ECLI:NL:GHAMS:2023:2716

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.324.145/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verstekvonnis en toewijzing van vordering tot betaling van uitvaartkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij De Jongh Uitvaartverzorging B.V. (hierna: De Jongh) een vordering had ingesteld tegen een geïntimeerde die niet verschenen was. De Jongh vorderde betaling van een factuur van € 4.343,60, die voortkwam uit een overeenkomst van opdracht voor het verzorgen van een uitvaart. In eerste aanleg werd de vordering afgewezen omdat De Jongh niet had aangetoond dat zij voldeed aan de precontractuele informatieplichten. In hoger beroep heeft De Jongh echter voldoende bewijs geleverd dat zij aan deze informatieplichten had voldaan. Het hof oordeelde dat De Jongh de geïntimeerde op duidelijke wijze had geïnformeerd over de voorwaarden van de overeenkomst, inclusief de prijs en de identiteit van de handelaar. Het hof vernietigde het verstekvonnis en wees de vordering van De Jongh alsnog toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand gelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.324.145/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10168641\CV EXPL 22-6312
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 oktober 2023
inzake
DE JONGH UITVAARTVERZORGING B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard (gemeente Dijk en Waard),
appellante,
advocaat: mr. P. Thole te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna De Jongh en [geïntimeerde] genoemd.
De Jongh is bij dagvaarding van 28 februari 2023 in hoger beroep gekomen van een verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 30 november 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen De Jongh als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden verstekvonnis).
Tegen [geïntimeerde] is ook in hoger beroep verstek verleend.
De Jongh heeft daarna een memorie van grieven met één productie ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De Jongh heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de in eerste aanleg afgewezen vorderingen van De Jongh alsnog zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
De Jongh heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1
In eerste aanleg heeft De Jongh gevorderd dat [geïntimeerde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling aan De Jongh (tegen behoorlijk bewijs van kwijting) van een bedrag van € 5.066,60, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 4.343,60 vanaf 19 mei 2022 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. Het bedrag van € 5.066,60 valt uiteen in de hoofdsom van € 4.343,60, een bedrag van € 559,36 aan buitengerechtelijke incassokosten (te vermeerderen met de BTW ad € 117,47) en de rente tot 19 mei 2022 ten bedrage van € 46,17.
2.2
Aan deze vordering heeft De Jongh ten grondslag gelegd dat zij op 14 september 2021 een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met [geïntimeerde] waarbij de algemene voorwaarden van De Jongh mede van toepassing zijn verklaard, uit hoofde waarvan zij in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] een uitvaart heeft verzorgd ten behoeve van de moeder van [geïntimeerde] . De kosten daarvan zijn bij het sluiten van de overeenkomst geraamd op € 4.839,50. De Jongh heeft de opdracht uitgevoerd en aan [geïntimeerde] voor de geleverde diensten op 22 oktober 2021 een factuur gestuurd voor het bedrag van € 4.343,60, met het verzoek deze factuur binnen 8 dagen te voldoen. Op 18 januari 2022 heeft de gemachtigde van De Jongh een 14-dagenbrief (als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW) verzonden. Volgens De Jongh heeft haar gemachtigde ook nadien nog buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht, maar heeft [geïntimeerde] het door haar verschuldigde bedrag niet voldaan.
2.3
De kantonrechter heeft in het bestreden verstekvonnis tot uitgangspunt genomen dat het om een overeenkomst gaat tussen een handelaar en een consument, waarbij ter bescherming van de consument aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van Boek 6, titel 5, afdeling 2B BW moet worden voldaan. Volgens de kantonrechter heeft De Jongh niet gesteld en onderbouwd dat zij aan die informatieplichten heeft voldaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat De Jongh [geïntimeerde] op duidelijke en begrijpelijke wijze de in artikel 6:230l BW bedoelde essentiële informatie heeft verstrekt. De kantonrechter heeft de vordering daarom afgewezen, met veroordeling van De Jongh in de proceskosten van [geïntimeerde] , begroot op nihil.
2.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt De Jongh met één grief op. Met de grief bestrijdt De Jongh het oordeel van de rechtbank dat zij in eerste aanleg heeft nagelaten om te stellen en te onderbouwen dat zij voldaan heeft aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. Primair stelt De Jongh dat zij dat reeds in eerste aanleg (onder verwijzing naar de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde opdrachtbevestiging) wel voldoende heeft onderbouwd en subsidiair stelt zij dat zij dat (onder verwijzing naar het door haar als productie 7 bij memorie van grieven overgelegde aanneemformulier) in hoger beroep alsnog heeft gedaan. Volgens De Jongh komt daaruit naar voren dat partijen alle relevante posten hebben besproken en op voorhand een tariefafspraak hebben gemaakt, terwijl De Jongh bij de uitvoering van de opdracht binnen de geraamde prijs is gebleven.
2.5
Bij de beoordeling van de grief dient het hof tot uitgangspunt dat het gaat om een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, waarop Boek 6, titel 5, afdeling 2B BW van toepassing is. Aangezien De Jongh heeft gesteld dat de overeenkomst op haar locatie is getekend, wordt het ervoor gehouden dat het om een overeenkomst gaat anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte, zodat artikel 6:230l BW van toepassing is. Op grond van dit artikel dient de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze (voor zover van belang) de volgende informatie te verstrekken, voor zover die informatie niet reeds duidelijk uit de context blijkt: a) de voornaamste kenmerken van de zaken of de diensten; b) de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam, het geografische adres waar hij is gevestigd en zijn telefoonnummer; c) de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen; en d) de wijze van betaling, levering, nakoming, de termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt de zaak te leveren of de dienst te verlenen, en het beleid van de handelaar inzake klachtenbehandeling.
2.6
Het hof is van oordeel dat De Jongh in hoger beroep alsnog voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij aan de in artikel 6:230l BW vervatte eisen heeft voldaan. Uit de als productie 1 en 2 overgelegde opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden, in samenhang met het als productie 7 in hoger beroep overgelegde aanneemformulier, blijkt dat De Jongh [geïntimeerde] informatie heeft verstrekt over de voornaamste kenmerken van de overeengekomen dienst. De identiteit van De Jongh, waaronder haar handelsnaam, haar kantooradres en telefoonnummer, blijkt uit het aanneemformulier, evenals de afspraken die zijn gemaakt over de totale prijs van de uitvaartverzorging. De informatie over de wijze van betaling, de termijn waarbinnen De Jongh zich verbindt de dienst te verlenen en het beleid van De Jongh inzake klachtenbehandeling staan voldoende duidelijk omschreven in de als productie 1 overgelegde opdrachtbevestiging, in artikel 16 van de als productie 2 overgelegde algemene voorwaarden en het als productie 7 overgelegde aanneemformulier. Daarmee is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat De Jongh [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst conform artikel 6:230l BW duidelijk en begrijpelijk heeft geïnformeerd over de voorwaarden waaronder De Jongh de uitvaart van de moeder van [geïntimeerde] zou verzorgen.
2.7
Het voorgaande brengt mee dat de grief slaagt. Het bestreden verstekvonnis zal worden vernietigd. Nu de vorderingen van De Jongh het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zal de vordering tot betaling van het door De Jongh gefactureerde bedrag van
€ 4.343,60 alsnog worden toegewezen. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat partijen een betalingstermijn van veertien dagen na de factuurdatum zijn overeengekomen (en niet van acht dagen, zoals op de factuur staat). [geïntimeerde] is derhalve op 6 november 2021 in verzuim geraakt. De wettelijke rente over het bedrag van € 4.343,60 zal worden toegewezen vanaf 6 november 2021 tot de dag der algehele voldoening. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 676,83 (inclusief BTW) zijn berekend conform de wettelijke staffel en komen eveneens voor toewijzing in aanmerking.
2.8
Het hof ziet in het gegeven dat de vordering in eerste aanleg terecht is afgewezen omdat De Jongh niet aan haar stelplicht heeft voldaan, aanleiding om de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand te laten. [geïntimeerde] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden verstekvonnis,
en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan De Jongh van € 4.343,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2021 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan De Jongh van € 676,83 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden berekend op € 889,04 aan verschotten, op € 836,- voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
en wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. I.A. Haanappel-van der Burg, mr. A.S. Arnold en mr. R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.