ECLI:NL:GHAMS:2023:2821

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
23-000056-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in leerplichtzaak met partiële vrijspraak en verwerping van verweren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 21 december 2022 was gewezen. De zaak betreft een leerplichtkwestie waarbij de verdachte, een jongere geboren in 2008, werd beschuldigd van ongeoorloofd schoolverzuim in de periode van 23 augustus 2021 tot en met 12 juli 2022. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, dat haar een voorwaardelijke werkstraf had opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 oktober 2023 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er sprake was van overmacht en dat de verdachte daarom van alle rechtsvervolging moest worden ontslagen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door gewichtige omstandigheden verhinderd was om naar school te gaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tot 4 februari 2022 ongeoorloofd afwezig was, maar heeft haar voor de periode na deze datum partieel vrijgesproken. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 10 uren, met als bijzondere voorwaarde dat zij conform rooster naar school gaat. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de bereidheid van de verdachte om zich te laten begeleiden door hulpverleners. De beslissing is gebaseerd op de Leerplichtwet 1969 en relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000056-23
datum uitspraak: 9 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-254718-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 23 augustus 2021 tot en met 12 juli 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, als jongere die de leeftijd van 12 jaren had bereikt, terwijl zij als leerling aan een school, te weten [school] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school geregeld te bezoeken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde periode. Vanaf maart 2022 heeft de moeder van de verdachte haar ziekgemeld en had zij zonder meer een valide reden voor haar afwezigheid. Ten aanzien van de ten laste gelegde periode heeft de raadsman voor het overige een beroep gedaan op artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet 1969, en heeft hij aangevoerd dat sprake was van overmacht dan wel afwezigheid van alle schuld, waardoor de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De overmachtssituatie bestond uit een conflict van plichten, met aan de ene kant de plicht tot geregeld schoolbezoek en aan de andere kant het niet voldoen van het [school] aan haar plicht om de verdachte passend onderwijs te bieden.
Het hof overweegt ten aanzien van deze verweren als volgt.
Uit het absentieoverzicht in het dossier blijkt dat de verdachte voor het laatst op 4 februari 2022 ongeoorloofd afwezig is geweest. De leerplichtambtenaar heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat het ongeoorloofde verzuim van de verdachte liep tot en met voornoemde datum. Het hof zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van de ten laste gelegde periode voor zover deze ziet op de periode na 4 februari 2022.
Voorts is het hof uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat de verdachte door gewichtige omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet 1969, verhinderd was de school te bezoeken. Een beroep op dit artikel komt de verdachte dan ook niet toe.
Verder overweegt het hof dat niet aannemelijk is geworden dat bij de verdachte sprake was van een conflict van plichten waardoor het verzuim gerechtvaardigd was, zodat het beroep op overmacht niet slaagt. Daarbij merkt het hof nog op dat een beroep op overmacht (in de zin van noodtoestand, waarop de verdediging kennelijk doelt) slechts mogelijk is als het conflict van plichten de verdachte betreft, terwijl de verdediging in het verweer twee plichten tegenover elkaar stelt waarbij het enerzijds een plicht van de verdachte betreft en anderzijds een (vermeende) plicht van de betreffende school. Dit is niet een situatie waarvoor een beroep op noodtoestand is bedoeld.
Ten slotte is ook niet aannemelijk geworden dat sprake was van een omstandigheid die maakt dat de verdachte (in het geheel) geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het ten laste gelegde. Zij heeft ervoor gekozen om in de bewezenverklaarde periode niet naar school te gaan, omdat zij en haar moeder het niet eens waren met de beslissing van de school om haar niet te bevorderen naar de volgende gymnasiumklas. Zij heeft geweigerd het door de school aangeboden vervolgtraject op de havo te volgen. Het beroep op afwezigheid van alle schuld kan onder die omstandigheden niet slagen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 23 augustus 2021 tot en met 4 februari 2022 te Amsterdam, als jongere die de leeftijd van 12 jaren had bereikt, terwijl zij als leerling aan een school, te weten [school] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school geregeld te bezoeken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 20 uren, te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde toezicht en begeleiding door Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 10 uren, te vervangen door 5 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren, en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte conform rooster naar school gaat en dat zij meewerkt aan hulpverlening.
De raadsman heeft subsidiair verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Meer subsidiair heeft hij verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim vijf maanden schuldig gemaakt aan ongeoorloofd schoolverzuim. De verdachte heeft daarmee niet voldaan aan de verplichting uit de Leerplichtwet 1969 om naar school te gaan. Het hof heeft op zichzelf oog voor discussies tussen leerlingen, ouders en school over wat passend onderwijs is en hoe daaraan invulling moet worden gegeven, maar een eventueel geschil daarover dient niet te leiden tot keuzes die de leerplicht negeren, op de wijze waarop de verdachte dit heeft gedaan.
Gelukkig is de schoolgang inmiddels hervat en het hof houdt daar ook rekening mee. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook zelf waargenomen dat het de verdachte ernst is om iets van haar school en toekomst te maken. Ook houdt het hof rekening met de bereidheid van de verdachte om zich te laten begeleiden door hulpverleners om dit traject verder vorm te geven.
Het hof heeft verder acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 19 december 2022 en hetgeen de deskundige namens de Raad ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. In het rapport adviseert de Raad de verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte conform het rooster naar school gaat en meewerkt met de hulpverlening vanuit jeugdbescherming, Bright Kids en eventuele psychologische hulpverlening, in overleg met Bright Kids. De deskundige heeft ter terechtzitting dit advies gehandhaafd. De huidige schoolgang van de verdachte is nog pril. De deskundige acht het daarom van belang dat deze wordt gemonitord. Nu de verdachte eerder op vrijwillige basis heeft meegewerkt aan hulpverlening, zou het hof volgens de deskundige kunnen afzien van het opleggen van de bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan hulpverlening.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel
voorwaardelijkewerkstraf van 10 uren met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte conform het rooster naar school gaat, passend en geboden. Het hof acht het toch noodzakelijk dat de verdachte een stok achter de deur heeft om de huidige prille schoolgang te continueren. De bijzondere voorwaarde van meewerken aan hulpverlening zal het hof niet opleggen, nu ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte op vrijwillige basis in het verleden heeft meegewerkt en op dit moment nog steeds meewerkt aan hulpverlening.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte conform rooster naar school gaat.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 november 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]