In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2015. De verdachte, geboren in 1976 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarbij hij bij verstek was veroordeeld. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de grieven per fax waren ingediend en niet op de zitting waren herhaald. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van het ontbreken van grieven, aangezien er op 4 juli 2022 een schriftuur met grieven was ingediend door de raadsvrouw van de verdachte.
Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met een proeftijd van twee jaren gevorderd. Het hof overwoog dat de procedure een lange duur had gekend, met een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan acht jaar. Dit leidde het hof tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend was. In plaats daarvan werd een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het vonnis werd voor het overige bevestigd, met inachtneming van de overwegingen van het hof.