ECLI:NL:GHAMS:2023:2881

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
23-002966-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor pogingen tot zware mishandeling, mishandeling, vernielingen en diefstal met valse sleutel met oplegging van tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder pogingen tot zware mishandeling, mishandeling, vernielingen en diefstal met valse sleutel. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk vernielen van ramen, het gooien van een glazen fles en een blik bier naar een politieambtenaar, en het vernielen van een toiletpot en douchescherm. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld tot een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Tijdens de zitting heeft het hof de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, inclusief de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat de oplegging van de tbs-maatregel rechtvaardigt. De verdachte heeft zich in het verleden niet gehouden aan voorwaarden en heeft een hoog recidiverisico. Het hof heeft de tbs-maatregel opgelegd, waarbij de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, en heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de schade niet rechtstreeks aan de benadeelde partij was toegebracht. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte voor de samenleving vormt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002966-21
datum uitspraak: 28 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-302682-20 en 13-074857-20 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1987,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 28 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ramen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde01] , in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij, op of omstreeks 28 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een (politie)ambtenaar, te weten [slachtoffer01] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) een glazen (wijn)fles in de richting van die [slachtoffer01] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 28 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (met kracht) een glazen (wijn)fles in de richting van die [slachtoffer01] te gooien/werpen;
3.
hij, op of omstreeks 28 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [slachtoffer01] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door (met kracht) een blik bier tegen de borstkas, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer01] te gooien/werpen;
4.
hij, op of omstreeks 26 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [getuige01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een aan de vloer bevestigde toiletpot heeft losgetrokken en/of opgetild en/of (vervolgens) deze toiletpot tegen het douchescherm met daarachter die [getuige01] , in elk geval in de richting van die [getuige01] , heeft gegooid/geworpen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 26 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [getuige01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (aan de vloer bevestigde) toiletpot los te trekken en/of op te tillen en/of (vervolgens) tegen het douchescherm met daarachter die [getuige01] , in elk geval in de richting van die [getuige01] , te gooien/werpen;
5.
hij, op of omstreeks 26 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een toiletpot en /of een douchescherm, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [getuige01] , in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
6.
hij, op of omstreeks 26 november 2020 te Amsterdam, elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van €60,30 en/of een geldbedrag van €240 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (creditcard met bijbehorende pincode).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

28 november 2020
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De verdediging heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een bewezenverklaring.
Het hof overweegt als volgt.
Op 29 november 2020 deed [benadeelde01] aangifte van een op 28 november 2020 gepleegde vernieling van drie ramen van de prostituees aan de [adres01] in Amsterdam. Uit deze aangifte blijkt dat een sekswerker een man op haar raam heeft zien slaan en trappen. De man trapte vervolgens tegen twee andere ramen aan. Alle drie de ramen waren hierdoor gebarsten. Op camerabeelden van dit voorval heeft een verbalisant de verdachte, van wie zij diezelfde dag (29 november 2020) een ID-staat had opgemaakt, herkend als de man die tegen de ramen heeft geslagen en getrapt. Daarnaast blijkt uit de verklaring van getuige [getuige02] het volgende. Nadat de sekswerker hem belde met de mededeling dat zij werd lastig gevallen door een man is hij ter plaatse gegaan. Daar zag hij dat drie ramen waren vernield en heeft hij de camerabeelden van de vernieling bekeken. Ongeveer twee uur later werd hij opnieuw door haar gebeld dat de man die eerder die avond de ramen had vernield weer voor haar raam stond. Getuige [getuige02] is er direct heengegaan en zag de man in de Eerste Jan Steenstraat lopen. Inmiddels had de getuige de politie al gebeld. Verbalisant [slachtoffer01] arriveerde vervolgens ter plaatse en hield de man uiteindelijk aan. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat dit de verdachte [verdachte01] betreft.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de vernieling zoals hierna bewezenverklaard heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde, samengevat, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte de fles niet in de richting van de verbalisant heeft gegooid.
Het hof overweegt als volgt.
Op 28 november 2020 bevond verbalisant [slachtoffer01] , zoals hiervoor weergegeven, zich in de Eerste Jan Steenstraat in Amsterdam, waar hij de verdachte staande hield ter zake van een melding dat een man sekswerkers lastigviel op de [adres01] . Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de verdachte schreeuwde en agressief op de verbalisant af kwam lopen, die een paar passen achteruit deed en bijna bij zijn geparkeerde voertuig stond. Vervolgens pakte de verdachte een fles uit zijn jaszak en gooide deze met kracht in de richting van het hoofd van de verbalisant. [slachtoffer01] kon de fles net ontwijken, waardoor de fles tegen het politievoertuig aankwam en uit elkaar spatte. Verbalisant [slachtoffer01] is ter terechtzitting in hoger beroep gehoord als getuige en heeft aldaar verklaard dat hij voor zijn politiebus stond, de verdachte een fles richting zijn hoofd gooide en dat deze zijn hoofd zou hebben geraakt als hij de fles niet had ontweken.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij van dichtbij (1 á 2 meter) een volle fles sterke drank tegen de politiebus heeft gegooid terwijl de verbalisant (naar later bleek [slachtoffer01] ) vlakbij deze politiebus stond, niet ver van de plek waar de fles de bus raakte. Door de klap tegen de politieauto is de fles stuk gegaan.
Het hof komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte een volle fles drank in de richting van het hoofd van [slachtoffer01] heeft gegooid, terwijl zij op dat moment op een korte afstand van elkaar stonden. De kans dat [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen als hij de fles niet had ontweken – bijvoorbeeld in de vorm van onherstelbaar letsel aan de ogen en/of ontsierende littekens in het gezicht en/of (gecompliceerde) botbreuken – acht het hof aanmerkelijk, gelet op de aard van het voorwerp waarmee op korte afstand en met kracht in de richting van het hoofd is gegooid. Door te handelen zoals hiervoor omschreven heeft de verdachte die kans ook bewust aanvaard.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, samengevat, gesteld dat geen sprake kan zijn van de tenlastegelegde mishandeling. De verdachte heeft ontkend een blikje bier te hebben gegooid.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook de onder 3 tenlastegelegde mishandeling heeft begaan en overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de verdachte op 28 november 2020, nadat hij een fles op voornoemde wijze naar verbalisant [slachtoffer01] had gegooid, ook nog met kracht een vol blik bier in zijn richting gooide. Het blik raakte hem ter hoogte van zijn borstkas en veroorzaakte bij hem pijn. De verklaring van [slachtoffer01] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige02] . [getuige02] heeft verklaard dat hij zag dat een man een blik bier in zijn rechterhand had, twee stappen naar voren deed en met kracht het blik bier richting de politieagent gooide.
26 november 2020
Ten aanzien van het onder 4 primair & 5 tenlastegelegde
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 primair tenlastegelegde – kort gezegd – betoogd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat hij de toiletpot niet in de richting van zijn oom heeft gegooid. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij de toiletpot boven zijn hoofd tilde en op de grond heeft stukgegooid. Mogelijk dat een scherf van de toiletpot de douchedeur heeft geraakt, aldus de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte kwam op 26 november 2020 aan bij het huis van zijn oom [getuige01] , waar de verdachte op dat moment verbleef. Hij zag tassen staan met daarin zijn kleding en zijn oom vertelde hem dat hij moest vertrekken. De verdachte werd hierdoor naar eigen zeggen zeer boos omdat hij met zijn oom zou hebben afgesproken dat die hem niet uit de woning zou zetten. Hij duwde de voordeur open, pakte zijn oom bij zijn schouders vast en begon te schreeuwen. Uit de aangifte van [getuige01] blijkt dat de verdachte hem vervolgens de badkamer heeft ingeduwd. Daar is de aangever in de douchecabine gaan staan en heeft de douchedeur dichtgetrokken. De verdachte uitte ondertussen bedreigingen als ‘ik sla je helemaal verrot’ en ‘ik maak je helemaal af’ en probeerde de douchedeur open te drukken, maar dit lukte niet. [getuige01] zag vervolgens dat de verdachte de toiletpot van de grond losrukte en met kracht tegen de kunststof douchedeur aangooide, waardoor de (porseleinen) toiletpot kapot viel.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan hetgeen [getuige01] in zijn aangifte heeft verklaard en neemt daarbij in aanmerking dat de aangifte steun vindt in de verklaring van de verdachte voor zover die heeft verklaard zeer boos op zijn oom te zijn geweest, hem te hebben vastgepakt, tegen hem te hebben geschreeuwd en een toiletpot te hebben losgerukt en gegooid. Het hof zal daarom van de verklaring in de aangifte uitgaan. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de getuige [getuige01] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het stalen frame waar de douchedeur met scharnieren in was bevestigd, was verwrongen en dat de douchedeur daardoor niet meer sloot, hetgeen past bij zijn eerdere verklaring dat de verdachte de toiletpot tegen de douchedeur gooide.
Op grond van het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de verdachte de toiletpot met kracht heeft gegooid in de richting van [getuige01] , die achter de douchedeur stond, en acht het hof het door de verdachte geschetste scenario dat hij de toiletpot op de grond heeft stukgegooid en dat een scherf van die pot de schade aan het frame van het douchescherm/douchedeur heeft veroorzaakt, onaannemelijk.
Het hof komt op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling op zijn oom [getuige01] , door op korte afstand met kracht een toiletpot in zijn richting te gooien. Het gooien van een zodanig zwaar object als een toiletpot in de richting van een persoon, terwijl die achter een kunststof douchedeur staat, levert naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans op dat iemand daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dat de verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard, blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen en de daarbij gedane uitlatingen van de verdachte.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof ook bewezen dat de verdachte de toiletpot en het douchescherm vernield heeft.
Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde
Door de verdediging is betoogd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een veroordeling voor diefstal.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 26 november 2020 met de creditcard van [getuige01] een bedrag van € 60,30 en een bedrag van € 240,00 is betaald/opgenomen. [getuige01] heeft ter zake van deze bedragen aangifte gedaan (van diefstal). Volgens de aangever bewaarde hij zijn creditcard – met daarbij een briefje met daarop de pincode van de kaart – in een kluis in zijn huis. Op de terechtzitting in hoger beroep is – uit zowel de verklaringen van [getuige01] als van de verdachte – gebleken dat de verdachte in de periode van 18 november tot 26 november 2020 bij de aangever in huis verbleef en dat de verdachte over de code van de kluis beschikte. Volgens de aangever waren hij en de verdachte de enigen die deze code kenden.
Het hof acht het voorgaande redengevend voor de tenlastegelegde diefstal met behulp van een valse sleutel. De verdachte heeft geen concrete, die redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die de met de creditcard van zijn oom tweemaal heeft gepind.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 november 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk ramen die aan een ander dan aan hem, verdachte, toebehoorden, heeft vernield.
2. primair
hij op 28 november 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een politieambtenaar, te weten [slachtoffer01] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht een glazen fles in de richting van [slachtoffer01] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 28 november 2020 te Amsterdam een ambtenaar, [slachtoffer01] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door met kracht een blik bier tegen de borstkas van [slachtoffer01] te gooien.
4. primair
hij op 26 november 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [getuige01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een aan de vloer bevestigde toiletpot heeft losgetrokken en opgetild en vervolgens deze toiletpot tegen het douchescherm met daarachter die [getuige01] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
hij op 26 november 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een toiletpot en een douchescherm die aan [getuige01] toebehoorden, heeft vernield.
6.
hij op 26 november 2020 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van € 60,30 en een geldbedrag van € 240,00 toebehorende aan [getuige01] waarbij verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (creditcard met bijbehorende pincode).
Hetgeen onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van maatregel

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het in eerste aanleg bewezenverklaarde de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) opgelegd en daarbij bevolen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, en dat daarnaast aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.
De raadsman heeft primair verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 maanden en geen tbs-maatregel. Daartoe is door de verdediging aangevoerd dat het deskundigenrapport niet kan worden gebruikt nu dit meer dan een jaar oud is en de verdachte geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik hiervan. Bovendien is de tbs-maatregel een te zware sanctie voor de eventueel bewezenverklaarde feiten. Voor zover het hof van oordeel is dat een bepaalde vorm van zorg nodig is, moet eerder worden gedacht aan een zorgmachtiging. In het geval het hof toch een tbs-maatregel oplegt, heeft de raadsman verzocht om te bepalen dat deze gemaximeerd is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in aanmerking genomen de inhoud van de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal strafbare feiten. De verdachte heeft een toiletpot van de grond losgerukt en deze in de richting van zijn oom gegooid. Dit is voor het slachtoffer een zeer beangstigende situatie geweest, zoals ook door hem naar voren is gebracht tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Het is een geluk dat het slachtoffer niet ernstig gewond is geraakt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een mishandeling van een politieambtenaar. Van zeer dichtbij heeft hij een volle fles drank gegooid naar het hoofd van de politieambtenaar, en een vol blik bier tegen zijn borst. Ook in dit geval is het slachtoffer er gelukkig – en verbazingwekkend genoeg – zonder ernstig letsel vanaf gekomen. Geweld tegen politieambtenaren, belast met een publieke taak, is volstrekt onacceptabel. Het gedrag van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Daarnaast heeft de verdachte geld gestolen van zijn oom, die zich nota bene over hem ontfermde, en heeft de verdachte ramen, een toiletpot en een douchescherm vernield. De verdachte heeft daarmee getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom.
Ten aanzien van de tbs-maatregel met dwangverpleging
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn, waaronder ingevolge artikel 78 Sr mede wordt begrepen een poging tot misdrijf, waarop naar de
wettelijke omschrijving– en dus niet de straf die volgt uit de Oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals de verdachte lijkt te veronderstellen – een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (dan wel een specifiek in artikel 37a Sr geduid misdrijf betreft) en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Als de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eisen, kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Voor oplegging van de maatregel is voorts krachtens het derde lid van artikel 37a Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. In datzelfde artikellid is bepaald dat indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, de rechter hiervan slechts gebruik kan maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Dit is anders als de verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd. In dat geval, zo is in het vierde lid van artikel 37a Sr bepaald, blijft het derde lid buiten toepassing, dus ook voornoemde een-jaarstermijn. Dit neemt niet weg dat de rechter zich zo goed mogelijk moet laten adviseren over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een tbs-maatregel en dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van de tbs-maatregel niet mogelijk.
Er is in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte door psychiater [psychiater01] en GZ-psycholoog [psycholoog01] . De deskundigen hebben daaromtrent op 29 september 2021 een rapport uitgebracht. De verdachte heeft in het PBC stelselmatig geweigerd mee te werken aan het gedragsdeskundig onderzoek. Desondanks hebben de deskundigen, met gebruik van oude rapportages, het milieuonderzoek en de observaties in het PBC – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd.
  • i) Bij de verdachte wordt een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een autismespectrumstoornis geconstateerd. Als gevolg daarvan worden bij de verdachte problemen in de informatie- en prikkelverwerking vastgesteld. In zijn geval werkt de modulatie (adaptatie op verandering) niet goed. Hij raakt dan snel overprikkeld, ontregelt in zijn reacties en verliest het vermogen om zijn ontstemming en verwarring af te remmen, met agressie, intimidatie en woede tot gevolg.
  • ii) Onderzoekers stellen bij de verdachte tevens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens vast in de vorm van een tenminste lichte stoornis in alcoholgebruik en wellicht ook andere middelen (zoals cocaïne en GHB) omdat hij als gevolg van dit (middelen)gebruik in de problemen komt. Door het gebruik van alcohol of middelen kunnen de problemen in de impuls en/of agressieregulatie, behorend bij de autismespectrumstoornis, toenemen.
  • iii) De autismespectrumstoornis was ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig en onderzoekers zien een verband tussen de beschreven beperkingen en de tenlastegelegde feiten. De feiten 4, 5 en 6 zijn de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De verdachte heeft vanwege zijn stoornis een beperkt oplossingsvermogen, is naïef en argeloos en kampt met een slecht adaptievermogen op veranderingen. In zijn antisociaal handelen herkennen de onderzoekers een autistisch onvermogen en empathiegebrek. Ten aanzien van de feiten 1, 2, en 3 is niet ondenkbaar dat hij overspoeld werd door emoties met invloed op zijn handelen, maar onderzoekers hebben niet kunnen uitzoeken in welke mate de verdachte op dat moment over vrijheid van keuze beschikte, zodat geen uitspraak kan worden gedaan over de beïnvloeding door de autismespectrumstoornis op de feiten.
  • iv) Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Risicohanteringsitems wijzen op de aanwezigheid van veel risicofactoren wat betreft recidive in agressief, gewelddadig gedrag. Respons op eerdere behandeling was beperkt en er is sprake van een gebrek aan zelfinzicht. Daartegenover bestaan er nauwelijks beschermende factoren in de persoonlijkheid of functioneren. Het risico op recidive van het gebruik van geweld zal daardoor bij gelijksoortige omstandigheden voor de korte en langere termijn blijven bestaan.
Uit het dossier komt naar voren dat betrokkene zich voortdurend in situaties begeeft op zodanig afwijkende gedragswijze, dat zijn omgeving reageert. Vanwege zijn autismespectrumstoornis voor betrokkene onbegrijpelijk. Hij komt in conflict en vormt vanuit zijn pathologie een hoog risico op delicten zoals het tenlastegelegde.
( v) Om recidive te voorkomen en om enige beweging te bewerkstelligen in de autismespectrumstoornis achten onderzoekers een klinische behandeling noodzakelijk. Van eerdere behandeling, waaronder een ISD-traject, heeft de verdachte niet geprofiteerd. Een voorwaardelijk kader heeft volgens rapporteurs geen kans van slagen. Rapporteurs adviseren dan ook om de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Op 1 februari 2023 en 3 februari 2023 is door successievelijk de psychiater en de GZ-psycholoog gepoogd een aanvullend ambulant onderzoek in te stellen naar de geestvermogens van de verdachte, teneinde het rapport van 29 september 2021 te actualiseren. Op 10 februari 2023 is door de deskundigen gerapporteerd dat de verdachte weigerde in gesprek te gaan met rapporteurs, waarvoor hij geen reden opgaf. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte te kennen gegeven nog steeds niet mee te willen werken aan gedragskundig onderzoek.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2023 is de psychiater [psychiater01] gehoord als deskundige. Daar heeft hij onder meer verklaard de conclusies en adviezen – die door beide rapporteurs gezamenlijk zijn getrokken en gegeven – uit het rapport te handhaven. Volgens de deskundige kent een autismespectrumstoornis, zeker vanaf de meerderjarigheid van de betrokkene, een grote mate van stabiliteit, zodat de stoornis bij de verdachte nog steeds aanwezig wordt geacht. Volgens de deskundige is er ook geen enkele aanwijzing voor het tegendeel. Naar het oordeel van de deskundige heeft de verdachte, gelet op de ernst van de stoornis, substantiële en langdurige ondersteuning nodig om te voorkomen dat hij in forse problemen komt. Het kader van een zorgmachtiging is daarvoor niet passend. Daarbij schat de deskundige het risico op recidive in agressief, gewelddadig gedrag nog altijd in op ‘hoog’ als de verdachte onbehandeld terug de samenleving in zou gaan.
Het hof stelt voorop dat, anders dan de verdachte heeft betoogd en gelet op hetgeen hiervoor op dit punt is overwogen, geen rechtsregel in de weg staat aan het gebruik van het rapport van 29 september 2021 bij het nemen van zijn beslissing. Het hof neemt op grond van de conclusies uit het rapport als vaststaand aan dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daartoe is redengevend hetgeen onder (i) en (ii) is genoemd. Het hof zal voorts alle feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Verder is het hof van oordeel dat het risico op gewelddadige recidive onverantwoord hoog is. Daartoe is redengevend zowel hetgeen onder (iv) is genoemd als hetgeen door de psychiater [psychiater01] ter terechtzitting over de verdachte naar voren is gebracht. Volgens de psychiater ontbreekt het de verdachte aan ziekte-inzicht, waardoor de kans op disfunctioneren en daarmee het gevaar voor herhaling van een soortgelijk feit groot wordt geacht als de verdachte onbehandeld op straat komt te staan. Het hof neemt hierbij bovendien in aanmerking dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten liep in een proeftijd en dat hij de misdrijven pleegde binnen tien dagen nadat hij uit detentie was gekomen terwijl hij ook eerder datzelfde jaar (2020) recidiveerde kort nadat hij uit de gevangenis kwam (veroordeling van 10 juli 2020 voor vermogensdelicten en schennis van de eerbaarheid).
In het licht van het voorgaande is het hof met de deskundigen van oordeel dat het, teneinde het recidivegevaar dat de verdachte in zich draagt tot maatschappelijke verantwoorde proporties terug te brengen, noodzakelijk is dat hij langdurig klinisch wordt behandeld en dat deze behandeling moet plaatsvinden in een forensisch psychiatrische setting op grond van een tbs-maatregel. Het hof is gelet op het onder (v) genoemde, het door de deskundige ter terechtzitting naar voren gebrachte en voornoemd risico op gewelddadige recidive, van oordeel dat bieden van de noodzakelijke zorg in het kader van een zorgmachtiging of het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet passend is.
Concluderend stelt het hof vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde sprake van een gebrekkige ontwikkeling en van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarvoor de tbs-maatregel kan worden opgelegd en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.
Het hof zal naast de tbs-maatregel met dwangverpleging niet een gevangenisstraf aan de verdachte opleggen zoals door de advocaat-generaal geëist, nu daarmee naar het oordeel van het hof geen (aanvullende) sanctiedoelen zijn gediend.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in hoger beroep is overschreden. Nu de aard van de op te leggen maatregel zich niet voor matiging leent, zal het hof volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid EVRM.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.520,43 en strekt tot compensatie van materiële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Nu niet de benadeelde partij [benadeelde01] , maar het bedrijf [bedrijf01] b.v. als eigenaar van de vernielde ruiten moet worden aangemerkt, is aan [benadeelde01] niet rechtstreeks schade toegebracht als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, en artikel 361, tweede lid, Sv. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert als aan de benadeelde partij – in dit stadium van het geding – alsnog de gelegenheid wordt geboden om duidelijkheid hierover te verschaffen nu dit een aanhouding van de behandeling ter zitting zou betekenen. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechter kan de in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, ook los van een door een benadeelde partij ingestelde vordering. De schadevergoedingsmaatregel kan door de rechter dus ook worden opgelegd indien een slachtoffer geen schadevergoeding heeft gevorderd of niet in zijn vordering kan worden ontvangen (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
In dit geval staat vast dat de schade door het vernielen van drie ramen is geleden door het bedrijf [bedrijf01] b.v, gevestigd aan de [adres02] te Amsterdam. Nu voorts naar het oordeel van het hof vaststaat dat de verdachte degene is geweest die deze vernieling heeft gepleegd, heeft hij onrechtmatig jegens [bedrijf01] b.v. gehandeld. Hij is dan ook aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest. Uit een aan [bedrijf01] b.v. gerichte (en door de verdediging onweersproken) factuur blijkt dat de materiële schade € 1.520,43 bedraagt (inclusief BTW). Aan de verdachte zal echter ten behoeve van [bedrijf01] b.v. voor een bedrag van € 1.256,55 (exclusief BTW) de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd, nu het bedrijf de BTW van de fiscus terugkrijgt en in zoverre geen schade lijdt .

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 300, 302, 304, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
Met de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof, in het licht van de op te leggen tbs-maatregel, termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel [bedrijf01] b.v.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf01] b.v., ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.256,55 (duizend tweehonderdzesenvijftig euro en vijfenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 november 2020.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 7 september 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2020, parketnummer 13-074857-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. R.A.E. van Noort en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2023.