In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2020. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij een zaak van gewoontewitwassen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde straf en vulde de gronden aan. De verdachte had medeverdachten benaderd om hun bankrekeningen ter beschikking te stellen voor het ontvangen van geldbedragen die afkomstig waren van misdrijf. Het hof oordeelde dat de verdachte een spilfiguur was in de witwaspraktijken en dat de geldbedragen die op de rekeningen van de medeverdachten waren overgemaakt, uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, maar het hof verhoogde dit naar 210 uren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf met 30 uren. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.