ECLI:NL:GHAMS:2023:2717
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Huur bedrijfsruimte; bewijswaardering en beëindiging huurovereenkomst
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen twee B.V.'s betreffende de beëindiging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Boer, stelde dat de huurovereenkomst per 1 november 2019 met wederzijds goedvinden was beëindigd, terwijl de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.P. Groen, dit betwistte. Het hof had eerder op 31 januari 2023 een tussenarrest gewezen waarin het de geïntimeerde de gelegenheid gaf om bewijs te leveren van haar stelling. De geïntimeerde overhandigde een schriftelijke verklaring en facturen, maar het hof oordeelde dat het bewijs niet voldoende was om de beëindiging van de huurovereenkomst te onderbouwen.
Het hof concludeerde dat de geïntimeerde niet had bewezen dat er een wilsovereenstemming was bereikt over de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst. De grieven van de appellante werden gegrond verklaard, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter. De geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van huurpenningen over de maanden november 2019 tot en met januari 2020 en tot betaling van buitengerechtelijke kosten. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet mocht vertrouwen op een beëindiging van de huur per 1 november 2019, aangezien er geen bewijs was voor een dergelijke afspraak. De proceskosten werden ook aan de geïntimeerde opgelegd, inclusief een vermindering van het griffierecht dat onterecht was betaald door de appellante.