ECLI:NL:GHAMS:2023:2760

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
23-002340-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onttrekking van geld aan G-rekening door gebruik van valse facturen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2020. De verdachte, geboren in 1967, heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor het onttrekken van geld aan de G-rekening van zijn vennootschap door gebruik te maken van vijf valse facturen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en ontzetting uit het recht om gedurende drie jaren het beroep van bestuurder van een vennootschap uit te oefenen. Het hof heeft de opgelegde straf in hoger beroep herzien, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een bipolaire stoornis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij de samenleving heeft benadeeld door het frustreren van het verhaalsrecht van de ontvanger. Het hof heeft de straf gematigd tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden, wat heeft geleid tot een verdere matiging van de straf. De beslissing van het hof is in lijn met de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002340-20
datum uitspraak: 14 november 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-845115-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte ontzet uit het recht om gedurende drie jaren het beroep uit te oefenen van bestuurder van een vennootschap.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ontzet wordt uit het recht om gedurende drie jaren het beroep uit te oefenen van bestuurder van een vennootschap.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, subsidiair heeft zij verzocht om een (deels voorwaardelijke) taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft als feitelijk leidinggevende geld onttrokken aan de G-rekening van één van zijn vennootschappen en daarmee aan het pandrecht dat de ontvanger had op deze G-rekening. De verdachte heeft hiertoe gebruik gemaakt van vijf valse facturen. Door deze handelswijze heeft de verdachte het verhaalsrecht van de ontvanger gefrustreerd. De verdachte heeft zich als feitelijk leidinggevende ook schuldig gemaakt aan het feit dat drie van zijn vennootschappen geen inlichtingen hebben verstrekt en geen boeken van de vennootschappen ter raadpleging hebben gegeven aan medewerkers van de Belastingdienst. Hierdoor is het de Belastingdienst onmogelijk gemaakt om de juistheid van gedane aangiftes te controleren, is uiteindelijk onvoldoende belasting geheven en heeft de verdachte de samenleving benadeeld. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 oktober 2023 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof is van oordeel dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw verzocht, geen recht doet aan de aard en ernst van de feiten. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat de strafoplegging dient bij te dragen aan de algemene en speciale preventie en in dat verband een afschrikwekkende werking dient te hebben. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf in beginsel dan ook passend en geboden is en recht doet aan deze aard en ernst van de feiten, maar ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een andere, mildere straf op te leggen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 9 februari 2023, opgemaakt door [psychiater 1] (psychiater), onder supervisie van [psychiater 2] (psychiater). In dit rapport staat dat bij de verdachte sprake is van een bipolaire stoornis en dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde vermoedelijk werd beïnvloed door deze stoornis. Geadviseerd wordt om de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het hof neemt dit advies over en rekent de verdachte de feiten in verminderde mate toe.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de rapportages van de reclassering, waaronder een rapport van 11 oktober 2023. Uit deze rapportages en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de verdachte beschikt over huisvesting en dat hij, als mantelzorger voor een gehandicapt nichtje, een stabiel inkomen ontvangt. Voorts is gebleken dat de verdachte onder behandeling is bij GGZ InGeest, waar hij wordt begeleid door het FACT team. Deze behandeling loopt goed, de verdachte is gemotiveerd, de medicatie wordt trouw ingenomen en de afspraken worden goed nagekomen. Verdere (verplichte) interventies zijn, aldus de reclassering, niet nodig.
Het hof stelt vast dat het recht van de verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht is geschonden. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Op 20 oktober 2020 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van 14 november 2023 einduitspraak. Hieruit volgt dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 1 jaar. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht alles overwegende een taakstraf van 140 uren passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een taakstraf van 120 uren. Daarnaast zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten. Gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen noodzaak om een beroepsverbod op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57, 63, 225 en 348 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. N.E. Kwak en mr. B.E. Dijkers,
in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2023.
=========================================================================
[…]
[…]