Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellante] WAREHOUSING B.V.,
[appellante] DISTRIBUTIE B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
grief Iheeft [appellante] aangevoerd dat de feitenvaststelling niet onjuist, maar onvolledig is. Het hof zal hieronder de feiten aanvullen met de door [appellante] genoemde, in eerste aanleg overgelegde, correspondentie van januari, februari en maart 2020, die het hof voor de beoordeling van het geschil relevant acht. Het hof zal voorts (als in hoger beroep nader onderbouwd en niet betwist) bij de feiten opnemen dat het verhuistransport met ongeveer honderd vrachtwagens op een separate overeenkomst berustte. Op het voorraadoverzicht van 31 maart 2020 gaat het hof hierna onder 4.12 nog afzonderlijk in. Nog aangevuld met enkele andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
warehouse-activiteiten, waaronder de inontvangstname, opslag,
handlingen
pickingvan goederen die eigendom zijn van derden. [appellante] Distributie verzorgt goederenvervoer over de weg.
warehouse-activiteiten en distributie van goederen van [geïntimeerde] . In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
For your convenience [ [appellante] is] prepared to extent the termination period until 31 March 2020 (…) Furthermore, we ensure that the [appellante] -organization will fulfill your requirements as mentioned in above contracts till 31 December 2019, or – if you prefer and we agree on that – 31 March 2020.”
there is a risk that part of our employees will leave the company earlier than the 1st of April 2020. We already know now this will happen. For that reason I started to inform our customers that we prefer an earlier move than the 1st of April 2020. We cannot give guarantees any more at this stage.
“Bij de file wat er nog allemaal bij ons staat”. De lijst is nog aangepast op 30 maart 2020, waarbij niet alleen de aantallen producten maar ook de omvang is vermeld. In totaal ging het om een volume van 12 trucks.
de laatste order(…).” In een e-mail van 30 maart 2020, 20.32 uur, heeft [naam 2] (onder vermelding “
Correction”) nog twee orders voor de volgende dag aangekondigd en een lijst te dumpen toestellen doorgegeven.
“(…) Ik heb 9 vrachtwagens kunnen bemachtigen om de resterende stock op te halen vandaag. Volgens de lijst van gisteren komen we op (…) in totaal 12 trucks. We gaan creatief moeten zijn om van 12 trucks -> 9 trucks te maken. Tenzij jullie nog ritten over hebben (…)”
“Bij deze de CMR’sWe hebben hier nog 12 plt’s staan 48 stuks (…)Dus er zal nog morgen nog een wagen moeten komen .”waarop [naam 2] op 1 april 2020 als volgt heeft gereageerd:
“Ik kan aanhand van deze CMR’s niet zien wat er in de vrachtwagen zit, dat is eigenlijk het belangrijkste voor mij”.
warehouse-handlingin maart 2020.
“Wat betreft de openstaande facturen, heb ik geen akkoord gekregen om de betaling te mogen uitvoeren tot het eea uitgeklaard is mbt ontbrekende stock. Er is namelijk redelijk wat stock niet verhuisd dat in het systeem van [appellante] en [geïntimeerde] stond alsook fysiek geteld werd kort voor einde. We vinden er ook geen CMR’s van terug.
4.Beoordeling
inbound-overzichten onvoldoende gemotiveerd betwist en ging uit van de door [geïntimeerde] opgestelde discrepantieoverzichten en schadeopstelling. Tegen de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt [appellante] in hoger beroep met zes grieven op.
grief IIkeert [appellante] zich, kort gezegd, tegen de verwerping door de rechtbank van haar betoog dat [geïntimeerde] haar klachtplicht heeft geschonden.
inbound-overzichten heeft [naam 2] deze overzichten vergeleken met wat afgeleverd had moeten worden en dit heeft volgens [naam 2] een week of drie geduurd. De rechtbank achtte voldoende onderbouwd dat het moment waarop [geïntimeerde] redelijkerwijs heeft kunnen ontdekken of alle goederen waren afgeleverd niet eerder was dan eind april 2020 en dat de klachttermijn dus toen ging lopen. [geïntimeerde] heeft op 7 juni 2020 voor het eerst melding gemaakt van ‘ontbrekende stock’ en de klacht vervolgens herhaald en geconcretiseerd op 15 juli 2020. Nu de belangen van [appellante] door het tijdsverloop tussen eind april en 7 juni 2020 naar het oordeel van de rechtbank niet waren geschaad, kwam zij tot de conclusie dat [geïntimeerde] tijdig heeft geklaagd.
grieven III en IVkeert [appellante] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij de juistheid van de voorraadlijsten van 29 maart en 31 maart 2020 respectievelijk van de
inbound-overzichten van Katoennatie onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
up-to-datewas, ligt in de gegeven omstandigheden ook voor de hand.
inbound-overzichten van Katoennatie belangrijke betekenis toegekend aan het ontbreken van vrachtbrieven, wat in haar visie voor rekening en risico van [appellante] kwam. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, ziet het hof dit anders. Dit neemt niet weg dat het hof door middel van het overleggen van de
inbound-overzichten voldoende door [geïntimeerde] aangetoond acht dat de goederen die op die lijsten zijn vermeld, de goederen zijn die bij Katoennatie zijn afgeleverd. Die goederen zijn bij/na het lossen van de vrachtwagens geteld en geregistreerd. Gesteld noch gebleken is dat Katoennatie geen professionele partij is aan wie een dergelijke telling en registratie kan worden toevertrouwd. Nauwkeurige telling en registratie is overigens ook in het eigen belang van Katoennatie, aangezien zij voor het volume van de opslag wordt betaald. [appellante] heeft (overigens in het kader van grief V) nog gewezen op de twee fouten die [naam 1] heeft geconstateerd, maar uit de stellingen van [appellante] op dit punt valt niet af te leiden of deze fouten te maken hadden met de telling en registratie door Katoennatie of met te verklaren discrepanties in de door [geïntimeerde] opgestelde overzichten. In ieder geval vormen deze niet nader uitgewerkte stellingen onvoldoende grond om geen betekenis toe te kennen aan de
inbound-overzichten.
inbound-overzichten van Katoennatie) is ongegrond.
grief Vis ongegrond. Op de door [naam 1] geconstateerde fouten is hiervoor al ingegaan. Met grief V heeft [appellante] voorts gewezen op de mogelijkheid dat een chauffeur onderweg goederen heeft ontvreemd of verloren. Deze mogelijkheid is echter zuiver speculatief. Concrete aanwijzingen zijn er niet. In dit verband is nog van belang dat dat het hof heeft geoordeeld dat aan de [appellante] weliswaar niet het ontbreken van vrachtbrieven kan worden tegengeworpen, maar dat van haar wel gevergd had kunnen worden in kaart te brengen welke goederen van [geïntimeerde] na het vertrek van de vrachtwagens nog waren achtergebleven. Gecombineerd met de lijst van gedumpte/te dumpen goederen, zou dit haar een compleet beeld hebben opgeleverd van de goederen waarmee de vrachtwagens zijn vertrokken.
grief VIten slotte keert [appellante] zich tegen de overwegingen van de rechtbank waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de ontbrekende voorraad een waarde vertegenwoordigde van € 66.377,66. [appellante] heeft een vergelijking gemaakt tussen de lijst van 29/30 maart 2020 van de fysiek getelde goederen en de
inbound-lijsten van Katoennatie en komt op basis daarvan (na aftrek van de in november 2020 teruggevonden en geretourneerde goederen) tot een waarde van ontbrekende goederen van € 10.032,95.
inbound-overzichten van Katoennatie leidt tot de vaststelling dat goederen ontbraken met een waarde van € 10.032,95. Ook grief VI is derhalve gegrond.