ECLI:NL:GHAMS:2023:2848

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23-004448-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meermalen feitelijk leidinggeven aan schuldwitwassen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, werd beschuldigd van meermalen feitelijk leidinggeven aan schuldwitwassen. De tenlastelegging omvatte verschillende periodes waarin de verdachte betrokken was bij het verwerven en doorstorten van aanzienlijke geldbedragen, waarvan werd vermoed dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van twee vennootschappen, [BV 2] en [BV 3], die betrokken waren bij kasrondes waarbij gelden werden rondgepompt om de herkomst te verhullen. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste deel van de tenlastelegging, maar het hof oordeelde dat hij zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen in de tweede en derde kasronde. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, maar het hof kwam tot andere conclusies op basis van de bewijsvoering. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De vordering van de benadeelde partij, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004448-19
datum uitspraak: 27 november 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-993031-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 november 2011 tot en met 6 september 2012 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten [bedrijf] , (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) -ter verkrijging van een geldlening in het kader van de Regeling SGO- een opnameformulier Regeling SGO (Doc-000741-000742 en/of Doc-064, pg. 003/004 en/of Doc-000737-000738 en/of Doc-000745/000746) bij [bedrijf] ingediend, dat in strijd met de waarheid (onder meer) inhield dat
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 2] B.V. in verband met een participatie in deze technostarter. (Doc-000739-000742)
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 2] B.V. in verband met een participatie in deze technostarter. (Doc-000736-000738)
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 3] B.V. in verband met een participatie in deze technostarter. (Doc-000743-000746)
waardoor verdachte en/of zijn mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat
- [BV 1] B.V. en/of haar mededader(s) conform de geldleningsovereenkomst met kenmerk [kenmerk] (Doc-066-001) voor het verkrijgen van participaties eigen geldelijke middelen heeft/hebben ingebracht of zou inbrengen in het investeringsbudget van die technostarter(s) en/of
-de participatie(s) genoemd op het/de opnameformulier(en) daadwerkelijk tot die bedragen heeft/hebben plaatsgevonden en/of
- [BV 1] B.V recht had op (een) geldlening(en) in het kader van de Regeling SGO, waardoor [bedrijf] is bewogen tot de uitbetaling van (een) geldlening(en) ten bedrage van 750.000 euro, althans enig geldbedrag;
2. primair
[BV 2] B.V.in of omstreeks de periode van 15 december 2011 tot en met 1 november 2016 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Aerdenhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 500.000 euro, in elk geval 200.000 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl [BV 2] B.V. wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, tot het plegen van genoemd strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
en/of
[BV 3] B.V. in of omstreeks de periode van 21 augustus 2012 tot en met 1 november 2016 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Aerdenhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 250.000 euro, in elk geval 175.000 euro dan wel 100.000 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl [BV 3] B.V. wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, tot het plegen van genoemd(e) strafbare feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2011 tot en met 1 november 2016 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Aerdenhout, althans in Nederland, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 750.000 euro, in elk geval 375.000 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd. Het hof zal de verdachte, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en door de raadsman is verzocht, daarvan vrijspreken.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

Het hof stelt de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte was in de tenlastegelegde periode van 15 december 2011 tot en met 1 november 2016 bestuurder (middellijk, via [BV 4] B.V.) van twee vennootschappen, namelijk [BV 3] (vanaf 1-1-2013) en [BV 2] B.V. (hierna: [BV 2] ). Ook was hij (eveneens middellijk, via [BV 4] B.V.) bestuurder van [BV 5] B.V.
De verdachte verrichtte betalingen voor deze vennootschappen, of gaf daartoe opdrachten.
De medeverdachte [medeverdachte] was oprichter en (middellijk, via [BV 6] B.V. (verder: [BV 6] )) bestuurder van het startersfonds [BV 1] BV (verder: [BV 1] ). Dit startersfonds had een overeenkomst met het Ministerie van Economische Zaken gesloten in het kader van de Seed Capital regeling, en heeft in het kader van die overeenkomst geldbedragen ontvangen van het Ministerie. Voor het Ministerie voerde [bedrijf] (de rechtsvoorganger van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) de Seed Capital regeling uit. Deze regeling had als doel het door de overheid ondersteunen van startende innovatieve bedrijven bij het verkrijgen van voldoende risicokapitaal. De regeling bood de mogelijkheid voor een startersfonds om een investering in een technostarter voor 50% te financieren met een lening van het ministerie. De overige 50% moest worden gedaan door het fonds. In het kader van de regeling werden door de overheid renteloze leningen verstrekt, waarbij de lening werd uitgegeven voor (maximaal) hetzelfde bedrag als door onafhankelijke investeerders in de innovatieve bedrijven werd geïnvesteerd. Het fonds dat een lening ontving van de overheid, had op grond van de regeling en de gesloten overeenkomst geen aflossings- of terugbetalingsverplichting. Wel moest het fonds een percentage van (eventuele) inkomsten betalen aan de overheid.
Door [BV 1] werd tweemaal een opnameformulier bij [bedrijf] ten behoeve van [BV 2] (onder meer handelend onder de naam [naam 1] ) en eenmaal een opnameformulier ten behoeve van [BV 3] ingediend. De bedragen die naar aanleiding van deze opnameformulieren werden uitgekeerd aan [BV 1] bedroegen drie maal € 250.000,00. Diverse bankafschriften in het dossier tonen de daarop volgende geldstromen, waarin de verdachte al dan niet middels de vennootschappen [BV 2] en/of [BV 3] een rol speelde.
De verdachte wordt in het onder 2 (onder primair) tenlastegelegde verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan opzetwitwassen dan wel schuldwitwassen van één of meerdere geldbedragen, gepleegd door één of twee vennootschappen, namelijk [BV 2] en [BV 3] .
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde witwassen van drie geldbedragen.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte – net als door de rechtbank – dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde witwassen. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte wist noch had moeten vermoeden dat de van [BV 1] ontvangen gelden van misdrijf afkomstig waren. De verdachte was niet op de hoogte van de verplichtingen van [BV 1] jegens het Ministerie van Economische zaken op grond van de Seed Capital regeling. Hij zelf had geen contractuele relatie met het Ministerie en was ook niet op enige andere manier betrokken bij de overeenkomst tussen [BV 1] en [bedrijf] . Er is geen bewijs dat de verdachte heeft samengewerkt met [BV 1] bij het verkrijgen van de bedragen of dat hij er weet van had dat de stortingen die hij van [BV 1] ontving bedoeld waren om de indruk te wekken dat [BV 1] aan haar (private) investeringsplicht had voldaan. De verdachte heeft ook op geen enkele wijze getracht geldstromen of transacties te verhullen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt vast dat er, nadat de geldbedragen door [bedrijf] op de bankrekeningen van [BV 1] waren gestort er drie kasrondes – waaronder wordt verstaan het doorboeken van ontvangen gelden – hebben plaatsgevonden, die hieronder zullen worden beschreven.
Eerste kasronde (15 t/m 23 december 2011)
De eerste kasronde blijkt uit bankafschriften van [BV 2] , [BV 1] , [BV 6] en [BV 5] . In een periode van negen dagen vinden de volgende overboekingen plaats:
15 december 2011
- [bedrijf] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] ;

17 december 2011

- [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 2] , onder de vermelding “
participatie”;

22 december 2011

  • [BV 2] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 5] onder de vermelding “
  • [BV 5] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 6] onder de vermelding “

23 december 2011

  • [BV 6] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] onder de vermelding “
  • [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 2] ;
  • [BV 2] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 5] ; en
  • [BV 5] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 6] onder de vermelding “
Via de hiervoor omschreven manier is het geldbedrag dat [bedrijf] naar [BV 1] heeft overgemaakt via een kasronde binnen ruim een week weer teruggestort op de betaalrekening van [BV 1] , terwijl voor die geldstromen geen grondslag bestond. Dat (ten dele) sprake zou zijn geweest van leningen, acht het hof, mede op het gebrek aan enige onderbouwing daarvan, ongeloofwaardig. Vervolgens is het geld via [BV 2] en [BV 5] uiteindelijk (weer) bij [BV 6] terechtgekomen.
Niet is gebleken dat de verdachte ten tijde van de eerste kasronde wetenschap of een vermoeden had van een criminele herkomst van de gelden, evenmin is komen vast te staan dat hij een redelijk vermoeden had moeten hebben. Het hof acht dan ook niet bewezen dat [BV 2] dan wel de verdachte (als feitelijk leidinggever) zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen voor wat betreft (het geld van) de eerste kasronde. De verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De verdachte heeft na de hiervoor beschreven kasronde, te weten op 8 februari 2012, een e-mail gestuurd aan [advocaat], advocaat van [BV 1] en medeverdachte [medeverdachte] , waarin hij laat weten dat het geldbedrag van € 250.000,00 niet naar [naam 1] is gegaan, maar dat [BV 2] wel als vehikel is gebruikt en dat dat nooit zijn bedoeling is geweest. Uit (de bewoordingen in) die e-mail maakt het hof op dat de verdachte in ieder geval vanaf dat moment op zijn minst genomen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden die door [BV 2] en [BV 5] zijn ontvangen en zijn doorgestort tijdens de hierna te noemen
tweedeen
derdekasrondes van misdrijf afkomstig waren. Tijdens het doorstorten van de bedragen in deze kasrondes moet de verdachte zich er van bewust zijn geweest dat hij en de vennootschappen ‘als vehikel’ werden gebruikt, en dat het dus niet om reguliere betalingen tussen rechtspersonen ging. Het hof betrekt hierbij dat van een grondslag voor deze betalingen niet is gebleken.
Tweede kasronde (23 en 24 juli 2012)
De bankafschriften van [BV 2] , [BV 1] , [BV 6] en [BV 5] tonen de volgende overboekingen.
19 juli 2012
- [bedrijf] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] ;

23 juli 2012

  • [BV 1] boekt tweemaal een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 2] onder de vermelding “
  • [BV 2] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 5] ;
  • [BV 5] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 6] onder de vermelding “
  • [BV 6] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] onder de vermelding “
  • [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 2] onder de vermelding “

24 juli 2012

  • [BV 2] boekt een bedrag van € 50.000,00 naar [BV 5] ;
  • [BV 5] boekt een bedrag van € 50.000,00 naar [BV 6] onder de vermelding “
  • [BV 2] boekt een bedrag van € 50.000,00 naar de privérekening van de verdachte; en
  • [BV 2] boekt een bedrag van € 145.000,00 naar een andere bankrekening van [BV 2] .
Het van [bedrijf] ontvangen geldbedrag van € 250.000,00 is via bovenstaande overboekingen uiteindelijk slechts ten dele bij [BV 2] terechtgekomen.
Derde kasronde (6 t/m 13 september 2012)
Een derde kasronde wordt zichtbaar in de bankafschriften van [BV 3] , [BV 1] , [BV 6] en [BV 5] . Daaruit blijken de volgende overboekingen:
6 september 2012
  • [bedrijf] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] ;
  • [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 3] onder de vermelding “

9 september 2012

- [BV 3] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 5] onder de vermelding “
Overeenkomst dd.16augustus2012”;

10 september 2012

  • [BV 5] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 6] onder de vermelding “
  • [BV 6] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] onder de vermelding “
  • [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 3] onder de vermelding “
Na ontvangst van het geldbedrag op de bankrekening van [BV 3] , heeft de verdachte op 10 september 2012 een iMessage-bericht aan [naam 2] gestuurd, inhoudende “
er staat weer EUR 250k op. Zou jij EUR 150k naar [BV 5] willen betalen ( [rekeningnummer 1] ) en EUR 100k aan [BV 2] BV ( [rekeningnummer 2] )?”.
De verzochte betaling van € 150.000,00 naar [BV 5] wordt, evenals drie andere overboekingen, in de daarop volgende dagen gedaan.
11 september 2012
  • [BV 3] boekt een bedrag van € 150.000,00 over naar [BV 5] onder de vermelding “
  • [BV 5] boekt een bedrag van € 75.000,00 over naar [BV 6] onder de vermelding “

12 september 2012

- [BV 3] boekt een bedrag van € 100.000,00 over naar [BV 5] ; en

13 september 2012

- [BV 5] boekt tweemaal een bedrag van € 50.000,00 over naar de verdachte.
Voornoemde geldstromen maken dat de voor [BV 3] bedoelde gelden ter hoogte van € 250.000,00 uiteindelijk verdeeld zijn over andere rechtspersonen, waaronder [BV 6] , en de verdachte als natuurlijk persoon.
Conclusie
Het hof is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte ten tijde van de tweede en derde kasrondes op zijn minst genomen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het uitvoeren van de kasrondes, terwijl hem al wel was gebleken dat er eerder sprake was van het via verschillende rechtspersonen doorboeken van gelden. De stelling van de verdediging dat de verdachte ‘op geen enkele wijze heeft getracht geldstromen of transacties te verhullen’ wordt hiermee als feitelijk onjuist gepasseerd. De stelling van de verdachte dat hij niet kon vermoeden dat [BV 1] zich bezig zou houden met ‘subsidiefraude’ én dat ook niet hoefde te vermoeden wordt op grond van bovenstaande als ongeloofwaardig terzijde gesteld.
De verdachte was ten tijde van de kasrondes middellijk bestuurder van [BV 2] en feitelijk de baas bij [BV 3] en heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor en (aan [naam 2] ) opdracht gaf tot het overmaken van gelden, en voor de hierboven beschreven overboekingen. Het ontvangen en overmaken van geld paste binnen de normale bedrijfsvoering van de beide rechtspersonen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de onder 2 primair tenlastegelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van deze rechtspersonen en daarmee dat die redelijkerwijs aan de rechtspersonen kunnen worden toegerekend. Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen is dat [BV 2] en [BV 3] zich schuldig hebben gemaakt aan schuldwitwassen van (tweemaal € 250.000,00) in totaal € 500.000,00.
Feitelijk leidinggeven
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en de rol van de verdachte bij de door de rechtspersonen begane strafbare feiten, stelt het hof vast dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan schuldwitwassen. Nu twee kasrondes hebben plaatsgevonden, is sprake van het meermalen plegen van dit feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[BV 2] B.V. in de periode van 15 december 2011 tot en met 1 november 2016 in Nederland geldbedragen van in totaal 250.000 euro heeft overgedragen, terwijl [BV 2] B.V. redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat geld -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf, aan welke verboden gedraging verdachte feitelijk
eleiding heeft gegeven;
en
[BV 3] B.V. in de periode van 21 augustus 2012 tot en met 1 november 2016 in Nederland geldbedragen van in totaal 250.000 euro heeft overgedragen, terwijl [BV 3] B.V. redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat geld -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf, aan welke verboden gedraging verdachte feitelijk
eleiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht geen straf of maatregel op te leggen dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen feitelijk leidinggeven aan schuldwitwassen. Twee vennootschappen hebben in het kader van de Seed Capital regeling diverse geldbedragen ontvangen van het startersfonds [BV 1] . De vennootschappen speelden een rol in zogenoemde kasrondes waarin de ten behoeve van die vennootschappen ontvangen gelden, die toebehoorden aan [bedrijf] , werden rondgepompt. Middels het doorstorten van de gelden naar verschillende (rechts)personen, waardoor de herkomst van het geld werd verhuld, leverde de verdachte als feitelijk leidinggever van die gedragingen een essentiële bijdrage aan het witwassen van die gelden. Dergelijke witwashandelingen vormen een bedreiging van de legale economie en tasten de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien hebben de rechtspersonen en verdachte als feitelijk leidinggever daarmee bijgedragen aan het misbruik maken van een investeringsfonds van de overheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2023 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en heeft hij na het plegen van het bewezenverklaarde feit geen nieuwe strafbare feiten begaan.
Een rechterlijk pardon, zoals door de verdediging verzocht, is gelet op de ernst van de feiten niet aan de orde. Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden, terwijl die overschrijdingen niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen vierentwintig maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen vierentwintig maanden nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof constateert dat de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep elk langer hebben geduurd dan deze termijnen. Gelet op de overschrijding van ruim een jaar in eerste aanleg en de overschrijding van ongeveer twee jaren in hoger beroep, in combinatie met de ouderdom van de feiten, ziet het hof aanleiding tot vermindering van de taakstraf tot 120 uren, naast voornoemde oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

De benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.300.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en het gevorderde bedrag verlaagd tot € 850.000,00.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Lolkema en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2023.
mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]