ECLI:NL:GHAMS:2023:2806

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
23-002073-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake valsheid in geschrift en vervalsing van inkomensdocumenten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2021. De verdachte, die gedurende meerdere jaren als bemiddelaar actief was in het opmaken van valse inkomensverklaringen, salarisspecificaties en jaaropgaven, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank grotendeels bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. De verdachte was ten laste gelegd dat zij zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en afleveren van valse geschriften in de periode van 1 januari 2015 tot en met 24 oktober 2017. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat zij in de periode van de feiten nog onder een proeftijd viel. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor twee minderjarige kinderen en haar rol als mantelzorger voor haar ouders. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, maar heeft dit enkel geconstateerd zonder verdere gevolgen voor de straf. De in beslag genomen voorwerpen, die gebruikt zijn bij de bewezen feiten, zijn verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002073-22
datum uitspraak: 23 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 10-997383-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsmotivering ten aanzien van feit 1 en 2 zoals hierna weergegeven zal aanvullen.

Aanvulling motivering

De verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat zij zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 24 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en afleveren van valse geschriften. Uit de bewijsmiddelen volgt weliswaar dat sommige stukken betrekking hebben op het jaar 2014, maar niet is gebleken dat deze stukken vóór 1 januari 2015 zijn opgemaakt dan wel dat de verdachte deze vóór die datum voorhanden heeft gehad en heeft afgeleverd. De bewezenverklaarde periode is daarom voor zowel feit 1 als 2 beperkt tot de periode van 1 januari 2015 tot en met 24 oktober 2017.

Oplegging van straffen

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen en dat ten aanzien van de geringe overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep volstaan zal worden met de enkele constatering van die overschrijding.
De verdediging heeft bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Door het verstrijken van de tijd is dit niet meer opportuun. De verdachte heeft de zorg voor twee minderjarige kinderen en is mantelzorger voor haar ouders. Daarnaast heeft de verdachte een eigen bedrijf met personeel dat zij aanstuurt; het voortbestaan van dit bedrijf zou in gevaar komen bij de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, aldus de verdediging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen, waarbij het hof de rechtbank grotendeels volgt.
De verdachte is gedurende een periode van meerdere jaren bedrijfsmatig actief geweest als bemiddelaar bij het tegen betaling laten opmaken van valse of vervalste inkomensverklaringen, salarisspecificaties en jaaropgaven. Deze documenten werden door haar klanten gebruikt om in aanmerking te komen voor (sociale) huurwoningen, waarvoor zij feitelijk niet in aanmerking kwamen. Klanten leverden bij de verdachte benodigde documenten in en de verdachte liet die documenten vervolgens door anderen vervalsen of liet aan de hand daarvan valse documenten opmaken. Deze valse of vervalste documenten werden vervolgens door de verdachte weer aan haar klanten verstrekt. Met haar handelen heeft de verdachte het systeem van toedeling van huurwoningen ondergraven, met het gevaar op een discrepantie tussen het inkomen en de verschuldigde huurpenningen en alle nadelige maatschappelijk gevolgen van dien. Ook zijn anderen die zich wel op rechtmatige wijze voor een huurwoning inschreven door de handelwijze van de verdachte benadeeld. Daarnaast is het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dergelijke documenten gesteld mag worden door de verdachte in ernstige mate beschaamd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juli 2023 is zij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld en liep in de periode dat zij de hier aan de orde zijnde feiten pleegde nog een proeftijd van de daarvoor opgelegde voorwaardelijke straf.
Gezien het vorenstaande en met name ook de ernst van de nu aan de orde zijnde feiten en de lange pleegduur daarvan, kan niet worden volstaan met de oplegging van een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, ook niet in combinatie met elkaar. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat slechts de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van enige duur recht doet aan deze normschending, waarbij geldt dat de verdachte een gewaarschuwd mens was. Daarnaast acht het hof de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, met de gedachte dat dit de verdachte ervan zal (kunnen) weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Het hof zal wel rekening houden met het feit dat de verdachte inmiddels een eigen onderneming op het gebied van de zorg drijft, waarin zij onder meer verantwoordelijk is voor de aansturing van personeel. Het hof ziet daarin reden om een groter deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Daarbij heeft het hof tevens rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor haar kinderen en ouders, en met de omstandigheid dat zij haar medewerking heeft gegeven aan het strafrechtelijk onderzoek.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat in deze strafzaak de termijn van berechting is overschreden. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is aangevangen op 24 oktober 2017 en de rechtbank heeft op 26 juli 2021 vonnis gewezen. Er is daarmee sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van 21 maanden. Deze overschrijding is door de rechtbank gecompenseerd door de door haar opgelegde gevangenisstraf met één maand te matigen. Het hof sluit zich hierbij aan en zal dienovereenkomstig in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, opleggen. In hoger beroep is daarnaast eveneens sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de beperkte duur van die overschrijding, ongeveer een maand, volstaat het hof met het enkel constateren hiervan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
In beslag genomen voorwerpen
De in beslag genomen voorwerpen, namelijk:
– 1.00 1.00 STK Ordner KI: zwart ordner met diverse adm 6640–2016–1224_24269;
– 1.00 1.00 STK Ordner KI: zwart B ordner + 3 stempels 6640–2016–1224_24293;
– 1.00 1.00 STK Ordner KI: zwart Ordner +8GB stick 6640–2016 1224;
zullen worden verbeurd verklaard.
De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. De bewezen feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de volgende voorwerpen:
– 1.00 1.00 STK Ordner KI: zwart ordner met diverse adm 6640–2016–1224_24269;
– 1.00 1.00 STK Ordner KI: zwart B ordner + 3 stempels 6640–2016–1224_24293;
– 1.00 1.00 STK Ordner KI: zwart Ordner +8GB stick 6640–2016 1224;
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. J.L. Bruinsma en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 augustus 2023.
=========================================================================
[…]