ECLI:NL:GHAMS:2023:2875

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.333.846/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in hoger beroep inzake fiscale zaken met betrekking tot vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 een verzoek tot wraking toegewezen. Het verzoek was ingediend door mr. [verzoeker] en [X] B.V. naar aanleiding van de behandeling van hun hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De verzoekers stelden dat de raadsheren, mrs. J-P.R. van den Berg, A.M.J.G. van Amsterdam en M.J. Leijdekker, niet onpartijdig konden oordelen over hun zaak, omdat een van de rechters in eerste aanleg, mr. [naam], recentelijk was benoemd tot raadsheer bij het hof en deel uitmaakte van hetzelfde team als de gewraakte raadsheren. Dit zou de objectieve schijn van partijdigheid oproepen, wat in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoekers voor vooringenomenheid gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de directe collegiale relatie tussen de raadsheren en mr. [naam]. De beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen, was gebaseerd op de overweging dat de (on)afhankelijkheid van mr. [naam] een wezenlijk onderdeel van de hoofdzaak vormde, en dat de objectieve schijn van partijdigheid niet kon worden genegeerd. De overige gronden van het wrakingsverzoek werden buiten beschouwing gelaten.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.333.846/01
zaaknummers hoofdzaak : BK/BK-AMS 22/00251 en BK/BK-AMS 22/00252
Beslissing van de wrakingskamer van 28 november 2023
op het wrakingsverzoek ingediend door

1.mr. [verzoeker] ,

wonende te [plaats] ,
en
2.
[X] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: mr. [verzoeker] ,
hierna: verzoekers.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaken betreffen het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank
Noord-Holland van 22 maart 2022 (zaak-/rolnummers HAA 19/5240 en HAA 18/2491), waarbij de beroepen van verzoekers tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond zijn verklaard (betreffende onderscheidenlijk een aan [X] B.V. opgelegde aanslag vennootschapsbelasting en een aan mr. [verzoeker] opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen).
1.2.
Op 28 maart 2023 zijn de hoofdzaken op zitting behandeld door de meervoudige belastingkamer van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof). Van deze zitting is geen proces-verbaal opgemaakt. De onderzoeken ter zitting zijn geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie te leveren en onderling te overleggen. Het hof was voornemens om (in dezelfde samenstelling) de onderzoeken ter zitting begin januari 2024 te hervatten.
1.3.
Verzoekers hebben op 11 oktober 2023 een brief gericht aan het hof met het voorstel dat de hierna te noemen raadsheren die de hoofdzaken behandelen, verzoeken hen te verschonen.
1.4.
Bij op 26 oktober 2023 ingekomen schriftelijk stuk hebben verzoekers de wraking verzocht van de raadsheren mrs. J-P.R. van den Berg, A.M.J.G. van Amsterdam en M.J. Leijdekker (hierna gezamenlijk te noemen: de raadsheren).
1.5.
De raadsheren hebben op 2 november 2023 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.6.
Het wrakingsverzoek is op 8 november 2023 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- mr. [verzoeker] namens verzoekers;
- mr. Van den Berg namens de raadsheren.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek dat aan deze beslissing is gehecht. Mr. [verzoeker] heeft het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Kort samengevat stellen verzoekers het volgende, zakelijk weergegeven en voor zover van belang:
De raadsheren voldoen niet aan artikel 6 EVRM (de wrakingskamer begrijpt dat gesteld wordt dat de procedure in hoger beroep niet voldoet aan artikel 6 EVRM indien deze raadsheren de zaken behandelen). Verzoekers hebben daarover aanvankelijk op 11 oktober 2023 een brief naar het hof gestuurd. Omdat geen reactie werd verkregen is tot wraking overgegaan.
In de hoofdzaken wordt in het beroepschrift onder andere aan de orde gesteld dat de zaken zouden moeten worden teruggewezen naar de rechtbank, omdat een van de rechters in eerste aanleg, mr. [naam] , voorafgaand aan de behandeling door de rechtbank werkzaam was bij de Belastingdienst als cassatiejurist en daarom niet een onafhankelijke en onpartijdige rechter zou zijn geweest. De procedure bij de rechtbank was dus in strijd met het door artikel 6 EVRM beschermde recht op een eerlijk proces.
Nu is mr. [naam] sinds 1 juli 2023 raadsheer bij het hof. Het is verzoekers gebleken dat mr. [naam] met exact dezelfde raadsheren die in de hoofdzaken over haar onafhankelijkheid moeten oordelen, onlangs nog zaken heeft beoordeeld bij hetzelfde hof. Zij behoort tot het hetzelfde team als de raadsheren. Feitelijk gaat het erom dat de raadsheren onder meer over een collega raadsheer/het college in eerste aanleg moet oordelen of die/dat al dan niet onafhankelijk was.
2.2.
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie/op de zitting meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten (de schriftelijke reactie is aan deze beslissing gehecht).
De reactie van de raadsheren is kort samengevat als volgt:
Het hoger beroep van verzoekers wordt behandeld door de zetel waarin de
gewraakte raadsheren zitting hebben, en door niemand anders.
Enige maanden na de eerste mondelinge behandeling op 28 maart 2023 is mr.
[naam] benoemd tot raadsheer in het team Belastingen. Zij heeft deel uitgemaakt van de zetel die het beroep van verzoekers in eerste aanleg heeft behandeld.
Het hoger beroep van verzoekers is op geen enkele wijze (inhoudelijk
dan wel anderszins) aan de orde geweest in gesprekken met mr. [naam] . De enkele
omstandigheid dat mr. [naam] nu deel uitmaakt van het team Belastingen en
daarmee een directe collega is geworden, maakt niet dat de gewraakte raadsheren
niet langer geschikt zouden zijn om over het hoger beroep van verzoekers te
oordelen.
Verzoekers vinden het bezwaarlijk dat de raadsheren moeten beoordelen of een collega raadsheer in eerste aanleg al dan niet onafhankelijk was. In hoger beroep, ingesteld door verzoekers, ligt bij het hof de vraag voor of de rechtbank hun beroepen terecht ongegrond heeft verklaard. Dat is een fiscaal-technische vraag die beantwoord wordt op basis van het (omvangrijke) dossier met de door partijen aangeleverde stukken. Op geen enkele wijze wordt bij dat oordeel betrokken, de mogelijke/gestelde (on)afhankelijkheid van mr. [naam] . Voor de (fiscale) beslissing is dat niet relevant.
2.3.
Bij de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek heeft mr. [verzoeker] namens verzoekers nog het volgende naar voren gebracht:
Verzoekers begrijpen niet waarom de raadsheren in hun gezamenlijke antwoord stellen dat de mogelijke (on)afhankelijkheid van mr. [naam] op geen enkele wijze bij het oordeel wordt betrokken. Nota bene zijn die stellingen ingebracht in het beroepschrift en nog eens nader uitgewerkt in het tiendagenstuk dat als bijlage was gezonden bij de indiening van het wrakingsverzoek. Er wordt nota bene letterlijk verzocht om daar een oordeel over te vellen.
2.4.
Ter zitting heeft mr. Van den Berg namens de raadsheren naar voren gebracht dat hetgeen in de gezamenlijke reactie is geschreven over het feit dat het oordeel over de (on)afhankelijkheid van mr. [naam] niet relevant is voor de (fiscale) beslissing, wellicht te snel is opgeschreven. Daardoor is de indruk gegeven dat de raadsheren niet over de (on)afhankelijkheid van mr. [naam] zullen oordelen. Bij nadere lezing van het beroepschrift heeft mr. Van den Berg zich gerealiseerd dat de (on)afhankelijkheid van mr. [naam] in eerste aanleg onderdeel is van het hoger beroep. Dat betekent dat de raadsheren daarover wel degelijk een oordeel zullen geven.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) houdt in dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
Beoordeling in deze zaak
3.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat mr. [naam] tot hetzelfde team (Belastingen) als de raadsheren behoort en daarmee een directe collega is geworden van de raadsheren, in beginsel geen grond kan vormen voor wraking. Dit is slechts anders indien zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet zoals hiervoor in 3.2. omschreven.
3.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is zo’n omstandigheid in dit geval aanwezig. De beoordeling van de (on)afhankelijkheid en (on)partijdigheid van mr. [naam] in eerste aanleg vormt, zoals uit de processtukken in de hoofdzaak overduidelijk blijkt, een wezenlijk onderdeel van de hoofdzaak. Immers, verzoekers hebben ten aanzien hiervan verweren gevoerd in het licht van artikel 6 EVRM. Dit in ogenschouw nemend, levert de reactie op het wrakingsverzoek van de raadsheren, inhoudende:
“Op geen enkele wijze wordt bij dat oordeel (wrakingskamer: ten aanzien van de fiscaal-technische vraag die beantwoord moet worden) betrokken, de mogelijke / gestelde (on)afhankelijkheid van mr. [naam] . Voor de (fiscale) beslissing is dat niet relevant”, in combinatie met de omstandigheid dat mr. [naam] thans hun directe collega is, een zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
Dit leidt ertoe dat de vrees van verzoekers, dat de raadsheren in de procedure in de hoofdzaak vooringenomen zullen zijn, naar objectieve maatstaven bezien gerechtvaardigd is. Weliswaar heeft mr. Van den Berg ter zitting toegelicht dat het betreffende deel van de reactie te snel is opgeschreven en dat de vraag over de (on)afhankelijkheid van mr. [naam] wel degelijk betrokken zal worden bij de beslissingen in de hoofdzaken, maar dat doet onvoldoende af aan de reeds opgewekte objectieve schijn van vooringenomenheid.
Het verzoek tot wraking is dan ook gegrond en zal worden toegewezen. De overige in het verzoek tot wraking aangedragen gronden kunnen daarmee buiten bespreking blijven.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mrs. J-P.R. van den Berg, A.M.J.G. van Amsterdam en M.J. Leijdekker en toe.
Deze beslissing is gegeven op 28 november 2023 door mrs. S.M.M. Bordenga,
A.R. Sturhoofd en N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. P. Stubbe als griffier en door de voorzitter en de griffier ondertekend.