In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld voor het kwijtmaken van een wapen dat was gebruikt bij een poging tot moord. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straffen, die zijn vernietigd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 31 augustus 2021, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 januari 2023 heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de bijzondere strafuitsluitingsgrond van artikel 189, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen steun voor deze stelling in het dossier te vinden was, aangezien de verdachte hierover geen verklaring had afgelegd. Het hof heeft de straffen opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 189 van het Wetboek van Strafrecht.