ECLI:NL:GHAMS:2023:295

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.317.360/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezagskwesties en omgangsregelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die sinds 28 maart 2019 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, heeft de verlenging van de machtiging betwist, terwijl de GI en de vader de bestreden beschikking hebben verzocht te bekrachtigen. De moeder heeft in haar grieven onder andere aangevoerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing juridisch overbodig is en dat er geen acute zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen bij de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing bij de vader verblijven en dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij zowel de moeder als de vader. De raad heeft in zijn advies aangegeven dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over het perspectief van de kinderen en dat er verder onderzoek nodig is naar de opvoedsituaties van beide ouders. Het hof heeft overwogen dat de huidige situatie van de kinderen bij de vader stabiliteit biedt en dat het in hun belang is om deze situatie te handhaven totdat er meer duidelijkheid is over hun toekomst.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De moeder is aangespoord om openheid te geven over haar emotie-regulatie en samen te werken met de GI om de situatie te verbeteren. De beslissing benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarigen in complexe gezins- en omgangsrelaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.317.360/01
zaaknummers rechtbank: C/15/328233 / JU RK 22-781
beschikking van de meervoudige kamer van 7 februari 2023 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn door het hof aangemerkt:
  • [de vader] (hierna: de vader);
  • de na te noemen minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
  • de na te noemen minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de kinderrechter) van 11 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 juli 2022.
2.2
De vader heeft op 29 november 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 30 november 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 16 december 2022 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van de zaak met zaaknummer 200.317.991/01.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsmanager namens de GI;
- de vader, bijgestaan door mr. J.H.M. de Boer, advocaat te Alkmaar;
- de heer W. Daalderop namens de raad.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2013 en
- [minderjarige 2] , [in] 2017 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
3.2
De moeder heeft uit eerdere relaties twee zoons, [kind 3] , geboren [in] 1999, en [kind 4] , geboren [in] 2006. [kind 4] woont bij de moeder.
3.3
[minderjarige 1] is vóór haar geboorte door de vader erkend.
Bij beschikking van 5 december 2018 heeft de kinderrechter aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige 2] . Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 17 november 2020. De vader heeft [minderjarige 2] erkend op 23 april 2021 .
3.4
Bij beschikking van 16 september 2020 van de kinderrechter zijn de vader en de moeder samen met het gezag over [minderjarige 1] belast. Bij beschikking van 24 augustus 2021 van dit hof zijn de moeder en de vader ook gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 2] belast.
3.5
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 28 maart 2019 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 maart 2023.
3.6
Bij beschikking van 8 maart 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader voor de duur van vier weken. De maatregel is nadien meermaals verlengd.
De kinderen verblijven sindsdien bij de vader en hebben een zorgregeling met de moeder. Deze zorgregeling is meerdere keren gewijzigd en vormt het onderwerp van geschil in de zaak met zaaknummer 200.317.991/01.
3.7
Bij beschikking van 23 november 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) onder andere, kort gezegd, de raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag waar de kinderen het best kunnen opgroeien, welke zorgregeling in het belang van de kinderen is en welke hulpverlening noodzakelijk is.
3.8
Bij beschikking van 21 maart 2022 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor beperkte duur verlengd (tot 28 juni 2022), omdat het rapport van de raad nog niet gereed was.
Bij beschikking van 22 juni 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing ambtshalve verlengd voor de duur van drie weken.
3.9
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de raad van 3 mei 2022. Daarin heeft de raad de rechtbank geadviseerd de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen en de zorgregeling met de moeder uit te breiden. De raad heeft vraagtekens geplaatst bij het perspectiefbesluit van de GI (inhoudende dat de kinderen niet bij de moeder opgroeien), omdat nog onvoldoende is gekeken naar de mogelijkheden van de moeder.
De raad achtte het op dat moment niet in het belang van de kinderen om vast te stellen waar zij het best kunnen opgroeien, omdat de opvoedsituaties bij de vader en de moeder beide te kwetsbaar zijn. Het is onverstandig om de situatie opnieuw te wijzigen, maar de mogelijkheid van parallel ouderschap moet worden bekeken. Er dient voorts te worden toegewerkt naar meer contact met de moeder, onder regie van de GI. De moeder heeft laten zien dat zij goed kan aansluiten bij de kinderen, aldus de raad.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader verlengd tot 28 maart 2023.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Procesorde
5.1
De moeder heeft vier grieven geformuleerd tegen de bestreden beschikking.
In haar derde grief heeft zij aan de orde gesteld dat de enkelvoudige kamer van de rechtbank de bestreden beschikking heeft gegeven terwijl de rechtbank in een eerdere beschikking had overwogen dat een meervoudige kamer zou dienen te beslissen op het verzoek van de GI. Dat gegeven maakt dat volgens de moeder het beginsel van een goede procesorde is geschonden. Daarnaast voert de moeder aan dat op de zitting van de rechtbank geen raadsvertegenwoordiger aanwezig was, terwijl de raad het nodige onderzoek had gedaan en advies had gegeven, maar er ook de nodige vragen waren over het opgestelde rapport. Door deze gang van zaken heeft de moeder niet het gevoel dat serieus naar de zaak en het belang van de kinderen is gekeken.
Het hof overweegt dat gebleken is dat de zaak omtrent de uithuisplaatsing van de kinderen in eerste aanleg afwisselend door de kinderrechter en de meervoudige kamer is behandeld. In de beschikking van 21 maart 2022 heeft de kinderrechter aangegeven dat de zaak, na ontvangst van het rapport van de raad vanwege de complexiteit wederom door de meervoudige kamer wordt behandeld. Na ontvangst van dat rapport is, zoals blijkt uit de bestreden beschikking, door de rechtbank besloten om de zaak toch enkelvoudig af te handelen, naar het hof aanneemt omdat de inhoud van het rapport van de raad geen aanleiding gaf voor een meervoudige behandeling.
Wat daar ook van zij, nu het hoger beroep mede dient om eventuele fouten en omissies uit eerste aanleg te herstellen, de raad ter zitting in hoger beroep wel aanwezig was en het hof van advies heeft voorzien, behoeft deze grief geen verdere bespreking meer.
Machtiging uithuisplaatsing
5.2
In haar eerste grief heeft de moeder gesteld dat (verlenging van) de machtiging tot uithuisplaatsing in juridisch opzicht overbodig is, omdat het verzoek van de GI binnen het bereik valt van artikel 1:265g Burgerlijk Wetboek (BW) in die zin dat het in feite een verzoek tot beperking van de omgang tussen de moeder en de kinderen betreft.
5.3
Het hof overweegt dat de moeder en de vader gezamenlijk met het gezag over de kinderen zijn belast en dat geen hoofdverblijfplaats van de kinderen is vastgesteld. Het verzoek van de GI, dat ertoe strekt dat de kinderen bij de vader wonen en omgang hebben met de moeder, valt dan ook onder het bereik van artikel 1:265g BW. In dit geval is het hof echter van oordeel dat de GI terecht haar verzoek heeft gebaseerd op artikel 1:265b BW. De vraag wat een passende zorgregeling is tussen de moeder en de kinderen is nog onderwerp van geschil (in de zaak met zaaknummer 200.317.991/01) en is bovendien nog in beweging: bij beschikking van 20 juli 2022 van de kinderrechter is slechts een tijdelijke zorgregeling bepaald. Zolang onduidelijk is hoeveel tijd de kinderen bij de moeder kunnen doorbrengen, dient hun verblijf bij de vader te worden gebaseerd op een machtiging tot uithuisplaatsing.
Wettelijk kader
5.4
In haar tweede grief heeft de moeder de verlenging van de uithuisplaatsing op inhoudelijke gronden betwist.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c, tweede lid BW kan de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd.
Standpunt van de moeder
5.5
De moeder is het van meet af aan oneens met de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. De moeder stelt dat de uitlatingen van [minderjarige 2] (over door [kind 4] gepleegd huiselijk geweld), die de directe aanleiding waren voor de spoeduithuisplaatsing, in een ander licht moeten worden gezien, namelijk dat [minderjarige 2] die onder invloed van de vader heeft gedaan. Uit het psychologisch onderzoek dat Eigenwijzer in 2021 heeft verricht bij de kinderen zijn voorts geen problemen met de hechting of trauma’s gebleken. Er is dus geen grond voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en de kinderen kunnen terug naar de moeder.
De raad heeft in zijn onderzoek gesteld nog geen uitsluitsel te kunnen geven over het perspectief van de kinderen. Desondanks blijft de GI de koers varen dat de kinderen niet teruggaan naar de moeder. Aan de moeder wordt niet duidelijk gemaakt aan welke voorwaarden zij moet voldoen om een thuisplaatsing bij haar te bewerkstelligen. Uit de begeleide omgang blijkt dat de moeder goed kan aansluiten bij de kinderen.
Het bevreemdt de moeder dat de kinderen met spoed bij haar werden weggehaald terwijl de GI niet ingrijpt nu er zorgen zijn over de situatie bij de vader thuis. De moeder heeft erop gewezen dat de vader te weinig inzicht geeft, ondanks een schriftelijke aanwijzing van de GI en dat de kinderen desondanks niet bij hem worden weggehaald. De rechtbank noemde de situatie niet acuut onveilig, maar de moeder vreest voor oudervervreemding en zij wil dat er zo snel mogelijk wordt ingegrepen.
Standpunt van de GI
5.6
De GI stelt in haar verweerschrift dat de uitlatingen van [minderjarige 2] niet de enige aanleiding waren voor de uithuisplaatsing. Vanuit verschillende bronnen waren er zorgen over de emotieregulatie van de moeder, het ontbrekende zicht op de opvoedsituatie bij haar thuis en het feit dat de hulpverlening niet van de grond kwam. Die zorgen zijn niet weggenomen door de (goed lopende) zorgregeling aangezien dit momentopnames zijn. Uit incidenten, zoals het stoppen van de huiswerkbegeleiding, blijkt dat de moeder nog steeds moeite heeft om haar emoties te reguleren.
Het onderzoek van Eigenwijzer heeft geen sluitend antwoord kunnen geven op de vraag waar de uitspraken van [minderjarige 2] vandaan kwamen en of sprake is van trauma en/of hechtingsproblemen. De uitspraak van [minderjarige 2] over huiselijk geweld bij de moeder thuis paste bij het gedrag dat [minderjarige 2] liet zien. Ook kon zij er gedetailleerd over vertellen. De GI erkent dat de kinderen ook uitspraken hebben gedaan waarbij het vermoeden bestaat dat die voortkwamen uit de angst van de vader voor de moeder. Dat is moeilijk te bespreken met de vader.
De GI blijft bij het opvoedbesluit dat de kinderen niet bij de moeder opgroeien, omdat de situatie ongewijzigd is. De opvoedersrol van de moeder wordt voldoende ingevuld wanneer zij de kinderen een weekend per twee weken, althans een half weekend per week, bij zich heeft.
De vader verleent weer beperkt medewerking aan de hulpverlening van [X] van Koel & Co en de kinderen doen geen opvallende uitspraken meer. Daarmee zijn de zorgen van de GI over de vader deels weggenomen.
Standpunt van de vader
5.7
De vader betoogt dat de kinderen zich uitstekend ontwikkelen bij hem. De enige zorg die de vader heeft betreft het ontstaan van een loyaliteitsconflict.
Uit het onderzoek van Eigenwijzer is niet gebleken dat er geen huiselijk geweld heeft plaatsgevonden bij de moeder thuis. Sterker nog, de kinderen geven daarover nog steeds signalen af. De vader vermoedt dat de moeder de kinderen eind 2021 tijdens de omgang onder druk heeft gezet om te zwijgen over het geweld, en verwijst daarvoor naar het observatieverslag van de omgang.
De vader deelt zijn zorgen niet of nauwelijks met de GI, maar de reden daarvoor is dat de GI hem wegzet als een wantrouwende vader die zijn angsten overbrengt op de kinderen. Hij staat inmiddels onder behandeling van een psycholoog en die heeft vastgesteld dat bij de vader geen sprake is van angstgevoelens met het vermoeden dat die worden overgedragen op de kinderen.
De vader betwist dat er zorgen zijn over zijn opvoedsituatie. Er was enige tijd minder zicht bij hem thuis, maar vanaf september 2022 komt [X] van Koel & Co weer bij hem over de vloer. Tijdens haar vele bezoeken heeft zij geen zorgen over zijn thuissituatie geconstateerd.
De vader betwist tot slot dat bij de kinderen sprake is van oudervervreemding jegens de moeder.
Advies van de raad
5.8
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft daarbij aangevoerd dat de moeder geen toestemming tot verblijf van de kinderen bij de vader geeft en dat er evenmin sprake is van een definitieve zorgregeling. Verder heeft de raad verklaard dat het opvoedbesluit van de GI prematuur genomen lijkt te zijn. De moeder moet echter wel openheid geven over haar emotie-regulatie, door informatie te delen van haar psycholoog. Daarnaast is het traject van Koel & Co bij de vader nog in het beginstadium en dient het verloop van dit traject eerst verder te worden afgewacht, aldus de raad.
Oordeel van het hof
5.9
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het behandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De kinderen zijn op 8 maart 2021 op verzoek van de GI met spoed uit huis geplaatst bij de vader, omdat er vermoedens waren van huiselijk geweld bij de moeder thuis, welke vermoedens waren gebaseerd op een e-mail van orthopedagoog [y] (hierna: [y] ) van 5 maart 2021. Er waren toen echter al geruime tijd zorgen over de kinderen, om welke reden zij sinds twee jaar onder toezicht gesteld stonden. Die zorgen zijn er na de uithuisplaatsing nog steeds, zowel over de thuissituatie van de moeder als die van de vader. Een deel van de zorgen over de moeder is weggenomen door het onderzoek van Eigenwijzer, waaruit onder andere blijkt dat een deel van de uitspraken van de kinderen niet op waarheid berustte en dat zij die mogelijk deden om aandacht te krijgen. Daar staat tegenover dat [y] nog steeds achter haar mailbericht van 5 maart 2021 staat, in die zin dat zij niet twijfelt aan de authenticiteit van de uitspraken van [minderjarige 2] waarover zij toen rapporteerde.
De zorgregeling tussen de moeder en de kinderen verloopt goed; de moeder kan goed aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben en het is duidelijk dat de kinderen genieten van hun tijd met de moeder en dat zij behoefte hebben aan meer tijd met haar. Echter, zoals ook de GI heeft verklaard, een goedlopende zorgregeling is geen indicatie dat de moeder haar emoties (in het bijzijn van de kinderen) altijd volledig onder controle heeft, omdat de duur van de bezoeken kort is. Dat er zorgen zijn over de emotiecontrole bij de moeder is door de GI voldoende onderbouwd. Onduidelijk is nog hoe de moeder zich gedraagt als de kinderen langer bij haar zouden zijn. Die duidelijkheid kan mogelijk komen als er (meer) inzicht komt in de mentale gesteldheid van de moeder. De moeder weigert echter om de GI informatie te geven over haar behandeling bij een psycholoog dan wel om te praten met een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. Dat de moeder zich vijandig opstelt jegens de GI komt voort uit haar weerstand tegen de GI die er in haar ogen verantwoordelijk voor is dat de kinderen uit huis zijn geplaatst. Die houding maakt het voor de GI echter onmogelijk om samen te werken met de moeder, om zicht te krijgen op haar situatie en mentale gesteldheid en om hulpverlening in te zetten, met als gevolg dat voor de GI een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder niet aan de orde is.
In zijn rapport van 3 mei 2022 heeft de raad opgemerkt dat belangrijk is dat de kinderen op termijn duidelijkheid krijgen over waar zij opgroeien. Gezien de zorgen die er waren bij de moeder en de zorgen die er nu zijn bij de vader is de raad er niet van overtuigd dat het perspectiefbesluit van de GI zoals dat er nu ligt, het juiste is. Echter, het is volgens de raad belangrijk dat er onder de huidige omstandigheden zoveel mogelijk rust komt voor de kinderen die nu bij de vader wonen en dat niet een overhaaste beslissing wordt genomen om ze elders te plaatsen, ofwel bij de moeder ofwel in een neutraal pleeggezin. Volgens de raad is nog onvoldoende gekeken naar de mogelijkheden van de moeder om een veilig opvoedklimaat te bieden voor de kinderen waarin ook de vader een duidelijke rol krijgt. Vanuit de huidige situatie dient verder onderzoek te worden gedaan, niet alleen naar de opvoedsituatie van de moeder maar ook naar die van de vader.
Door de kinderrechter is onder meer overwogen dat een impasse is ontstaan door de starre houding van de vader en de moeder, die beiden twijfelen aan de professionaliteit van de hulpverlening, niet goed samenwerken met de GI en die onvoldoende inzicht geven, waardoor zij het belang van de kinderen niet voorop stellen.
Gebleken is dat sinds het geven van de bestreden beschikking de vader [X] wel weer bij hem thuis heeft toegelaten. Dat neemt de zorgen over de opvoedsituatie bij hem thans nog niet weg, maar maakt dat het hof de overweging van de kinderrechter dat geen sprake was van acute zorgen over de veiligheid van de kinderen waardoor zij bij de vader zouden moeten worden weggehaald, ook thans kan onderschrijven.
Het hof acht het niet in het belang van de kinderen om in hun huidige verblijfplaats bij de vader wijziging aan te brengen. Het hof is, met de raad, van oordeel dat de kinderen juist nu rust nodig hebben, totdat duidelijkheid over hun uiteindelijke perspectief kan worden geboden.
Het hof acht verlenging van de uithuisplaatsing bij de vader dan ook in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk en zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de kinderrechter terecht en op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd.
Benoeming deskundige of bijzondere curator
5.1
In eerste aanleg heeft de moeder verzocht [Z] of een andere deskundige op het gebied van ouderonthechting te benoemen om te adviseren over een passende interventie, met als reden de toegenomen zorgen over de thuissituatie van de vader, die Koel & Co niet meer thuis toeliet. In hoger beroep heeft de moeder verder toegelicht dat de door [y] genoemde zorgen over oudervervreemding onderzoek door een deskundige noodzakelijk maken, alsook de zorgen die de moeder heeft over de GI die star haar koers vervolgt. De moeder heeft ook de mogelijkheid van benoeming van een bijzondere curator genoemd.
5.11
Het hof stelt vast dat [y] namens Eigenwijzer een psychologisch onderzoek bij de kinderen heeft uitgevoerd, dat de raad onderzoek heeft verricht en dat Koel & Co bij beide ouders thuis komt. De informatie die uit voornoemde bronnen bekend is, levert voor het hof voldoende informatie op om te beslissen; een onderzoek naar ouderonthechting en/of in verband met zorgen van de moeder over de door de GI gevolgde koers, acht het hof voor de onderhavige beslissing niet nodig. De benoeming van een bijzondere curator acht het hof -in deze procedure- niet noodzakelijk in het belang van de kinderen. .
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, mr. C.E. Buitendijk en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 7 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de jongste raadsheer.