevel gevangenneming tegen de verdachte uit te spreken. Dit verzoek wordt afgewezen, nu het hof hiertoe geen termen aanwezig acht, mede gelet op het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten en de periode gedurende welke de verdachte uit hoofde van (in elk geval) de beslissing tot de herroeping van de voorwaardelijke invrijstelling waarvoor de verdachte thans gedetineerd is, van zijn vrijheid beroofd zal zijn.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10a en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 63 en 420bis (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak van feit 2 (met betrekking tot de [boot 1] ) en feit 4 tweede gedachtestreepje.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. E. Mijnsberge en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 december 2023.

Voetnoten

1.[voetnoten]
2.[voetnoten]
3.[voetnoten]
4.[voetnoten]
5.[voetnoten]
6..