Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
- ingeval van herstel: dit per een toekomstige datum te doen, [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van de aan hem betaalde transitievergoeding van € 21.785,25 bruto, te bepalen dat er geen voorzieningen worden getroffen voor de duur van de onderbreking en, voor het geval wel voorzieningen worden getroffen en/of met terugwerkende kracht wordt hersteld, te bepalen dat de Rechtbank gerechtigd is de aan [appellant] betaalde bijstandsuitkering en overige inkomsten te verrekenen met zijn aanspraak op loon en/of met andere voorzieningen;
€ 21.785,25 bruto, onder veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
3.Feiten
grief 1komt [appellant] op tegen de juistheid van de door de kantonrechter onder 2.4 vastgestelde feiten. Voor zover van belang, zal het hof hierna rekening houden met deze grief. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
“Integriteit: wanneer mogelijk in het geding?Iedereen die werkt binnen de rechtspraak handelt onpartijdig, onafhankelijk, onkreukbaar en professioneel. Het vermijden van een ongewenste vermenging van werk en privé is daar een uitwerking van. (…)Wanneer is er mogelijk sprake van een ongewenste vermenging van werk en privé? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Het verschilt per situatie en is ook afhankelijk van de functie die iemand uitoefent. In de volgende situaties is het in ieder geval wenselijk dat er een gesprek plaatsvindt, namelijk als een medewerker:- Verdacht wordt van het (mede)plegen van een strafbaar feit, of betrokken is in of bij een procedure over een strafbaar feit;
€ 43.000,- afgesloten bij [naam 4] en op 19 juli 2021 nogmaals een lening van
€ 5.000,- bij dezelfde kredietverstrekker.
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
grief 2 tot en met 5in principaal appel, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een ‘voldragen’ e-grond. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de Regeling van de Rechtbank niet duidelijk en eenduidig en is en dat er geen sprake is van een helder en consequent sanctiebeleid. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ten onrechte een harde ‘biechtplicht’ in de Regeling gelezen en had zij - na toetsing - moeten oordelen dat de Regeling een onrechtmatige inbreuk op het recht op privacy van de medewerkers maakt. Ook heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat de belangen van de Rechtbank prevaleren boven die van [appellant] .
€ 7.936,43 bruto en tot 1 januari 2024 € 9.743,33 bruto aan financieel nadeel heeft geleden, derhalve in totaal € 17.679,67 bruto tot 1 januari 2024. Mede gelet hierop, ziet het hof aanleiding bij wijze van voorziening te bepalen dat [appellant] de reeds door de Rechtbank betaalde transitievergoeding van
€ 21.785,25 bruto niet terug hoeft te betalen. Deze kwalificeert daarmee niet langer als transitievergoeding. Het hof bepaalt dat bij eventuele toekomstige beëindiging van de herstelde arbeidsovereenkomst de ontbonden arbeidsovereenkomst en de duur van de onderbreking meetellen bij de berekening van de transitievergoeding. Vanaf 1 januari 2024 ontvangt [appellant] dan weer salaris van de Rechtbank en tot die tijd door [appellant] verkregen inkomsten mag hij houden.
6.Beslissing
1 januari 2024 onder dezelfde voorwaarden te herstellen;
€ 343,00 aan verschotten en € 2.366,00 aan salaris in principaal appel en op
€ 1.183,00 aan salaris in incidenteel appel;