ECLI:NL:GHAMS:2023:2847

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23-004447-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift, oplichting en medeplegen van witwassen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift, oplichting en medeplegen van witwassen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk gebruik maken van een vals aandeelhoudersverslag van [BV 1] B.V. en het indienen van opnameformulieren bij [bedrijf 1] die in strijd met de waarheid waren. Het hof oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze strafbare feiten, waarbij hij de suggestie wekte dat [BV 1] aan zijn investeringsverplichtingen voldeed, terwijl dit niet het geval was. De verdachte heeft de gelden van [bedrijf 1] ontvangen en via verschillende kasrondes doorgestort naar andere rechtspersonen, wat resulteerde in een totaal van € 750.000,00 aan witgewassen geld. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 720 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De benadeelde partij, Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, die slechts bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004447-19
datum uitspraak: 27 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-845078-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
[BV 1] B.V. op of omstreeks 31 oktober 2012 (DOC-00069-016) en/of 13 augustus 2013 (DOC-00066-057/58) te Amsterdam en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, als ware dat geschrift echt en onvervalst, immers heeft/hebben [BV 1] B.V. en/of haar mededader(s), een aandeelhoudersverslag van [BV 1] B.V., derde kwartaal 2012 (DOC-066-015 e.v.), zijnde (een) geschrift(en) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar het [bedrijf 1] te 's-Gravenhage, en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat in dat aandeelhoudersverslag (een) investering(en)/participatie(s) van enig(e) geldbedrag(en) is/zijn vermeld die in werkelijkheid niet heeft/hebben/had(den) plaatsgevonden en/of niet voor de in de aandeelhoudersrapportage genoemde bedrag(en), tot het plegen van genoemd strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 31 oktober 2012 (DOC-00069-016) en/of 13 augustus 2013 (DOC-00066-057/58) te Amsterdam en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, als ware dat geschrift echt en onvervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), een aandeelhoudersverslag van [BV 1] B.V,. derde kwartaal 2012 (DOC-066-015 ev), zijnde (een) geschrift(en) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar het [bedrijf 1] te 's-Gravenhage, en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat in dat aandeelhoudersverslag (een) investering(en)/participatie(s) van enig(e) geldbedrag(en) is/zijn vermeld die in werkelijkheid niet heeft/hebben/had(den) plaatsgevonden en/of niet voor de in de aandeelhoudersrapportage genoemde bedrag(en);
2. primair
[BV 1] B.V. op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 november 2011 tot en met 6 september 2012 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten [bedrijf 1] , (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
immers heeft/hebben [BV 1] B.V. en/of haar mededader(s) (telkens) -ter verkrijging van een geldlening in het kader van de Regeling SGO- een opnameformulier Regeling SGO (Doc-000741-000742 en/of Doc-064, pg. 003/004 en/of Doc-000737-000738 en/of Doc-000745/000746) bij [bedrijf 1] ingediend, dat in strijd met de waarheid (onder meer) inhield dat
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 2] B.V. in verband met het verkrijgen van een participatie in deze technostarter (Doc-000739-000742) en/of
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 200.000 euro stort aan [BV 3] B.V. in verband met het verkrijgen van een participatie in deze technostarter (Doc-064, pg. 003/004) en/of
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 2] B.V. in verband met een participatie in deze technostarter. (Doc-000736-000738) en/of
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 4] B.V. in verband met een participatie in deze technostarter (Doc-000745-000746),
waardoor [BV 1] B.V. en/of haar mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat
- [BV 1] B.V. en/of haar mededader(s) conform de geldleningsovereenkomst met kenmerk [kenmerk] (Doc-066-001) voor het verkrijgen van participaties eigen geldelijke middelen heeft/hebben ingebracht of zou inbrengen in het investeringsbudget van die technostarter(s) en/of
-de participatie(s) genoemd op het/de opnameformulier(en) daadwerkelijk tot die bedragen heeft/hebben plaatsgevonden en/of
- [BV 1] B.V recht had op (een) geldlening(en) in het kader van de Regeling SGO,
waardoor [bedrijf 1] is bewogen tot de uitbetaling van (een) geldlening(en) ten bedrage van 2.300.000 euro, in elk geval 850.000 euro, althans enig geldbedrag, tot het plegen van genoemd( e) strafbare feit (en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2. subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 november 2011 tot en met 6 september 2012 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten [bedrijf 1] , (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) -ter verkrijging van een geldlening in het kader van de Regeling SGO- een opnameformulier Regeling SGO (Doc-000741-000742 en/of Doc-064, pg. 003/004 en/of Doc-000737-000738 en/of Doc-000745/000746) bij [bedrijf 1] ingediend, dat in strijd met de waarheid (onder meer) inhield dat
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 2] B.V. in verband met het verkrijgen van een participatie in deze technostarter (Doc-000739-000742) en/of
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 200.000 euro stort aan [BV 3] B.V. in verband met het verkrijgen van een participatie in deze technostarter (Doc-064, pg. 003/004) en/of
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 2] B.V. in verband met een participatie in deze technostarter. (Doc-000736-000738) en/of
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 4] B.V. in verband met een participatie in deze technostarter (Doc-000745-000746),
waardoor verdachte en/of zijn mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat
- [BV 1] B.V. en/of haar mededader(s) conform de geldleningsovereenkomst met kenmerk [kenmerk] (Doc-066-001) voor het verkrijgen van participaties eigen geldelijke middelen heeft/hebben ingebracht of zou inbrengen in het investeringsbudget van die technostarter(s) en/of
-de participatie(s) genoemd op het/de opnameformulier(en) daadwerkelijk tot die bedragen heeft/hebben plaatsgevonden en/of
- [BV 1] B.V recht had op (een) geldlening(en) in het kader van de Regeling SGO, waardoor [bedrijf 1] is bewogen tot de uitbetaling van (een) geldlening(en) ten bedrage van 2.300.000 euro, in elk geval 850.000 euro, althans enig geldbedrag;
2. meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 december 2011 tot en met 24 juli 2012 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (telkens) opzettelijk geldbedragen van bankrekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [BV 5] B.V. toebehorend aan een ander en/of anderen dan aan verdachte, en welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, immers heeft verdachte:
1.een bedrag van 75.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, overgemaakt naar [rekeningnummer 2] t.n.v. [verdachte] (Doc-01197) en/of
2.een bedrag van 35.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, overgemaakt naar [rekeningnummer 2] t.n.v. [verdachte] (Doc-01196);
3. primair
[BV 5] B.V. en/of [BV 1] B.V , in of omstreeks de periode van 15 december 2011 tot en met 21 december 2016 te Amsterdam en/of te Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 750.000 euro, in elk geval 375.000 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van oplichting, uit enig misdrijf, tot het plegen van genoemd strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2011 tot en met 21 december 2016 te Amsterdam en/of te Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 750.000 euro, in elk geval 375.000 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde, tot andere bewezenverklaringen van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Het hof stelt de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte was oprichter en (middellijk, via [BV 5] B.V. (verder [BV 5] )) bestuurder van het startersfonds [BV 1] BV (verder: [BV 1] ). Dit startersfonds had een overeenkomst met het Ministerie van Economische Zaken gesloten in het kader van de Seed Capital regeling, en heeft in het kader van die overeenkomst geldbedragen ontvangen van het Ministerie. Voor het Ministerie voerde [bedrijf 1] (de rechtsvoorganger van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) de Seed Capital regeling uit. Deze regeling had als doel het door de overheid ondersteunen van startende innovatieve bedrijven bij het verkrijgen van voldoende risicokapitaal. De regeling bood de mogelijkheid voor een startersfonds om een investering in een dergelijke ‘technostarter’ voor 50% te financieren met een lening van het ministerie. De andere 50% van de investering moest worden gedaan door het fonds. In het kader van deze regeling werden door de overheid renteloze leningen verstrekt, waarbij de lening werd uitgegeven voor (maximaal) hetzelfde bedrag als door onafhankelijke investeerders in de innovatieve bedrijven werd geïnvesteerd. Het fonds dat een lening ontving van de overheid had op grond van de regeling en de gesloten overeenkomst geen aflossings- of terugbetalingsverplichting. Wel moest het fonds een percentage van (eventuele) inkomsten betalen aan de overheid.
De medeverdachte [medeverdachte] was in de tenlastegelegde periode bestuurder (middellijk, via [BV 6] B.V.) van twee vennootschappen, namelijk [BV 4] (vanaf 1-1-2013) en [BV 2] B.V. (hierna: [BV 2] ). Ook was hij (eveneens middellijk, via [BV 6] B.V.) bestuurder van [BV 7] B.V.
[BV 3] was, net als [BV 4] en [BV 2] een technostarter, en had in de tenlastegelegde periode als (middellijk, via [BV 8] B.V.) bestuurder, [naam 1] .
Door [BV 1] werd tweemaal een opnameformulier bij [bedrijf 1] ten behoeve van [BV 2] (onder meer handelend onder de naam [naam 2] ) en eenmaal een opnameformulier ten behoeve van [BV 4] ingediend. De bedragen die naar aanleiding van deze opnameformulieren werden uitgekeerd aan [BV 1] bedroegen drie maal € 250.000,00. Door [BV 1] werd ook een opnameformulier bij [bedrijf 1] ten behoeve van [BV 3] ingediend. Het bedrag dat naar aanleiding van dit opnameformulier werd uitgekeerd aan [BV 1] bedroeg € 200.000,00.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Er is geen sprake van valsheid in geschrift, nu het aandeelhoudersverslag naar waarheid, en ten behoeve van de aandeelhouders, is opgemaakt. De in het verslag opgenomen opgave van participaties is niet onjuist nu nergens in het verslag wordt gesteld of gesuggereerd dat de vermelde participatiebedragen daadwerkelijk overgemaakte gelden betreffen. Het verslag is als overzicht van lopende investeringen aan [bedrijf 1] gestuurd en uit het dossier blijkt niet dat [bedrijf 1] het verslag destijds zou hebben opgevat als een overzicht van aan de technostarter overgemaakte gelden door particuliere investeerders.
De onder 2 tenlastegelegde oplichting kan evenmin worden bewezen, nu door de verdachte geen valse voorstelling van zaken is gegeven. De verdachte heeft de Seed Capital regeling zo uitgelegd – en ook mogen uitleggen – dat weliswaar door private investeerders hetzelfde bedrag aan investering als de door de overheid verstrekte lening aan het fonds diende te worden gestort, maar deze private investering kon tijdens de gehele looptijd van de leningen worden gedaan. Een verplichting tot gelijktijdige
matching(het gelijktrekken van de investeringen met het bedrag van de lening) staat nergens vermeld, laat staan dat het overmaken van het geld van de leningen door [bedrijf 1] hiervan op enige wijze afhankelijk is gemaakt.
Nu geen wettig en overtuigend bewijs bestaat voor de tenlastegelegde oplichting, kan het witwassen ook niet worden bewezen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Valsheid in geschrift – feit 1 primair
De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde middellijk bestuurder van [BV 1] en heeft in deze hoedanigheid een document genoemd ‘Aandeelhoudersverslag [BV 1] B.V. Derde kwartaal 2012’ (verder ook: het document) opgesteld.
Dit document bevat onder andere een opsomming van tien technostarters, waarachter per technostarter een investeringsbedrag staat vermeld. Deze technostarters en investeringsbedragen staan weergegeven onder het kopje ‘Status [BV 1] per 30 september 2012 (einde jaar 2)’.
De verdachte heeft dit document (in ieder geval) tweemaal per e-mail aan [bedrijf 1] toegestuurd, namelijk op 31 oktober 2012 en 13 augustus 2013. Uit de context waarin die mails zijn verzonden, maakt het hof op dat de verdachte het document heeft verzonden om [bedrijf 1] het gevraagde inzicht te verschaffen in de uitvoering van het fondsplan door [BV 1] . In het geval van de tweede mail schrijft de verdachte expliciet dat hij een overzicht van (onder andere) de verkregen participaties stuurt middels het bijgevoegde aandeelhoudersverslag. Het betreft tevens het enige document dat de verdachte naar aanleiding van dat verzoek bij die mail heeft gevoegd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit document niet ten behoeve van die informatievoorziening aan [bedrijf 1] is opgesteld, maar dat elke drie maanden een aandeelhoudersverslag ten behoeve van de aandeelhouders werd opgemaakt. Het hof stelt evenwel vast dat de administratie die bij de doorzoeking in de woning van de verdachte is aangetroffen enkel een exemplaar van dit voornoemde document bevatte. Uit de overige stukken in het dossier noch anderszins is gebleken dat (andere) aandeelhoudersverslagen onderdeel uitmaakten van de administratie, aan de aandeelhouders zijn verzonden en/of zich in de woning van de verdachte bevonden. Daarbij komt dat de verdachte in zijn e-mail van 13 augustus 2013 aan [bedrijf 1] opnieuw het aandeelhoudersverslag van het derde kwartaal 2012 toestuurde terwijl er volgens zijn eigen verklaring dan al twee recentere exemplaren hadden moeten zijn.
Op grond van deze feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat er in het geheel geen (andere) aandeelhoudersverslagen zijn opgemaakt. De verklaring van de verdachte dat dat wel het geval zou zijn, welke verklaring hij overigens voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, wordt als ongeloofwaardig terzijde gesteld. Gelet op het ontbreken van andere aandeelhoudersverslagen, en nu ook anderszins niet is gebleken dat het ‘aandeelhoudersverslag van het derde kwartaal 2012’ daadwerkelijk is opgemaakt ten behoeve van de aandeelhouders, stelt het hof vast dat dit schriftelijk stuk enkel is opgemaakt ten behoeve van de informatieverstrekking aan [bedrijf 1] . Die lezing wordt overigens ook ondersteund door de vaststelling dat [BV 1] in het algemeen heeft nagelaten enige administratie te voeren, terwijl het daartoe onder de overeenkomst met [bedrijf 1] wel verplicht was. Op de vraag of verslaglegging van de verschillende participaties is opgemaakt, verklaarde de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris op 5 november 2018 enkel dat een overzicht werd gemaakt van wie er eventueel interessant waren.
Uit de in het ‘aandeelhoudersverslag’ gebruikte bewoordingen leidt het hof vervolgens af dat de in dit document vermelde investeringsbedragen zijn weergegeven om aan te geven dan wel om de suggestie te wekken dat deze bedragen reeds op 30 september 2012 (conform de Seed Capital regeling) waren geïnvesteerd, temeer nu ten aanzien van het bedrijf [bedrijf 2] een expliciete uitzondering is weergegeven middels een asterix achter de naam van die technostarter. Daarbij is aangegeven dat die investering nog niet is geëffectueerd. Deze uitzondering is niet ten aanzien van enige andere technostarters in de lijst gemaakt. Het hof leest het document daarom zo dat is bedoeld te vermelden dat de overige negen investeringen wél al op 30 september 2012 waren gedaan, hetgeen overeenkomt met de vermelde informatie in de verschillende participatieformulieren die door [BV 1] bij [bedrijf 1] zijn ingediend ter verkrijging van een deel van de investeringsbedragen. De bedragen in de formulieren achter de regel “
huidige storting door het Startersfonds i.v.m. de participatie” zijn immers gelijk aan de bedragen die per technostarter zijn vermeld in het ‘aandeelhoudersverslag’. Nu uit onderzoek naar voren is gekomen dat de in het document genoemde investeringen dan wel de daarin genoemde participaties (nog) niet allemaal hadden plaatsgevonden op 30 september 2012, is in voormelde context voldoende komen vast te staan dat het niet alleen ging om een vals stuk, maar ook dat de daarin vermelde informatie vals is.
Het toezenden van het valse document aan [bedrijf 1] door de verdachte in de hiervoor geschetste context betreft het gebruikmaken van een vals geschrift, hetgeen redelijkerwijs kan worden toegerekend aan [BV 1] en waaraan de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven. Het hof oordeelt dat de verdachte, gelet op de hiervoor geschetste context waarin het een en ander heeft plaatsgevonden, het schriftelijk stuk heeft ingezet als middel om [bedrijf 1] bewust een onjuiste voorstelling van zaken voor te houden, teneinde aan de informatieverstrekkingsverplichting te voldoen.
Oplichting – feit 2 primair
Op basis van de geldleningsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [BV 1] konden gelden bij het [bedrijf 1] worden aangevraagd middels opnameformulieren. De verdachte heeft namens [BV 1] de volgende opnameformulieren ingevuld en ondertekend:
  • Een opnameformulier van 23 november 2011 ten behoeve van [BV 2] , waarin staat vermeld dat de huidige storting door het startersfonds in verband met de participatie € 500.000,00 bedraagt en de datum van de participatie 22-11-2011 is;
  • Een opnameformulier van 24 november 2011 ten behoeve van [BV 3] , waarin staat vermeld dat de huidige storting door het startersfonds in verband met de participatie € 200.000,00 bedraagt en de datum van de participatie 21-09-2011 is;
  • Een opnameformulier van 25 juni 2012 ten behoeve van [BV 2] , waarin staat vermeld dat de huidige storting door het startersfonds in verband met de participatie € 500.000,00 bedraagt en de datum van de participatie 22-11-2011 is; en
  • Een opnameformulier van 21 augustus 2012 ten behoeve van [BV 4] , waarin staat vermeld dat de huidige storting door het startersfonds in verband met de participatie € 500.000,00 bedraagt en de datum van de participatie 16-08-2012 is.
De vraag is of de verdachte de bij [bedrijf 1] ingediende opnameformulieren in strijd met de waarheid heeft ingevuld en [bedrijf 1] daarmee heeft opgelicht door een onjuiste voorstelling van zaken te geven.
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 3 van de geldleningsovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Economische Zaken, en [BV 1] ziet op de opname van de lening en bepaalt het navolgende
“Indien het starterfonds een participatie heeft verkregen na de indiening van de aanvraag om subsidie op grond van de hoofdstuk 4 van Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingenen over gaat of is gegaan tot betaling(onderstreping toegevoegd door het hof) aan de technostarter van de verkrijgingsprijs of van een deel daarvan, verricht de Staat op verzoek van het fonds een betaling aan het fonds ter hoogte van dat bedrag vermenigvuldigd met het percentage dat het maximale bedrag van de geldlening vormt van het investeringsbudget, met dien verstande dat de middelen die door een startersfonds per half kalenderjaar aan een technovennootschap worden verstrekt ten hoogste € 500.000 bedragen.”
Het hof is van oordeel dat uit die tekst voldoende duidelijk wordt wat de bedoeling van de regeling is, zoals die ook uit de door [naam 3] ten overstaan van de rechter-commissaris op 8 februari 2019 beschreven werkwijze blijkt. [naam 3] was in de tenlastegelegde periode werkzaam bij [bedrijf 1] en beoordeelde of de opnameformulieren konden worden ingediend, maar nam niet de finale beslissing op de aanvraag tot geldverstrekking. [naam 3] heeft verklaard dat sprake moest zijn van een
matchten tijde van het investeren in de technostarter. Op het moment van een geldoverboeking naar de technostarter moest zijn voldaan aan de “50%-
matching”-eis met private middelen. Investeerders moesten een onvoorwaardelijke toezegging doen te gaan investeren en er moest aantoonbaar
commitmentaan de voorkant zijn. De lening vanuit [bedrijf 1] kon pas worden afgeroepen op het moment dat het geld daadwerkelijk werd overgemaakt of het plan tot overmaken – binnen twee weken – bestond. Het was volgens [naam 3] zeker niet de bedoeling dat het fonds “
ergens binnen de tien jaren” aan de eis van 50%-
matchingmoest voldoen. Dit wordt ook bevestigd door de brief die op 4 september 2012 door [bedrijf 1] aan [BV 1] is verzonden, waarin staat vermeld “
in verband met de 1e storting in [BV 4] B.V. zal ik binnenkort een bedrag van € 250.000 overmaken op (…) Dit bedrag is gelijk aan 50% van het door u geïnvesteerde bedrag van € 500.000.”
Op het moment van het invullen van de opnameformulieren, althans in ieder geval binnen twee weken na het indienen daarvan, was aldus vereist dat [BV 1] over private middelen ter hoogte van de helft van het investeringsbedrag beschikte. Deze voorwaarde komt ook tot uiting in de in het opnameformulier opgenomen bewoordingen “
huidigestortingen door het fonds i.v.m. de participatie” en “
datumparticipatie”.
Dat ook de verdachte heeft begrepen dat de regeling het vorenstaande uitgangspunt had, blijkt uit de gedragingen van de verdachte zoals die onder feit 1 bewezen zijn verklaard. Wanneer de verplichting tot matching nog niet zou hebben bestaan, was er immers geen reden om hierover onjuiste informatie te verstrekken aan [bedrijf 1] .
De verdachte heeft verklaard dat [BV 1] nog niets had geïnvesteerd in de technostarters op het moment van het invullen van de opnameformulieren. Door de verdachte is voorts verklaard dat het de bedoeling was dat de aandeelhouders de private middelen later zouden “
terugbetalen” aan [BV 1] , omdat zij op het moment van het indienen van het opnameformulier nog niet in staat waren tot betalen. Bovendien werd volgens de verdachte soms voorgefinancierd, omdat slechts tweemaal per zes maanden een aanvraag mocht worden ingediend. De technostarter had het geld pas over een aantal maanden nodig en niet op moment van betaling. Uit voornoemde verklaringen van de verdachte concludeert het hof dat [BV 1] op het moment van het aanvragen van gelden bij [bedrijf 1] dan wel binnen de daarop volgende twee weken, nog niet over de vereiste private middelen beschikte. Middels het invullen en indienen van het formulier, waarop met zoveel woorden staat dat een storting op een bepaalde datum is gedaan, is namens [BV 1] het tegenovergestelde verklaard, waardoor de indruk is gewekt dat [BV 1] voldeed aan de voorwaarden om de helft van het investeringsbedrag van [bedrijf 1] te mogen ontvangen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte wist dat op basis van de geldleningsovereenkomst met [bedrijf 1] voor uitbetaling door [bedrijf 1] de voorwaarde was gesteld dat in het startersfonds private middelen moesten zijn gestort alsmede dat hij wist dat dit niet het geval was op het moment van het invullen van de opnameformulieren. Het desondanks invullen van de formulieren met die wetenschap, is een opzettelijke handeling om [bedrijf 1] te bewegen tot het uitbetalen van in totaal € 850.000,00, te weten de helft van het totaal van de verzochte investeringsbedragen. Deze uitbetalingen zijn ook daadwerkelijk door [bedrijf 1] gedaan naar aanleiding van die opnameformulieren. Deze handelingen kunnen redelijkerwijs worden toegerekend aan [BV 1] . Het hof acht gelet daarop wettig en overtuigend bewezen dat [BV 1] zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde oplichting. De verdachte heeft hieraan feitelijk leiding gegeven.
Medeplegen van witwassen – feit 3 primair
Gelet op de tekst van het onder 3 tenlastegelegde, vat het hof de tenlastelegging in die zin op dat het openbaar ministerie daarmee doelt op het witwassen van de gelden zoals die naar voren komen in de zogenoemde kasrondes tussen [BV 5] en [BV 1] . Het hof zal bij de beoordeling van de onder 3 tenlastegelegde feiten daarom van die kasrondes uitgaan en niet van het onder 2 tenlastegelegde oplichtingsbedrag.
Uit het dossier komt naar voren dat het startersfonds [BV 1] tweemaal een opnameformulier ten behoeve van [BV 2] en eenmaal een opnameformulier ten behoeve van [BV 4] heeft ingediend. Ten tijde van de tenlastegelegde periode was de medeverdachte [medeverdachte] middellijk bestuurder van de vennootschappen [BV 2] , [BV 4] en [BV 7] BV. De verdachte was destijds de – middellijk – bestuurder van [BV 1] en [BV 5] .
[bedrijf 1] heeft na kennelijke goedkeuring van voornoemde drie opnameformulieren in elk afzonderlijk geval de helft van de verzochte investeringsbedragen op de bankrekening van [BV 1] gestort. Diverse bankafschriften in het dossier tonen de daarop volgende geldstromen, waarin de verdachte al dan niet middels (een van) zijn vennootschappen een rol speelde. Het hof maakt onderscheid in drie zogenoemde kasrondes die hieronder zullen worden beschreven.
Eerste kasronde (15 t/m 23 december 2011)
De eerste kasronde blijkt uit bankafschriften van [BV 2] , [BV 1] , [BV 5] en [BV 7] . In een periode van negen dagen vinden de volgende overboekingen plaats:
15 december 2011
- [bedrijf 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] ;

17 december 2011

- [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 2] , onder de vermelding “
participatie”;

22 december 2011

  • [BV 2] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 7] onder de vermelding “
  • [BV 7] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 5] onder de vermelding “

23 december 2011

  • [BV 5] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] onder de vermelding “
  • [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 2] ;
  • [BV 2] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 7] ; en
  • [BV 7] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 5] onder de vermelding “
Via de hiervoor omschreven manier is het geldbedrag dat [bedrijf 1] naar het startersfonds [BV 1] heeft overgemaakt via een kasronde binnen ruim een week weer teruggestort op de betaalrekening van het fonds, terwijl voor die geldstromen geen enkele grondslag bestaat. Vervolgens is het geld via [BV 2] en [BV 7] uiteindelijk (weer) bij [BV 5] terechtgekomen.
Tweede kasronde (23 en 24 juli 2012)
De bankafschriften van [BV 2] , [BV 1] , [BV 5] en [BV 7] tonen de volgende overboekingen.
19 juli 2012
- [bedrijf 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] ;

23 juli 2012

  • [BV 1] boekt tweemaal een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 2] onder de vermelding “
  • [BV 2] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 7] ;
  • [BV 7] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 5] onder de vermelding “
  • [BV 5] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] onder de vermelding “
  • [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 2] onder de vermelding “

24 juli 2012

  • [BV 2] boekt een bedrag van € 50.000,00 naar [BV 7] ;
  • [BV 7] boekt een bedrag van € 50.000,00 naar [BV 5] onder de vermelding “
  • [BV 2] boekt een bedrag van € 50.000,00 naar de privérekening van de medeverdachte [medeverdachte] ; en
  • [BV 2] boekt een bedrag van € 145.000,00 naar een andere bankrekening van [BV 2] .
Het van [bedrijf 1] ontvangen geldbedrag van € 250.000,00 is via bovenstaande overboekingen uiteindelijk slechts ten dele bij [BV 2] terechtgekomen.
Derde kasronde (6 t/m 13 september 2012)
Een derde kasronde wordt zichtbaar in de bankafschriften van [BV 4] , [BV 1] , [BV 5] en [BV 7] . Daaruit blijken de volgende overboekingen:
6 september 2012
  • [bedrijf 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] ;
  • [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 4] onder de vermelding “

9 september 2012

- [BV 4] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 7] onder de vermelding “
Overeenkomst dd.16augustus2012”;

10 september 2012

  • [BV 7] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 5] onder de vermelding “
  • [BV 5] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 1] onder de vermelding “
  • [BV 1] boekt een bedrag van € 250.000,00 over naar [BV 4] onder de vermelding “
Na ontvangst van het geldbedrag op de bankrekening van [BV 4] , heeft de medeverdachte [medeverdachte] op 10 september 2012 een iMessage-bericht aan Nolte gestuurd, inhoudende “
er staat weer EUR 250k op. Zou jij EUR 150k naar [BV 7] willen betalen ( [rekeningnummer 3] ) en EUR 100k aan [BV 2] BV ( [rekeningnummer 4] )?”. De verzochte betaling van € 150.000,00 naar [BV 7] wordt, evenals drie andere overboekingen, in de daarop volgende dagen gedaan.
11 september 2012
  • [BV 4] boekt een bedrag van € 150.000,00 over naar [BV 7] onder de vermelding “
  • [BV 7] boekt een bedrag van € 75.000,00 over naar [BV 5] onder de vermelding “

12 september 2012

- [BV 4] boekt een bedrag van € 100.000,00 over naar [BV 7] ; en

13 september 2012

- [BV 7] boekt tweemaal een bedrag van € 50.000,00 over naar de medeverdachte [medeverdachte] .
Voornoemde geldstromen maken dat de voor [BV 4] bedoelde gelden ter hoogte van € 250.000,00 uiteindelijk verdeeld zijn over andere rechtspersonen, waaronder [BV 5] en de medeverdachte [medeverdachte] .
Conclusie
Het hof is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat met deze drie kasrondjes een bedrag van € 750.000,00 is witgewassen nu de verdachte ten tijde van de drie kasrondes wist dat het geld afkomstig was uit eigen oplichtingsmisdrijf.
Redelijke toerekening en feitelijk leidinggeven
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de gedragingen van de verdachte in redelijkheid aan de rechtspersonen [BV 5] en [BV 1] kunnen worden toegerekend en vervolgens of de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de voormelde gedragingen van die rechtspersonen.
De verdachte was ten tijde van de kasrondes bestuurder van [BV 5] en middellijk bestuurder van [BV 1] en vertegenwoordiger van en droeg verantwoordelijkheid voor deze rechtspersonen. Het verstrekken van informatie met betrekking tot de participaties en investeringen, het invullen en opsturen van opnameformulieren en het overmaken en ontvangen van gelden passen binnen de normale bedrijfsvoering van deze rechtspersonen. Bovendien zijn de handelingen door of namens de verdachte de rechtspersonen dienstig geweest, omdat daarmee in het belang van de rechtspersonen werd gehandeld en voordeel kon worden behaald. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de onder
1. primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersonen en daarmee dat die redelijkerwijs aan de rechtspersonen kunnen worden toegerekend.
De verdachte was degene die namens [BV 1] de geldoverboekingen van [BV 5] en [BV 1] deed en door hem dan wel met zijn akkoord werden de opnameformulieren ingevuld en bij [bedrijf 1] ingediend. Er waren geen werknemers bij [BV 5] en [BV 1] in dienst. Gelet daarop kunnen de gedragingen van de verdachte worden toegerekend aan [BV 5] en [BV 1] . Voor zover de verdachte heeft betoogd dat [advocaat] diverse handelingen ten behoeve van de Seed Capital-regeling verrichtte, overweegt het hof dat die stelling geen afbreuk doet aan het gegeven dat de verdachte de persoon was die feitelijk leiding gaf aan de strafbare gedragingen. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij akkoord gaf voor en het eens was met de handelingen die [advocaat] voor [BV 5] of [BV 1] verrichtte. Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en de rol van de verdachte bij de door de rechtspersonen begane strafbare feiten, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan valsheid in geschrift, oplichting en het medeplegen van witwassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
[BV 1] B.V. op 31 oktober 2012 en 13 augustus 2013 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, als ware dat geschrift echt en onvervalst, immers heeft [BV 1] B.V. een aandeelhoudersverslag van [BV 1] B.V., derde kwartaal 2012, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar het [bedrijf 1] te 's-Gravenhage, en bestaande die valsheid daarin dat in dat aandeelhoudersverslag investeringen/participaties zijn vermeld die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden of niet voor de in de aandeelhoudersrapportage genoemde bedragen, aan welke verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
2.primair
[BV 1] B.V. in de periode van 23 november 2011 tot en met 6 september 2012 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1] telkens heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen
immers heeft [BV 1] B.V. telkens -ter verkrijging van een geldlening in het kader van de Regeling SGO- een opnameformulier Regeling SGO bij [bedrijf 1] ingediend, dat in strijd met de waarheid inhield dat
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 2] B.V. in verband met het verkrijgen van een participatie in deze technostarter en
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 200.000 euro stort aan [BV 3] B.V. in verband met het verkrijgen van een participatie in deze technostarter en
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 2] B.V. in verband met een participatie in deze technostarter en
- [BV 1] B.V., als Startersfonds, een bedrag van 500.000 euro stort aan [BV 4] B.V. in verband met een participatie in deze technostarter,
waardoor [BV 1] B.V. de suggestie heeft gewekt dat
- [BV 1] B.V. conform de geldleningsovereenkomst met kenmerk [kenmerk] voor het verkrijgen van participaties eigen geldelijke middelen heeft ingebracht in het investeringsbudget van die technostarters en
-de participaties genoemd op de opnameformulieren daadwerkelijk tot die bedragen hebben plaatsgevonden en
- [BV 1] B.V recht had op geldleningen in het kader van de Regeling SGO, waardoor [bedrijf 1] is bewogen tot de uitbetaling van geldleningen ten bedrage van 850.000 euro, aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
3.primair
[BV 5] B.V. en [BV 1] B.V, in de periode van 15 december 2011 tot en met 21 december 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen van in totaal 750.000 euro heeft overgedragen, terwijl zij wisten dat die geldbedragen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren van oplichting , aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de ouderdom van de feiten, het gegeven dat de verdachte uit de feiten geen voordeel heeft genoten en het benadelingsbedrag nihil is, en de publicitaire gevolgen voor en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan (het meermalen plegen van) valsheid in geschrift, oplichting en het medeplegen van witwassen. Het startersfonds [BV 1] , waarvan de verdachte middellijk bestuurder was, heeft in het kader van de Seed Capital regeling op aanvraag gelden van [bedrijf 1] ontvangen ten behoeve van investeringen in technostarters, terwijl [BV 1] niet aan de daarmee samenhangende op haar rustende private investeringsverplichting voldeed. Om dit te verhullen heeft de verdachte een vals geschrift naar [bedrijf 1] gezonden waarin hij deed voorkomen dat in het startersfonds wel degelijk aan de investeringsverplichting had voldaan. Door zo te handelen heeft de verdachte getracht de oplichting te verhullen en het vertrouwen dat in het economisch verkeer aan dergelijke documenten moet kunnen worden ontleend, ondermijnd. De gelden van [bedrijf 1] zijn vervolgens via verschillende kasrondes doorgestort naar andere (rechts)personen en zo opnieuw bij het startersfonds terechtgekomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en heeft hij na het plegen van de bewezenverklaarde feiten geen nieuwe strafbare feiten begaan.
Het hof acht, ook gelet op het gegeven dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen, in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden, terwijl die overschrijding niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen vierentwintig maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen vierentwintig maanden nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof constateert dat de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep elk langer hebben geduurd dan deze termijnen. Gelet op de overschrijding van ruim drie jaren in eerste aanleg en de overschrijding van ongeveer twee jaren in hoger beroep, in combinatie met de ouderdom van de feiten, ziet het hof aanleiding tot het opleggen van een andere straf dan de hiervoor genoemde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Het hof zal overgaan tot de oplegging van een taakstraf en bepaalt de duur daarvan, gelet op de ernst van de feiten, op 720 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

De benadeelde partij Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.300.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en het gevorderde bedrag verlaagd tot € 850.000,00.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
720 (zevenhonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
360 (driehonderdnegenenzestig) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Lolkema en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2023.
mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.