ECLI:NL:GHAMS:2023:300

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.303.325/01 en 200.304.467/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarige kinderen en wijziging partneralimentatie

Deze zaak betreft de verlenging van de uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen van de vader en de moeder, die in een gezinshuis verblijven. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland had op 29 september 2021 besloten de uithuisplaatsing met een jaar te verlengen, tot 3 oktober 2022. Zowel de moeder als de vader zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep aangetekend. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen. Uit het onderzoek bleek dat de kinderen bij de vader en zijn partner konden wonen, en de uithuisplaatsing is inmiddels beëindigd. De ouders zijn het eens met de plaatsing bij de vader, maar willen dat het hof de rechtmatigheid van de eerdere verlenging van de uithuisplaatsing beoordeelt.

Tijdens de procedure heeft het hof eerder een rapport van de raad ontvangen en heeft het de ouders en de GI gevraagd om zonder nieuwe zitting een beslissing te geven. De ouders hebben beiden verzocht om een deskundigenonderzoek, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet bijdraagt aan de beoordeling van de rechtmatigheid van de eerdere beslissing van de kinderrechter. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing op het moment van de beslissing van de kinderrechter noodzakelijk was, gezien de zorgen over de thuissituatie bij zowel de vader als de moeder. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.303.325/01 en 200.304.467/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/320025 / JU RK 21-1655
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak van
in zaaknummer 200.303.325/01:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
in zaaknummer 200.304.467/01
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.J.M. Plat te Den Helder,
tegen
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep in beide zaken,
hierna te noemen: de GI.
Het hof heeft als belanghebbenden in beide zaken aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , geboren [in] 2015 te [plaats B] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] , geboren [in] 2011 te [plaats C] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] , geboren [in] 2009 te [plaats C] (hierna te noemen: [minderjarige 3] );
- de vader en de moeder zijn ieder belanghebbende in de zaak van de ander.
Het hof heeft advies gevraagd aan:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de verlenging van de uithuisplaatsing van drie kinderen van de vader en de moeder ( [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) in een gezinshuis.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft op 29 september 2021 beslist dat de uithuisplaatsing van de kinderen met een jaar werd verlengd, tot 3 oktober 2022 (hierna ook: de bestreden beschikking). De moeder en de vader van de kinderen zijn het niet eens met deze beslissing en zijn daarom allebei in hoger beroep gekomen. Het hof heeft de raad gevraagd om onderzoek te doen. Uit het onderzoek bleek dat de kinderen bij de vader en zijn partner konden wonen. Tijdens de procedure in hoger beroep is de uithuisplaatsing vervolgens geëindigd. De moeder en de vader zijn het allebei eens met de plaatsing van de kinderen bij de vader, maar willen dat het hof alsnog beoordeelt of de kinderrechter de uithuisplaatsing terecht heeft verlengd.

2.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het hof heeft in deze zaken in een beschikking van 22 maart 2022 het verloop van de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep (tot dan toe) beschreven. Het hof verwijst daarnaar. In de beschikking van 22 maart 2022 heeft het hof de raad - kort samengevat - verzocht om te rapporteren over onder meer de ontwikkeling van de kinderen, over de opvoedvaardigheden van de ouders en over of het in het belang van de kinderen is dat zij terugkeren naar het gezin van de moeder of de vader. Het hof heeft iedere verdere beslissing - in beide zaken - toen aangehouden.
2.2
Het hof heeft sindsdien de volgende stukken ontvangen:
- een rapport van de raad van 3 november 2022;
- een bericht van de zijde van de vader van 13 december 2022, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 21 december 2022;
- een e-mailbericht van de GI van 19 december 2022, met bijlagen.
2.3
De vader, de moeder en de GI hebben het hof in de hiervoor genoemde berichten verzocht om zonder nieuwe zitting een beslissing te geven. Het hof heeft op 21 december 2022 aan partijen laten weten dat de op 9 januari 2023 geplande zitting daarom niet door zou gaan.

3.De feiten in beide zaken

3.1
De moeder oefende tot 20 maart 2022 alleen het gezag uit over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (hierna ook: de kinderen). Op 20 maart 2022 heeft de vader ook het gezag over de kinderen gekregen, nadat de ouders daar samen om hadden verzocht.
3.2
De kinderen zijn in 2017 onder toezicht gesteld van de GI. De kinderrechter heeft op 2 juni 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn telkens verlengd, de laatste keer tot 3 april 2023.
3.3
De kinderen verbleven vanaf 6 juli 2020 in het gezinshuis [X] . De GI heeft op 29 november 2022 besloten de uithuisplaatsing van de kinderen per 1 februari 2023 te eindigen, zodat de kinderen bij de vader en zijn partner geplaatst kunnen worden.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De raad heeft onderzoek gedaan. Uit het rapport van dat onderzoek blijkt onder meer het volgende. De kinderen hebben ernstige problematiek: cognitieve en sociaal-emotionele achterstanden, trauma, hechtings-problematiek, loyaliteitsconflict en gedragsproblemen. Het gezinshuis, [X] , heeft in maart 2022 aangegeven dat de kinderen daar niet meer voor langere tijd konden wonen. De raad verwacht niet dat de vader alleen of de moeder alleen een opvoedsituatie kunnen bieden die voldoende veilig en voorspelbaar is. Beide ouders tonen te weinig inzicht in de problematiek van de kinderen en zij kunnen onder stress hun emoties niet goed in de hand houden.
Hoewel de opvoedsituatie bij de moeder stabieler is dan een paar jaar geleden, acht de raad de opvoedsituatie die de moeder en haar partner kunnen bieden niet voldoende voor de behoeftes van de kinderen. Over de moeder komt het beeld naar voren dat zij niet goed aanvoelt en ziet wat de kinderen nodig hebben en niet passend op hen reageert.
Bij de vader en zijn partner [Y] ziet de raad wel mogelijkheden om een veilige, voorspelbare en stabiele opvoedsituatie te creëren. [Y] wordt hierin als een sterke beschermende factor gezien. In de situatie waarin al vast staat dat de kinderen afscheid moeten nemen van gezinshuis [X] , is een plaatsing bij de vader en [Y] mogelijk, met intensieve opvoedondersteuning thuis en steun van een meeleefgezin om vader en [Y] regelmatig te ontlasten. Een verhuizing naar een voor de kinderen onbekende plek zou een (te) groot beroep doen op hun aanpassingsvermogen, zeker omdat niet duidelijk is of zij daar dan samen zouden kunnen worden geplaatst en of zij daar langdurig zouden kunnen blijven.
4.2
Nadat de raad op 3 november 2022 het rapport van het onderzoek had verstuurd, hebben de GI en de ouders met elkaar overlegd. De GI heeft een plan gemaakt om de kinderen medio januari 2023 bij de vader en [Y] te plaatsen. De GI heeft in overleg met de raad besloten de uithuisplaatsing van de kinderen per 1 februari 2023 te eindigen. Zowel de moeder als de vader is het eens met het plan van terugplaatsing.
Hoewel de termijn waarvoor de kinderrechter de uithuisplaatsing had verlengd (tot 3 oktober 2022) al is verlopen, handhaven de moeder en de vader ieder hun hoger beroep, omdat zij een rechtmatigheidstoets willen: zij willen dat het hof beoordeelt of de kinderrechter de uithuisplaatsing terecht heeft verlengd.
Verzoek om nader onderzoek
4.3
De vader en de moeder hebben in hoger beroep beiden verzocht om op de voet van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een NIFP-onderzoek. Het hof heeft op 22 maart 2022 met instemming van de ouders de raad verzocht onderzoek te doen in deze zaak. Voor zover de ouders hebben bedoeld hun verzoek om een NIFP-onderzoek te handhaven, wijst het hof dat verzoek af. Omdat het hier gaat om een rechtmatigheidstoets van een verlopen machtiging, moet het hof uitgaan van de situatie toen de kinderrechter zijn beslissing nam en van de gegevens waarover de kinderrechter toen beschikte, met inachtneming van wat daarover in hoger beroep nog nader is aangevoerd. Dat betekent dat het hof geen gevolg meer hoeft te geven aan een in hoger beroep gedaan verzoek tot een deskundigenonderzoek. Zo’n onderzoek kan namelijk niet bijdragen aan de beoordeling of de kinderrechter destijds, op basis van de op dat moment beschikbare gegevens, terecht de machtiging heeft gegeven (zie ook HR 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:395, r.o. 3.2.2).
Rechtmatigheidstoets
4.4
Voordat de kinderen uit huis werden geplaatst, woonden ze bij de moeder. Toen de ouders nog een relatie hadden, gebruikten zij tijdens ruzies fysiek geweld tegen elkaar. De kinderen waren daar soms bij aanwezig. Ook gebruikten de ouders ernstig verbaal geweld tegen elkaar.
Nadat de ouders hun relatie hadden verbroken en de kinderen onder toezicht waren gesteld, was de vader niet altijd betrokken. Hij was regelmatig een periode in het buitenland en kwam de afspraken over omgang met de kinderen niet na. De vader wilde niet meewerken aan hulpverlening.
De moeder werkte wel mee aan hulpverlening: zij kreeg hulp bij de opvoeding. Hoewel de moeder lange tijd werd ondersteund, merkten de hulpverleners dat het de moeder niet lukte om op een liefdevolle, empathische manier met de kinderen om te gaan. Ook had de moeder geen inzicht in wat goed was voor de kinderen. De oudere broer van de kinderen vertelde begin 2020 dat de moeder de kinderen zou slaan. Ook de school van [minderjarige 3] maakte zich zorgen. In die periode hadden de ouders continu conflicten, waarbij de vader de moeder heeft bedreigd. De kinderen kwamen soms bij de vader, maar roken naar wiet als ze bij hem vandaan kwamen.
4.5
Toen de kinderrechter over de verlenging van de uithuisplaatsing oordeelde, waren er nog veel zorgen over de thuissituatie bij zowel de vader als de moeder, vanwege alles wat voor de uithuisplaatsing was gebeurd. Er was toen onvoldoende informatie waaruit bleek dat de moeder of de vader inmiddels wel in staat zouden zijn om de kinderen een veilig thuis te bieden. Van de moeder was bekend dat jarenlange hulpverlening er niet toe had geleid dat zij goed voor de kinderen kon zorgen. Uit een onderzoek dat in juni 2021 was gedaan naar de situatie bij de vader, bleek dat de vader nog steeds dagelijks wiet gebruikte en dat hij last had van onverwerkte emoties. Pas nadat de raad tijdens dit hoger beroep onderzoek had gedaan, is duidelijk geworden dat de vader samen met zijn partner wel in staat is voor de kinderen te zorgen. De uithuisplaatsing van de kinderen was op het moment dat de kinderrechter daarover oordeelde dus nog steeds noodzakelijk.
Ook bij de kinderrechter heeft de moeder een verzoek om deskundigenonderzoek door het NIFP gedaan als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv. De vader heeft dat verzoek toen ondersteund. De kinderrechter heeft dat verzoek afgewezen. Wat er zij van de gronden die de kinderrechter aan die beslissing ten grondslag heeft gelegd, het hof is van oordeel dat de kinderrechter gelet op de toenmalige situatie dat verzoek inderdaad mocht afwijzen. Gegeven wat er toen bekend was over de situatie van de ouders en de kinderen, kon de kinderrechter tot het oordeel komen dat het belang van de kinderen zich tegen zo’n ingrijpend en naar verwachting langdurig onderzoek door het NIFP verzette, gelet op wat de kinderen in het verleden allemaal al hadden meegemaakt. Dat het hof later wel nader onderzoek door de raad heeft gelast, maakt dat niet anders.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof:
in de zaken met zaaknummers 200.303.325/01 en 200.304.467/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 7 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.