ECLI:NL:GHAMS:2023:2826

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
23-003145-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een jeugddetentie en werkstraf na diefstal met geweld, met schadevergoeding aan het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2003, was samen met een medeverdachte betrokken bij de diefstal van een auto, waarbij het slachtoffer met een mes in zijn rug werd gestoken. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de straf en de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 105 dagen jeugddetentie, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. De advocaat-generaal had een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd, maar het hof oordeelde dat deze niet nodig was. Het hof matigde de werkstraf tot 100 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die in hoger beroep was verminderd, toegewezen tot een bedrag van € 72.120,29, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schadevergoeding aan het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, zowel fysiek als mentaal, en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003145-21
datum uitspraak: 23 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-266328-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de op te leggen straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen zal aanvullen met het hierna weergegeven bewijsmiddel, nu dit steun geeft aan de bewijsredering van de rechtbank:
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 24 januari 2023, opgemaakt door mr. E. Mijnsberge, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 januari 2023 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van
[benadeelde]:
Wij zijn alle drie nagenoeg tegelijkertijd uitgestapt. Iedereen stond naast de auto. [verdachte] aan de bestuurderskant, ik daarachter en [medeverdachte] rechts voor.
Ik begaf mij naar de kofferbakruimte. Ik voelde een duw, alsof iemand met een vinger in mijn rug prikte. Mijn eerste reactie was om met mijn linker hand te voelen wat er aan de hand was. Daar trof ik het handvat van een mes aan. Ik was nog steeds met mijn rug gekeerd naar [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Ik heb mij niet omgedraaid, ik ben doorgelopen. Ik heb niets gehoord en ik heb ze niet weg horen rijden. Ik heb de verdachten ook niet meer gezien.
U houdt mij voor dat [medeverdachte] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte]) heeft verklaard dat ik op mijn knieën ben gevallen, achter de auto bij de kofferbak. U vraagt mij of dat klopt.
Dat klopt niet. Ik ben gaan lopen.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie van 105 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 100 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 105 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, en een werkstraf van 100 uren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een werkstraf van 100 uren op te leggen en een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf met een proeftijd van 1 jaar, zonder bijzondere voorwaarden, dan wel een vrijheidsstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft zich met betrekking tot de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod, gerefereerd. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep niet aan de verdediging valt te wijten, nu zij geen onderzoekswensen had.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal van een dure Mercedes van het slachtoffer. Daarbij is het slachtoffer door de medeverdachte met een mes gestoken in zijn rug. De verdachte en de medeverdachte zijn vervolgens met de auto van het slachtoffer weggereden en hebben hem hulpeloos achtergelaten. Het slachtoffer heeft dit ternauwernood overleefd, hetgeen hij volgens de artsen te danken heeft aan zijn bovengemiddelde fysieke fitheid. Zijn nier is met spoed verwijderd waardoor hij een fors ontsierend litteken heeft opgelopen. Daarnaast was sprake van ernstige bloedingen. Voor zijn werk was en is het van belang dat hij in een goede fysieke staat verkeert. Hij heeft na dit feit daarom lange tijd niet kunnen werken. Naast de fysieke gevolgen heeft het slachtoffer ook de mentale gevolgen ervaren. Ten tijde van het feit hadden het slachtoffer en zijn vrouw jonge kinderen. Hij kon door zijn opgelopen letsel niet genieten van het eerste levensjaar van hun pasgeboren baby. Hoewel de fysieke fitheid van het slachtoffer op dit moment weer op niveau is, blijkt uit de namens hem voorgedragen verklaring in hoger beroep dat hij en zijn gezin tot op de dag van vandaag nog steeds kampen met de mentale gevolgen van dit feit.
De verdachte en de medeverdachte hebben met hun handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast vond het feit plaats op de openbare weg. Een dergelijk feit veroorzaakt gevoelens van onveiligheid en onrust bij de omstanders en in de samenleving. De verdachte en de medeverdachte hebben zich enkel laten leiden door eigen financieel gewin en hebben daarmee ook inbreuk gemaakt op het eigendom van het slachtoffer. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die zich reeds in eerste aanleg in het dossier bevonden, kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 3 november 2023 en hetgeen de deskundigen namens de Raad en de jeugdreclassering (De Jeugd- en Gezinsbeschermers) ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht.
Uit voornoemd rapport van de Raad komt over het algemeen een positief beeld van de verdachte naar voren. De afgelopen jaren heeft hij een IFA-coach gehad. Dit traject is succesvol afgerond. Ook heeft hij bij De Waag een hulpverleningstraject afgerond, waar men positief over hem was. Op dit moment loopt nog een jeugdreclasseringsmaatregel, maar het contact met de jeugdreclassering is minimaal. Vanuit de jeugdreclassering komen geen nieuwe zorgen naar boven. Hoewel de bijzondere voorwaarden zoals in de onderhavige zaak opgelegd door de rechtbank, niet dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard, heeft de verdachte zich de afgelopen twee jaar wel gehouden aan deze voorwaarden. De Raad ziet voor de toekomst geen noodzaak of meerwaarde in van de betrokkenheid van jeugdreclassering. De Raad adviseert daarom een geheel voorwaardelijke jeugddetentie zonder bijzondere voorwaarden met een proeftijd van een jaar, en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf.
De jeugdreclasseerder heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat er geen noodzaak bestaat tot het opleggen van bijzondere voorwaarden. De verdachte werkte de afgelopen tijd goed mee en deed alles wat van hem gevraagd werd.
De deskundige van de Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep het strafadvies uit voornoemd rapport gehandhaafd en geadviseerd de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, af te trekken van de voorwaardelijke jeugddetentie. De deskundige acht een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte, waar de politie op toeziet, noodzakelijk.
Enerzijds constateert het hof met de deskundigen dat de verdachte zich goed aan de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden heeft gehouden, dat hij aan de slag is gegaan met zijn IFA-coach, de behandeling bij De Waag positief heeft afgerond en dat geen sprake is van nieuwe verdenkingen. Anderzijds weegt het hof mee dat naar het oordeel van het hof de verdachte weliswaarop meerdere punten openheid van zaken heeft gegeven maar niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Zijn aandeel in de planning van en voorafgaand aan het bewezen verklaarde is op basis van de stukken in het dossier groter dan hij heeft doen voorkomen.
Gezien de ernst van het feit acht het hof in beginsel, naast een deels voorwaardelijke jeugddetentie, een werkstraf van 120 uren passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is door de officier van justitie op 24 november 2021 ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met 8 maanden. Het hof zal daarom de op te leggen werkstraf matigen tot 100 uren.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof de noodzaak tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte, onvoldoende gebleken. Het hof zal deze maatregel dan ook niet opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van 105 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar, en een werkstraf van 100 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 104.014,97, bestaande uit € 84.014,97 materiële schade en € 20.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 81.614,51, bestaande uit € 66.614,51 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering verminderd tot een bedrag van € 72.120,29, bestaande uit de volgende posten:
Materieel: totaal € 52.120,29
  • Eigen risico reparatie auto en coderen van nieuw slot met bijbehorende sleutels: € 300,00
  • Vervanging beschadigde broek: € 99,95
  • Vervanging beschadigde schoenen: € 99,95
  • Eigen risico zorgverzekering in 2020: € 885,00
  • Eigen risico zorgverzekering in 2021: € 265,45
  • Verlies verdienvermogen 15 oktober 2020 tot en met eind 2021; € 38.012,00
  • Huishoudelijke hulp en mantelzorg: € 10.392,50
  • Zelfwerkzaamheid: € 1.089,20
  • Daggeldvergoeding: € 270,00
  • Kosten opvragen medische informatie: € 706,24
Immaterieel: € 20.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder gijzeling.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof is de vordering voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de op te leggen straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen
jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
105 (honderdvijf) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
60 (zestig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 72.120,29 (tweeënzeventigduizend honderdtwintig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 52.120,29 (tweeënvijftigduizend honderdtwintig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 72.120,29 (tweeënzeventigduizend honderdtwintig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 52.120,29 (tweeënvijftigduizend honderdtwintig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 24 oktober 2020 over een bedrag van € 270,00
- 28 oktober 2021 over een bedrag van € 13.838,29
- 1 januari 2022 over een bedrag van € 38.012,00
en van de immateriële schade op 15 oktober 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. C.J. van der Wilt en mr. H. Durdu, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]