ECLI:NL:GHAMS:2023:2850

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
200.329.783/01 en 200.329.783/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en partneralimentatie in het kader van echtscheiding met belangenafweging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep met betrekking tot huurrecht en partneralimentatie na echtscheiding. De man en de vrouw, die in 2021 in Suriname zijn getrouwd, hebben op 13 september 2023 hun huwelijk ontbonden. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw de huurster van de gezamenlijke woning zou zijn, maar de man verzocht in hoger beroep om het huurrecht aan hem toe te kennen. Het hof oordeelt dat de man, gezien zijn langdurige en bestendige binding met de woning, een groter belang heeft bij het huurrecht. De vrouw had verzocht om partneralimentatie, maar het hof oordeelt dat haar verzoek niet voldoende gespecificeerd is en dat zij niet heeft aangetoond dat zij behoeftig is. Het hof wijst het verzoek van de man tot schorsing van de eerdere beschikking af, nu hij geen belang meer heeft bij deze schorsing. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is op 28 november 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.329.783/01 (hoofdzaak) en 200.329.783/02 (schorsingsverzoek)
zaaknummer rechtbank: C/1723081 / FA RK 22/5899
beschikking van de meervoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incident,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.D. van Koningsveld te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incident,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. da Silva te 's-Gravenhage.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 18 april 2023 uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 14 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 18 april 2023.
2.2
De vrouw heeft op 16 augustus 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 20 september 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de man van 20 september 2023 met bijlage (tezamen met het verweerschrift in incidenteel appel),
- een bericht van de zijde van de man van 25 september 2023 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de man van 3 oktober 2023 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 9 oktober 2023 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de man van 10 oktober 2023 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de man van 11 oktober 2023 met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 16 oktober 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen. De vrouw is bijgestaan door mr. L. da Silva, en de man door mr. B.E.C. de Jong, kantoorgenoot van mr. Van Koningsveld. De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2021 te [plaats B] , Suriname met elkaar getrouwd. De rechtbank heeft bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 18 april 2023 de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 13 september 2023 ontbonden door inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Surinaamse nationaliteit.
3.3
Partijen woonden gezamenlijk in de huurwoning aan het adres [A-straat] te [plaats A] (hierna ook: de woning). Partijen verblijven thans beiden nog in deze (voormalig echtelijke) woning.
3.4
De man is vader van vier kinderen, onder wie één nog minderjarige dochter van bijna 11 jaar oud, die bij haar moeder woont.
3.5
De vrouw is in februari 2022 vanuit Suriname naar Nederland gekomen met haar jongste zoon van thans 15 jaar oud, die bij haar woont. Zij heeft nog vier meerderjarige kinderen die in Suriname wonen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vrouw de huurster zal zijn van de woning met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand en is het verzoek van de vrouw om een uitkering in de kosten van haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) afgewezen. De beslissing met betrekking tot het huurrecht is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vrouw had verzocht om als partneralimentatie een bijdrage ten laste van de man vast te stellen van € 690,- per maand.
4.2
De man verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het huurrecht aan hem zal worden toegewezen, met veroordeling van de vrouw in kosten van de procedure in beide instanties.
4.3
De man verzoekt in het incident schorsing van de werking van de bestreden beschikking, eveneens met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
4.4
De vrouw verzoekt de man in zijn verzoek in principaal hoger beroep en in zijn schorsingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans die verzoeken af te wijzen.
4.5
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de man te veroordelen om aan de vrouw partneralimentatie te betalen, ter hoogte van een in goede justitie te bepalen bedrag per maand.
4.6
De man verzoekt het verzoek van de vrouw in eerste aanleg alsmede in incidenteel hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing (hoofdzaak en incident)

Huurrecht (hoofdzaak)
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat aan haar rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verzochte voorzieningen met betrekking tot het huurrecht van de woning. Omdat de bevoegdheid van de rechter van openbare orde is, is zowel de rechter in eerste aanleg als de rechter in hoger beroep ertoe gehouden ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te toetsen. Evenals de rechtbank is ook het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het verzoek ten aanzien van het huurrecht, alsmede ook over het voortgezet gebruik van de woning. Anders dan de rechtbank baseert het hof die bevoegdheid evenwel niet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar op artikel 3 van de Verordening Brussel II-ter 2019/1111 jo. artikel 5 van de Huwelijksvermogensrechtverordening 2016/1103.
5.2
Wat betreft het toepasselijk recht heeft de rechtbank geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek met betrekking tot het huurrecht. Aangezien geen van partijen hiertegen een grief heeft gericht, is het hof aan dit oordeel gebonden. Het Nederlandse recht is ook van toepassing op het verzoek met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning, welk verzoek door de devolutieve werking van het hoger beroep aan het oordeel van het hof is onderworpen (zie r.o. 5.6 hierna). De grondslag voor toepasselijkheid van het Nederlandse recht is daarbij gelegen in artikel 26 van de Huwelijksvermogensrechtverordening 2016/1103.
Inhoudelijke beoordeling
5.3
Indien een echtgenoot ingevolge het bepaalde in artikel 7:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) medehuurder van een door de andere echtgenoot gehuurde woonruimte is geworden, kan de rechter op de voet van het vijfde lid van die bepaling in geval van echtscheiding op verzoek van één van de echtgenoten bepalen wie van hen huurder van de woonruimte zal zijn. Daarbij bepaalt de rechter de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot; op dezelfde dag eindigt dan de huur met de andere echtgenoot. Artikel 7:266 lid 5 voorziet dus in een regeling omtrent de voortzetting van de huurovereenkomst na echtscheiding, waarbij de rechter beslist - met werking tegenover de verhuurder - wie van de echtgenoten de huur met betrekking tot de door hen tezamen bewoonde woonruimte na de echtscheiding (alleen) mag voortzetten. De rechter zal bij deze beslissing rekening dienen te houden met alle omstandigheden van het geval. Dat brengt in de regel mee dat de rechter ten aanzien van beide echtgenoten belangen van uiteenlopende aard in aanmerking zal moeten nemen en afwegen. Die belangen kunnen van objectieve financiële/economische aard zijn, maar ook van subjectieve immateriële of emotionele aard.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de man al sinds 2002 huurder van de woning is. De woning en de directe omgeving daarvan zijn voor hem dan ook zeer vertrouwd. Zijn kinderen zijn mede in de woning opgegroeid. De man werkt inmiddels negen jaar voor de Gemeente [plaats A] . Ook in economische zin is de man dus al geruime tijd aan de woning verbonden.
De vrouw is in februari 2022 met haar jongste zoon vanuit Suriname naar Nederland gekomen en bij de man gaan wonen en uit hoofde van haar huwelijk als medehuurster aangemerkt. Daarvóór hebben de vrouw en haar jongste zoon altijd in Suriname gewoond.
Op 19 september 2022 heeft de man een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Partijen woonden toen nog maar acht maanden samen en de vrouw was pas acht maanden medehuurster van de woning. De vrouw heeft tot 28 augustus 2023 als uitzendkracht gewerkt en heeft per 1 september 2023 een leerarbeidsovereenkomst gesloten. Haar economische binding met [plaats A] is in dat opzicht dus nog pril. Alles bij elkaar genomen heeft de man dus de langste en meest bestendige binding met de woning, zowel in sociaal en emotionele zin als economisch. Dit pleit er voor om aan hem een groter belang bij het huurrecht van de woning toe te kennen.
Bij de te maken belangenafweging dienen echter ook nog andere belangen en argumenten van partijen meegewogen te worden, Zo heeft de vrouw er op gewezen dat haar jongste zoon bij haar inwoont. Hij gaat in de directe omgeving van de woning naar school en ook zijn sociale netwerk bevindt zich in de directe omgeving van de woning. Ook voor de zoon van de vrouw geldt echter dat hij nog niet lang in de woning verblijft. Bovendien heeft de man ook een minderjarig kind - zijn dochter van bijna 11 jaar oud - met wie hij vóór zijn huwelijk met de vrouw in ieder geval regelmatig omgang had. Die omgang vond bij hem in de woning plaats.
De vrouw heeft verder aangevoerd dat de man een relatie heeft met een vrouw die in [plaats C] woont en dat hij met haar samenwoont, althans bij haar zou kunnen verblijven. De man heeft dit evenwel betwist; hij heeft betwist dat hij een relatie heeft en dat hij feitelijk in [plaats C] verblijft. De vrouw heeft haar stellingen naar aanleiding van de betwisting van de man niet verder onderbouwd, zodat deze niet zijn komen vast te staan. Zou de man al een nieuwe relatie hebben, dan heeft hij bovendien nog steeds belang bij het behoud van zijn eigen woning in [plaats A] , nu hij die woning al ruim twintig jaar bewoont en hij een lange en bestendige binding met die woning heeft. De vrouw heeft tot slot nog gesteld dat de man het huurrecht van de woning slechts toegedeeld wil krijgen omdat hij de woning, althans een kamer in die woning, aan zijn neef onderverhuurt. De man heeft ook dat weersproken. Het had daarom op de weg van de vrouw gelegen om ook die stelling nader te onderbouwen, wat zij niet heeft gedaan. Indien en voor zover deze omstandigheid al doorslaggevend zou zijn, is de juistheid van deze stelling daarmee niet komen vast te staan.
5.5
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de man, nu hij de langste en meest bestendige sociale-, emotionele- en economische binding met de woning heeft, een zwaarwegender belang heeft dan de vrouw bij het huurrecht van de woning.
Anders dan de rechtbank zal het hof dan ook bepalen dat de man huurder van de woning zal zijn.
Devolutieve werking van het hoger beroep
5.6
Nu het hof het verzoek van de man in eerste aanleg alsnog toewijst, komt het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep alsnog toe aan het (voorwaardelijke) verzoek dat de vrouw in eerste aanleg heeft gedaan tot het voortgezet gebruik van de woning en inboedel voor de duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. In eerste aanleg heeft de man verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben en heeft zelf ook verzocht om het voortgezet gebruik van de woning en inboedel voor de duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw toe te kennen. Het hof acht het in het belang van de vrouw en haar jongste zoon dat zij gedurende een ruime periode in de gelegenheid worden gesteld om andere woonruimte te vinden en zal het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de woning en inboedel dan ook toewijzen.
Alimentatie (hoofdzaak)
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.7
Ook ten aanzien van de partneralimentatie geldt dat het hof ambtshalve zal moeten toetsen of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Het hof is van oordeel dat dit het geval is op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordering 2008, nr. 4/2009.
5.8
Wat betreft het toepasselijk recht heeft de rechtbank geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek met betrekking tot de partneralimentatie. Aangezien geen van partijen hiertegen een grief heeft gericht, is het hof ook aan dit oordeel gebonden.
Inhoudelijke beoordeling
5.9
De vrouw heeft in hoger beroep verzocht om de man te veroordelen om aan haar, telkens bij vooruitbetaling, een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag per maand te betalen. Naar het oordeel van het hof is dit een niet voldoende gespecificeerd verzoek. Het is aan degene die om vaststelling van een partneralimentatieverplichting verzoekt om aan te geven op welk concreet bedrag die alimentatieverplichting moet worden vastgesteld. Reeds om die reden komt het hof niet toe aan het alsnog vaststellen van een partneralimentatie. Daar komt nog bij dat de vrouw haar stelling dat zij behoeftig is en niet in staat om zelf in haar huwelijksgerelateerde behoefte van € 1.613,- netto per maand te voorzien, onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft de behoeftigheid van de vrouw bestreden. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep slechts verklaard dat haar huidige inkomen € 1.418,73 netto bedraagt. Zij heeft geen salarisstroken of jaaropgaven in het geding gebracht. Aldus kan niet worden vastgesteld of het door de vrouw genoemde inkomen haar salaris per maand of per vier weken is, en of daar nog haar vakantiegeld en/of andere inkomenscomponenten (zoals 13e maand en/of eindejaarsuitkering) bij opgeteld moeten worden. Onder deze omstandigheden moet het er voor worden gehouden dat de vrouw zelf in haar huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien, hetgeen eveneens reden is om haar verzoek ten aanzien van de partneralimentatie af te wijzen.
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad (incidenteel verzoek)
5.1
De man heeft bij wijze van incidenteel verzoek gevraagd om schorsing van de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van het in eerste aanleg aan de vrouw toegewezen huurrecht van de woning. Nu het hof in de hoofdzaak het huurrecht aan de man zal toewijzen, heeft hij geen belang meer bij een beslissing op zijn verzoek om schorsing. Het hof zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.
Proceskostenveroordeling (hoofdzaak en incident)
5.11
De man heeft zowel in de hoofdzaak als in het incident verzocht om de vrouw in de kosten van de procedure te veroordelen. Het hof zal dit verzoek afwijzen en - nu het een procedure tussen (ex-)echtgenoten betreft - de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.329.783/01 (de hoofdzaak)
in het principaal hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man met ingang van heden huurder zal zijn van de woning aan de [A-straat] te [plaats A] ;
bepaalt dat de vrouw bevoegd is om de bewoning van de woning aan de [A-straat] te [plaats A] , alsmede het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel behorende zaken, voort te zetten gedurende een periode van zes maanden na 13 september 2023, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoer bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
in de zaak met zaaknummer 200.329.783/02 (incident)
wijst af het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de beschikking waarvan beroep.
in beide zaken met zaaknummer 200.329.783/01 en 200.329.783/02 (hoofdzaak en incident)
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep en (in de hoofdzaak) in eerste aanleg in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 28 november 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.