ECLI:NL:GHAMS:2023:2774

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
23-002462-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling van gronden inzake medeplegen gewoontewitwassen en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2020. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij een zaak van gewoontewitwassen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde straf en vulde de gronden aan. De verdachte had medeverdachten benaderd om hun bankrekeningen ter beschikking te stellen voor het ontvangen van geldbedragen die afkomstig waren van misdrijf. Het hof oordeelde dat de verdachte een spilfiguur was in de witwaspraktijken en dat de geldbedragen die op de rekeningen van de medeverdachten waren overgemaakt, uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, maar het hof verhoogde dit naar 210 uren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf met 30 uren. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002462-20
datum uitspraak: 27 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-147674-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de gronden ten aanzien van feit 1 en feit 2 aanvult en respondeert op een in hoger beroep gevoerd verweer.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer t.a.v. feit 1 en feit 2

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat ondanks dat in het procesdossier wordt gesproken over ‘oplichting’ door ‘de Engelsen’, niet kan worden vastgesteld dat artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht is overtreden, waardoor niet kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het procesdossier heeft de verdachte de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] benaderd met de vraag of zij iets wilden bijverdienen door hun bankrekeningen ter beschikking te stellen. Het bankrekeningnummer van [medeverdachte 1] is vervolgens aan de personen die nadien aangifte van oplichting hebben gedaan doorgegeven als bankrekeningnummer waarop de te betalen geldbedragen konden worden overgemaakt. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien zijn voor het hof voldoende om aan te nemen dat deze geldbedragen afkomstig zijn van misdrijf. Door op deze manier te handelen hebben de ‘Engelsen’ immers beoogd het voordeel uit hun criminele gedragingen buiten het zicht van justitie te houden. De geldbedragen die op de bankrekening van [medeverdachte 1] zijn overgemaakt zijn naar het oordeel van het hof dan ook uit misdrijf afkomstig.

Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Ten aanzien van het gewoontewitwassen overweegt het hof als volgt.
In de tenlastegelegde periode van 24 april 2017 tot en met 15 mei 2017 hebben in ieder geval acht overboekingen vanaf de rekening van de aangevers van de oplichting naar de rekening van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] plaatsgevonden. Gelet op het structurele karkater van dit witwassen, gelegen in het aantal uitgevoerde transacties binnen drie weken, is naar het oordeel van het hof sprake van gewoontewitwassen.

Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

De medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart dat hij in 2016 door de verdachte in contact is gekomen met ‘de Engelsen’. In 2016 wordt [slachtoffer] slachtoffer van de oplichting als hij twee keer € 5.000,00 overboekt naar de rekening van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Op dat moment is de rol en de positie van de verdachte nog onduidelijk. Echter, op het moment dat in 2017 een witwastransactie bestaande uit het contant overhandigen van een geldbedrag verkeerd gaat, wordt de sturende rol van de verdachte in het structurele witwassen zichtbaar. Het hof heeft geen enkele reden om aan te nemen dat de rolverdeling in het witwassen in 2016 anders is geweest dan in 2017.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, bij niet (naar behoren) verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, bij niet (naar behoren) verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis en twee weken gevangenisstraf geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen. De rol van de verdachte bestond onder andere uit het benaderen van anderen om hun bankrekening beschikbaar te stellen zodat daarop geldbedragen afkomstig uit misdrijf konden worden gestort. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte een initiërende en sturende rol aangenomen. Het hof ziet de verdachte als een spilfiguur in de witwaspraktijken, een zienswijze die mede wordt gevormd door de manier waarop de verdachte pressie uitoefende op de medeverdachten en andere betrokkenen na een mislukte witwastransactie. Gezien de ernst van dit feit en de rol van de verdachte acht het hof in beginsel een taakstraf van 240 uren passend en geboden. Het hof ziet, gezien het tijdsverloop, geen aanleiding voor het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de advocaat generaal geëist.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zowel in eerste aanleg als in de fase van het hoger beroep is geschonden. Gelet daarop zal het hof 30 uren taakstraf in mindering brengen op de op te leggen straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en
13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
105 (honderdvijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. B.E. Dijkers en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 september 2023.
mr. B.E. Dijkers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.