ECLI:NL:GHAMS:2023:2972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
200.320.914/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak in hoger beroep over schadevergoeding en terugbetaling koopprijs na ontbinding koopovereenkomst

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een verstekzaak in hoger beroep. De zaak is een vervolg op een tussenarrest van 4 juli 2023. De appellant, h.o.d.n. Handelsonderneming [X], heeft niet voldaan aan zijn ongedaanmakingsverplichting na de ontbinding van de koopovereenkomst, omdat de motor bij teruggaaf total loss was. De verkoper heeft daarom recht op schadevergoeding ter hoogte van € 2.900,00, wat de waarde van de motor was ten tijde van de teruggaaf bij normaal gebruik. Het hof heeft de grieven van de appellant, met uitzondering van grief 4, verworpen. De appellant heeft in zijn akte na tussenarrest betoogd dat de geïntimeerde schadeplichtig is, omdat deze niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant zijn verplichting tot terugbetaling van de koopprijs kan verrekenen met de schadevergoeding die hij op de geïntimeerde vordert. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor wat betreft de veroordeling van de appellant tot betaling aan de geïntimeerde van € 2.950,00, en heeft de geïntimeerde veroordeeld tot terugbetaling van dat bedrag aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.320.914/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9796969 CV EXPL 22-4912
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 december 2023
inzake
[appellant], h.o.d.n. Handelsonderneming [X],
wonend te [woonplaats 1],
appellant,
advocaat: mr. L.C. van der Veer te Giethoorn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Het hof heeft op 4 juli 2023 een tussenarrest uitgesproken (verder ook: het tussenarrest). Voor het eerdere verloop van het geding wordt naar dat arrest verwezen.
Ingevolge het tussenarrest heeft [appellant] een akte genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof de grieven 1 tot en met 3 verworpen. Naar aanleiding van de behandeling van grief 4 is [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte nader toe te lichten welke rechtsgevolgen hij ten aanzien van de vorderingen van [geïntimeerde] verbindt aan het feit dat de motor bij het ophalen daarvan door [appellant] total loss was.
2.2.
In zijn akte na tussenarrest betoogt [appellant] met juistheid dat, omdat de motor bij total loss bleek te zijn en [geïntimeerde] daarom niet aan zijn uit de ontbinding van de koopovereenkomst voortvloeiende ongedaanmakingsverplichting heeft voldaan, [geïntimeerde] ter zake jegens hem schadeplichtig is.
2.3.
Hoewel het er de schijn van heeft dat [appellant] bij zijn akte na tussenarrest van [geïntimeerde] de betaling vordert van een schadevergoeding ter grootte van € 3.700,00 althans € 3.400,00 althans € 3.000,00, gaat het hof ervan uit dat dit niet de bedoeling is en dat [appellant] (slechts) beoogt een beroep op verrekening te doen, als onder 2.4 te melden. Hiertoe neemt het hof allereerst in aanmerking dat [appellant] in eerste aanleg geen reconventionele vordering heeft ingesteld en het niet mogelijk is een dergelijke eis voor het eerst in hoger beroep te doen; artikel 353 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Bovendien heeft het hof (gezien het voorgaande) [appellant] bij het tussenarrest in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welke rechtsgevolgen hij
ten aanzien van de vorderingen van [geïntimeerde]verbindt aan het feit dat de motor bij het ophalen daarvan door [appellant] total loss was; het gaat dus niet om een vordering van [appellant]. En ten slotte zou, als [appellant] bij zijn akte na tussenarrest een schadevergoedingsvordering tegen [geïntimeerde] zou hebben ingesteld, sprake zijn van een eiswijziging die op grond van het bepaalde in artikel 130 lid 3 jo 353 lid 1 Rv aan [geïntimeerde] had moeten worden betekend; [appellant] heeft dat niet gedaan.
2.4.
Tegenover de uit de ontbinding van de koopovereenkomst voortvloeiende verplichting van [appellant] tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van de koopprijs van € 2.950,00 stond de verplichting van [geïntimeerde] tot teruggaaf van de motor. Het hof begrijpt [appellant] aldus dat hij zijn verplichting tot terugbetaling van de koopprijs wenst te verrekenen met zijn schadevergoedingsvordering op [geïntimeerde] vanwege het feit dat de motor total loss is. Het hof zal dat beroep honoreren. Hierbij gaat het hof ervan uit dat de waarde van de motor – bij normaal gebruik – bij teruggaaf nog steeds € 2.950,00 zou zijn geweest. Dat [geïntimeerde] in december 2021 bij een eventuele verkoop van de motor meer wenste te ontvangen dan de destijds door hem aan [appellant] betaalde koopprijs maakt dat niet anders.
2.5.
Voor het geval niettemin zou moeten worden uitgegaan van een hogere waarde van de motor – bij normaal gebruik – bij teruggaaf dan voormeld bedrag van € 2.950,00 merkt het hof op dat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt dat en waarom hij ook de andere door de kantonrechter toegewezen bedragen zou kunnen verrekenen met zijn vordering op [geïntimeerde] vanwege het feit dat de motor total loss was.
2.6.
Het voorgaande betekent dat grief 4 ten dele slaagt en voor het overige faalt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 2.950,00, met wettelijke rente. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van dat bedrag aan [appellant], met wettelijke rente.
2.7.
Bij deze stand van zaken moeten partijen in beide instanties als over een weer ten dele in het ongelijk gesteld worden beschouwd. Daarom kan ook de kostenveroordeling in eerste aanleg niet in stand blijven en zullen de kosten van die instantie tussen partijen worden gecompenseerd, evenals de kosten van het hoger beroep. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor wat betreft de veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 2.950,00, met wettelijke rente, en de proceskostenveroordeling en, in zoverre op nieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 2.950,00, met wettelijke rente, alsnog af en veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van dat bedrag aan [appellant], vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling door [appellant] aan [geïntimeerde] tot die der terugbetaling door [geïntimeerde] aan [appellant];
verklaart dit arrest ten aanzien van de betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor al het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, R.J.M. Smit en F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.