ECLI:NL:GHAMS:2023:2846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23-001969-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal door twee of meer verenigde personen met betrekking tot woninginbraken in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was betrokken bij twee woninginbraken, aangeduid als zaak A en zaak B. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal in vereniging op 27 oktober 2018, waarbij diverse goederen, waaronder schoenen en een Rolex horloge, uit een woning in Amsterdam werden weggenomen. In zaak B vond de diefstal plaats op 8 augustus 2020, waarbij de verdachte samen met anderen in een woning op een besloten erf goederen zoals een televisie en sieraden heeft weggenomen. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De straffen zijn vastgesteld op een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee jaar voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €9.648,00 aan materiële schade aan slachtoffer [slachtoffer01]. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001969-19
datum uitspraak: 20 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-669014-19 (hierna: zaak A) en tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-209903-21 (hierna: zaak B) tegen de verdachte
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1998 te [geboorteplaats01] ,
adres: [adres01] ,
welke zaken gevoegd aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde vonnissen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 27 oktober 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen op/aan het [adres02] ) heeft/hebben weggenomen 3 paar schoenen en/of een rolex horloge en/of een blauwe jas en/of een riem en/of een tas (merk [winkel01] ) en/of 10000 Zweedse kronen en/of 10000 Deense kronen en/of 10000 euro en/of 5 horloges en/of een aantal munten en/of een aantal armbanden en/of kettingen en/of ringen , in elk geval één of meer goederen en of enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking (te weten het forceren van een raam en/of het openbreken van een kluis en/of kasten);
Zaak B:
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten op/aan [adres03] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), (onder andere) - Een of meer sleutel(s), - Een (Sony)televisie, - Een Ipod merk Apple, - Een bluetooth koptelefoon, - Een speaker, - Een of meerdere (gouden en/of zilveren) siera(a)d(en), - Een of meerdere horloge(s), - Een of meerdere (zonne)bril(len), - Een of meerdere (merk)tas(sen), - Een of meer fles(jes) parfum, - Een of meerdere kledingstuk(ken), te weten een (leren) jas en/of sneakers en/of trui(en) en vest(en) - Een of meerdere map(pen) met foto's, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij01] en/of [benadeelde partij02] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, omdat het hof de zaken in hoger beroep heeft gevoegd en tot een andere strafoplegging komt.

Bewijsoverweging

Verweer met betrekking tot het door de verdachte bepleite alternatieve scenario in zaak A:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota vrijspraak bepleit nu wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak ontbreekt. Niet is uitgesloten dat de verdachte enkel met de medeverdachte is meegegaan naar de flat aan het [adres02] omdat de medeverdachte via [website] kleding had gekocht en dat in die flat zou gaan ophalen. De verdachte heeft buiten op de medeverdachte staan wachten en is zelf de woning niet ingegaan. De raadsvrouw stelt dat dit alternatieve scenario voldoende aannemelijk is, nu uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat de verdachte in de betreffende woning is geweest.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft – voor het eerst – in hoger beroep verklaard dat hij voor het ophalen van een [website] aankoop met de medeverdachte naar de flat aan het [adres02] is gegaan en niet in de woning is geweest; hij heeft enkel bij de lift staan wachten. Inhoudelijk strookt het door de verdachte geschetste alternatieve scenario op verschillende punten niet met de bevindingen van het opsporingsonderzoek of is om andere redenen onaannemelijk. De getuige [getuige01] heeft twee mannen waarvan is gebleken dat het de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] betreft, zien staan voor de ingang van het flatgebouw aan het [adres02]. De getuige heeft ook gezien dat die mannen hun capuchons over hun hoofden trokken en dat zij vervolgens het flatgebouw zijn binnengegaan. Op het moment van binnengaan hadden de mannen geen bagage bij zich. Toen zij het flatgebouw later via het trapportaal, zijnde de nooduitgang, verlieten, hadden zij een donkere tas met witte opdruk bij zich. De getuige heeft vervolgens waargenomen dat de mannen de Naardermeerstraat in zijn gelopen en dat zij daarna allebei zijn gaan rennen.
Gelet op deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat op de camerabeelden een tas te zien is die overeenkomt met de gestolen tas van [winkel01] , terwijl een soortgelijke [winkel01] tas in de woning van de medeverdachte is aangetroffen, maakt dat naar het oordeel van het hof, in onderling verband en samenhang bezien, sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging.
Bewijsverweer in zaak B:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is nu er geen opvallende, persoons onderscheidende kenmerken op de camerabeelden te zien zijn en verbalisant [verbalisant01] in het proces-verbaal van herkenning van de verdachte niet heeft vermeld op basis van welke persoons onderscheidende kenmerken hij de verdachte heeft herkend.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant01] . Daarvoor vindt het hof van belang dat de verbalisant die herkenning heeft gebaseerd op bewegende beelden en dat hij heeft vermeld aan welke specifieke kenmerken (postuur, vorm van het gezicht, wenkbrauwen, bakkebaarden en zijn manier van staan) hij de verdachte heeft herkend. Hierbij is tevens van belang dat verbalisant [verbalisant01] de verdachte twee maanden voorafgaand aan de herkenning nog heeft aangehouden ter zake van een ander feit en dat [verbalisant01] in hoger beroep tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 17 januari 2023 heeft verklaard dat hij de verdachte al een aantal jaren kende (sinds 2016/ 2017). Van feiten of omstandigheden die de herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden maken, is het hof niet gebleken.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de herkenning door [verbalisant01] betrouwbaar en zal het hof deze voor het bewijs gebruiken. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A en zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 27 oktober 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-ëigening uit een woning gelegen op/aan het [adres02] heeft weggenomen 3 paar schoenen en een Rolex horloge en een blauwe jas en een riem en een tas (merk [winkel01] ) en 10000 Zweedse kronen en 10000 Deense kronen en 10000 euro en 5 horloges en munten en armbanden en kettingen en ringen, toebehorende aan [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot die woning hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak te weten het forceren van een raam en het openbreken van een kluis en kast.
Zaak B:
hij op 8 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning te weten op de [adres03] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten van de rechthebbende of tegen de wil bevonden, sleutels, een Sony televisie, een Ipod merk Apple, een bluetooth koptelefoon, een speaker, gouden en zilveren sieraden, horloges, (zonne)brillen, merktassen, flesjes parfum, kledingstukken, te weten een leren jas en sneakers en truien en vesten, mappen met foto's, toebehorende aan [benadeelde partij01] of [benadeelde partij02] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak A bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, en de politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaken A en B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en heeft daarbij gevorderd dat de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken door met een ander of anderen de woningen te betreden, deze te doorzoeken en vervolgens een grote hoeveelheid aan kostbare voorwerpen weg te nemen. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners, maar hen ook overlast en grote schade toegebracht. Verdachte heeft aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans bezit en eigendom en heeft louter zijn eigen materiële belangen voorop gesteld. Dergelijke inbraken dragen ook in bredere kring bij aan gevoelens van angst en onveiligheid, bij buurtbewoners in het bijzonder. Hieromtrent lijkt de verdachte zich in het geheel niet te bekommeren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 september 2023 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan dit soort ergerlijke misdrijven schuldig te maken. Dit rekent het hof de verdachte aan.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met zijn actuele persoonlijke situatie, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht door de verdachte. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport van 29 september 2023 waaruit volgt dat de verdachte een (voorzichtige) positieve wending lijkt te hebben gegeven aan zijn leven. Het hof acht het in het belang van de verdachte én in het belang van de maatschappij dat deze ontwikkeling niet wordt tegengewerkt door een straf die (zonder meer) vrijheidsbeneming met zich brengt. Mogelijk positieve ontwikkelingen zouden in dat geval immers teniet gedaan kunnen worden, met alle risico’s van dien op terugval in strafbaar gedrag.
Het hof acht bij deze stand van zaken dan ook een taakstraf passend en geboden. Daarnaast zal het hof als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd voor de duur van twee jaren opleggen. Het hof zal aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het hof stelt daarnaast vast dat in zaak A de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden met ruim 2 jaar. Gelet op deze overschrijding zal het hof, in plaats van de overwogen taakstraf van 240 uren aan de verdachte een taakstraf van 200 uren opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] in zaak A

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.051,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag aan materiële schade van € 9.648,00. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering conform de beslissing in eerste aanleg gedeeltelijk kan worden toegewezen en dat ten aanzien van het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering in verband met de gevraagde vrijspraak en subsidiair overeenkomstig de rechtbank te beslissen waar het gaat om de sieraden en de vordering niet-ontvankelijk te verklaren voor het geldbedrag dat aan de zoon van de benadeelde partij toebehoorde.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van de
materiële schade.
Verzekeraar Unigarant (ANWB) heeft de schade als volgt vastgesteld:
€ 10.398,00 aan contanten
€ 12.803,00 aan sieraden
€ 4.664,00 aan kleding
€ 464,50 voor kluis en kast
€ 275,00 voor schade aan overige inboedel.
De verzekeraar heeft de kostenposten c) tot en met e) volledig vergoed. De verzekeraar heeft een bedrag van € 7.500,00 uitgekeerd voor b) weggenomen sieraden en een bedrag van € 750,00 voor het a) contante geld. Bij de vaststelling voor de vergoeding van de weggenomen sieraden, is de verzekeraar uitgegaan van de nieuwwaarde en de herstelkosten. De uitkering ter vergoeding van het contante geld is gemaximeerd. Dit maakt dat thans nog voorligt aan materiële kosten:
€ 10.398,00 aan contanten
€ 12.803,00 aan sieraden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal, in navolging van het oordeel van de rechtbank, het bedrag aan contanten dat niet door de verzekeraar is uitgekeerd, te weten een bedrag van € 9.648,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van de
immateriële schade.
De benadeelde partij heeft aan het tot compensatie van immateriële schade strekkende deel van de vordering – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat de benadeelde partij ten gevolge van de woninginbraak gevoelens van angst heeft ervaren, geen vertrouwen meer heeft in mensen, bang is om alleen te zijn, schrikt van onaangekondigd bezoek en bang is voor herhaling. Het psychisch lijden is niet nader onderbouwd.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Nu hier geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is de vraag die door deze stellingen rijst, of de benadeelde partij hiermee ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Meer specifiek geldt verder dat niet is uitgesloten dat een inbraak in een woning, en daarmee een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer, voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan. Daarnaast ligt niet voor de hand om een dergelijke aantasting in de persoon aan te nemen als de nadelige gevolgen enkel bestaan in het verlies van een voorwerp.
Gelet op dit juridisch kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld – hoe invoelbaar zijn gevoelens ook zijn – ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ in even bedoelde zin. Zo heeft hij geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid en doet zich hier niet een situatie voor waarin uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. Dat betekent dat er in deze zaak geen wettelijke grondslag is aan te wijzen voor vergoeding van immateriële schade. Het hierop betrekking hebbende deel van de vordering moet dan ook worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] in zaak B

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Zowel de advocaat-generaal als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld, conform de beslissing in eerste aanleg, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02] in zaak B

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering conform de beslissing in eerste aanleg dient te worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 13-669014-19) en in zaak B (met parketnummer 13-209903-21) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A en in de zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat
- de verdachte verplicht is zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd te melden bij Leger des Heils Reclassering op het adres [adres04] en zich te melden op afspraken met de Reclassering, zo vaak en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
- de verdachte zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
Reclassering en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de
zorgverlener dat nodig vindt. Indien dit nodig is, werkt de verdachte mee aan de totstandkoming van diagnostiek.
- de verdachte gedurende de volledige proeftijd, zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de Reclassering heeft opgesteld.
- verdachte zich inspant voor het vinden en houden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur, ook als dit inhoudt meewerken aan een traject bij WPI van de gemeente Amsterdam.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-669014-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.648,00 (negenduizend zeshonderdachtenveertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-669014-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.648,00 (negenduizend zeshonderdachtenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 83 (drieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 oktober 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-209903-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-209903-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. L. Gouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2023.
Mr. N.R.A. Meerbeek is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.