2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“
Feiten
1. De heer [A] (hierna ook [A] of de heer [A] ) is in de onderhavige jaren aandeelhouder van verschillende vennootschappen binnen een concern (hierna ook: [A] -groep).
2. De [A] -groep houdt zich bezig met vastgoedbeheer en projectontwikkeling.
3. De heer [A] is enig aandeelhouder van [B] B.V. (hierna: [B] ). [B] is vanaf 2011 moedermaatschappij in een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb), met dochtermaatschappij [C] B.V. (hierna: [C] ).
4. De heer [A] is – middellijk, o.a. via [D] B.V. – enig aandeelhouder en ultimate beneficial owner (UBO) van eiseres. [D] B.V. was tevens de bestuurder van eiseres. In de onderhavige jaren is eiseres moedermaatschappij in een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 Wet Vpb, met onder andere de dochtermaatschappij [E] B.V. (hierna: [E] ). Vanaf 5 juli 2013 is [F] (STAK) de bestuurder en enig aandeelhouder van [D] B.V.
5. De heer [A] houdt – middellijk, namelijk via [G] B.V. – 61,5% van de aandelen in de Spaanse vennootschap [H] SL. De andere 38,5% van de aandelen wordt houden door [I] te België.
6. [A] is enig aandeelhouder van [J] B.V. (hierna: [J] ). De heer [A] en [J] participeren elk voor 50% in de Maatschap [K] (hierna: de Maatschap).
7. De Maatschap verhuurt een bedrijfspand in [L] aan V&D.
8. De heer [M] (hierna: de heer [M] of [M] ) en de heer [A] hebben in het verleden diverse zakelijke activiteiten ontplooid, waarbij de vennootschappen van de [A] -groep fungeerden als financier. In 2004 werd een start gemaakt met de projecten ‘ [N] ’ en ‘ [O] ’.
9. Op 13 mei 2004 heeft [B] een overeenkomst met de heer [M] gesloten, waarbij is overeengekomen dat het perceel aan [adres N] wordt verkocht voor € 1.600.000 onder de voorwaarde dat de grond bouwrijp is gemaakt, doch uiterlijk 1 juli 2007.
10. Op 15 december 2004 kocht de heer [M] een perceel grond gelegen aan [adres O] voor € 1.350.000 van een derde partij. Voor deze aankoop heeft [M] een lening afgesloten bij de ABN AMRO Bank N.V. (ABN). De Maatschap heeft ten behoeve van [M] een hypothecaire inschrijving toegestaan op het aan V&D verhuurde pand te [L] . Op het perceel [O] zouden woningen en woonwerkpanden gebouwd worden. Op 3 november 2004 heeft [J] een overeenkomst met de heer [M] gesloten, waarbij is afgesproken dat de grond wordt verkocht voor € 1.750.000 en geleverd onder de voorwaarde dat de grond bouwrijp is gemaakt. Betaling en levering vindt plaats na bouwrijp maken, uiterlijk 31 december 2006. [J] sluit deze overeenkomst voor nader te noemen meester. Op 31 december 2004 wijst [J] [C] aan als koper (meester) van het project [O] . In het commerciële jaarverslag 2004 e.v. maakt [C] melding van een actiefpost ‘project in ontwikkeling’ ter waarde van € 1.855.000 en als passiefpost voor hetzelfde bedrag ‘investeringsverplichting [adres O] ’.
11. In 2005 wordt [P] B.V. (hierna: [P] ) opgericht. [P] zou de ontwikkelaar worden van de projecten [N] en [O] . De heer [A] houdt 44% van de aandelen in [P] . De heer [M] en de heer [Q] houden elk 28% van de aandelen in [P] .
12. De projecten [N] en [O] komen niet van de grond en in 2007 weigert de ABN om [M] nog langer te financieren en eist haar leningen op.
13. [M] kan de ABN niet terugbetalen en leent ten behoeve van [O] een bedrag van € 1.750.000 van [A] . [A] sluit hiervoor een lening af bij ABN. Op 21 maart 2007 heeft ABN een krediet verstrekt aan [A] ten bedrage van € 2.850.000. [M] stelt zich hierbij hoofdelijk medeaansprakelijk voor het krediet. Ten behoeve van de kredietverstrekking is een bankrekening met nummer [nummer] geopend op naam van [A] . Op 29 maart 2007 is van deze bankrekening een bedrag van € 1.750.000 overgemaakt aan [M] . [M] lost met het bedrag zijn schuld bij ABN uit hoofde van de aankoop van [O] af.
14. Op 16 mei 2007 betaalt [M] € 140.000 terug aan [A] .
15. Vanaf mei 2007 worden de vordering op [M] en de schuld aan ABN opgenomen in de administratie van [C] als vordering van [C] op [M] respectievelijk schuld van [C] aan ABN. In de aangifte Vpb 2007 heeft [C] de vordering afgewaardeerd met € 335.204.
16. In het kader van het project [N] heeft de Maatschap op 9 oktober 2007 een lening aan [M] verstrekt. De Maatschap heeft hiervoor een hypothecaire lening bij ABN gesloten. De heer [M] ontvangt € 1.596.000, waarmee hij zijn schuld aan ABN aflost.
17. Op 16 april 2008 heeft ABN een krediet verstrekt aan [A] ten bedrage van € 3.125.000, bestaande uit het rekening-courant krediet van € 2.850.000 en een EURIBOR lening ten bedrage van € 275.000. Het krediet werd verstrekt met recht van hypotheek op de onroerende zaken van het project [O] en waarbij [M] hoofdelijk medeaansprakelijk is voor een bedrag van € 2.850.000. Uit de overeenkomst volgt dat het rekening-courant deel vervalt zodra het project [O] is verkocht, doch uiterlijk op 1 juli 2009.
18. [P] heeft in 2008 drie percelen van het project [O] verkocht aan derden, waarvan twee percelen later worden terug geleverd. De opbrengst van het vervreemde perceel ten bedrage van € 108.497 is ontvangen door de heer [A] .
19. Volgens een taxatierapport van [makelaar] van 20 november 2008 in opdracht van [E] bedraagt de marktwaarde van het project [O] per 20 november 2008 € 1.375.000 en de executiewaarde € 1.000.000.
20. Per 31 december 2008 draagt [C] de vordering op [M] tegen nominale waarde over aan [E] . Deze vordering op [M] bedraagt per 31 december 2008 € 1.813.125. De schuld aan ABN is bij [C] achtergebleven. Door deze overdracht realiseert [C] fiscaal een winst van € 335.204, waardoor per saldo de eerdere afwaardering in 2007 is teruggenomen.
21. In haar aangifte Vpb 2008 waardeert [C] het project [O] af met € 762.956. De daarmee corresponderende investeringsverplichting valt vrij met € 214.023. Per saldo resteert een fiscale last van € 548.933. In een brief van [E] van 14 mei 2009 wordt vermeld dat is afgewaardeerd naar de getaxeerde waarde van [makelaar] van 20 november 2008.
22. Op de balans 2009 van [C] vindt een herrubricering plaats. Daarbij wordt het activum belegging [adres O] hernoemd tot ‘rekening-courantvordering [M] ’. De met de belegging [O] samenhangende investeringsverplichting ondergaat geen herrubricering en wordt verminderd met € 68.933, waardoor van de afwaardering in 2008 per saldo € 480.000 ten laste van de fiscale winst is gekomen.
23. In 2010 waardeert [C] de rekening-courantvordering [M] af met € 1 miljoen. Na afwaardering resteert een in een vordering omgezette rekening-courant stand van € 375.000 op [M] . Bij de vaststelling van de aanslag Vpb 2010 van [C] wordt deze afwaardering gevolgd.
24. In 2011 wordt duidelijk dat de projecten [O] en [N] niets meer gaan worden. De gronden zijn nog steeds niet bouwrijp gemaakt. [A] wenst dat [M] de verstrekte leningen gaat terugbetalen. Dit leidt tot een gerechtelijke procedure. Ten behoeve van het incasseren heeft [A] zijn vordering op [M] van € 1.750.000 inzake [O] gecedeerd aan de Maatschap. Na deze cessie heeft de Maatschap een vordering op [M] van in totaal € 3.346.000, namelijk € 1.750.000 in verband met het project [O] en € 1.596.000 in verband met het project [N] . Bij brief van 11 januari 2011 sommeert de Maatschap [M] de vordering terug te betalen. In de brief staat: “[De heer [A] ] heeft u uit hoofde van de daartoe strekkende overeenkomst uit 2007 een bedrag van € 1.750.000 uitgeleend. [De heer [A] ] heeft zijn vordering op u plus p.m. aan rente en kosten en alle nevenrechten aan [de Maatschap] verkocht en geleverd (gecedeerd).”. In de door de deurwaarder aan [M] overhandigde dagvaarding van 26 januari 2011 staat ook vermeld dat [A] in 2007 een bedrag van € 1.750.000 aan hem heeft uitgeleend en dat [A] deze vordering aan de Maatschap heeft gecedeerd.
25. [M] wordt door rechtbank Groningen op [datum] 2011 veroordeeld tot het terugbetalen van de leningen:
Vordering [O] € 1.75[0].000
Terugbetaling 16 mei 2007 door [M] € 140.000 -/-
Vordering [N] € 1.596.000
Verkoopopbrengst
€ 108.497 -/-
€ 3.097.503.
[M] kan dit niet betalen en rechtbank Groningen heeft op [datum] 2011 het faillissement van [M] uitgesproken.
26. In 2012 wordt een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen onder meer [M] , [A] , de Maatschap en ABN. Op basis van de vaststellingsovereenkomst koopt eiseres van [M] de [N] voor € 495.000 en [O] voor € 330.000. De onroerende zaken worden door [M] aan eiseres geleverd op 19 juni 2012.
27. In 2013 komt een herfinanciering tot stand met ABN. De schulden aan ABN werden overgenomen door eiseres. De in 2007 aangegane schuld van [A] aan ABN op bankrekeningnummer [nummer] bedraagt op 18 november 2013 € 2.238.000. Deze bij [C] geboekte schuld is in het kader van de herfinanciering overgenomen door eiseres. Eiseres lost de schuld aan ABN af in november 2013 met een nieuw krediet. Met deze herfinanciering komt de bestaande faciliteit van [A] ten bedrage van € 2.238.000 te vervallen.
28. Op 27 februari 2014 heeft eiseres (fiscale eenheid met [E] ) voor het jaar 2012 de aangifte Vpb ingediend. De vordering van [E] op [M] was door bijschrijving van rente opgelopen tot € 2.085.128. De aangifte bevat een afwaardering van vorderingen ten bedrage van in totaal € 2.956.928, bestaande uit een afwaardering van de vordering van [E] op de heer [M] ten bedrage van € 2.085.128 en een afwaardering van een vordering op de Spaanse vennootschap [H] SL van € 847.508.
29. Verweerder heeft vanaf maart 2016 de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb 2012 van eiseres onderzocht. De controle is uitgebreid met onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb 2010 van [C] en 2011 tot en met 2013 van [B] . De definitieve controlerapporten zijn van 8 februari 2017. In verband met dreigende verjaring is - voordat de controle was afgerond - een aanslag Vpb 2012 aan eiseres met dagtekening 6 augustus 2016 opgelegd, zijn aan [B] navorderingsaanslagen Vpb over de jaren 2011 tot en met 2013 opgelegd in oktober, november en december 2016 en is ten name van [C] een herziene verliesvaststellingsbeschikking 2010 vastgesteld met dagtekening 8 oktober 2016. Voorts zijn (navorderings)aanslagen aan de heer [A] en zijn echtgenote opgelegd. Ten aanzien van eiseres is de afwaardering op de vorderingen [M] en [H] SL gecorrigeerd. Ten aanzien van [C] en [B] (fiscale eenheid met [C] vanaf 2011) is de op de ABN-schuld verantwoorde rente gecorrigeerd.