ECLI:NL:GHAMS:2023:2701

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
200.295.750/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ongedaanmaking van registratie in het Intern Verwijzings Register (IVR) van ontbonden vennootschappen en een stichting

In deze zaak vorderen de appellanten, bestaande uit verschillende vennootschappen in liquidatie en een stichting, dat de registratie van hun gegevens in het Intern Verwijzings Register (IVR) van ING Bank ongedaan wordt gemaakt. De vennootschappen, die zich bezighielden met software- en internetactiviteiten, zijn op 20 september 2020 ontbonden en verkeren sindsdien in liquidatie. ING heeft de bankrelaties met de appellanten beëindigd en hun gegevens in het IVR opgenomen, wat de appellanten als onterecht beschouwen. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.

Tijdens de zitting in hoger beroep hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellanten hebben geconcludeerd dat het hof het eerdere vonnis zal vernietigen en hun vorderingen zal toewijzen, terwijl ING heeft verzocht om het vonnis te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de vennootschappen niet meer bestaan, maar dat de uitschrijving uit het handelsregister niet automatisch betekent dat zij geen vorderingen meer kunnen indienen. Het hof heeft ook overwogen dat de appellanten geen rechtens te respecteren belang hebben bij hun vordering, aangezien zij in liquidatie verkeren en geen hinder ondervinden van de vermelding in het IVR.

Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van de appellanten afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 17 oktober 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.295.750/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/668377 / HA ZA 19-686
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 oktober 2023
inzake

1.CLEARCLAY B.V. in liquidatie,

2. MYNETSPACE B.V.in liquidatie
,
3. [appellante 3] B.V.in liquidatie
,
4. ULTRANET B.V.in liquidatie
,
5. UPPERWEB B.V.in liquidatie
,

6. STICHTING FOUNDATION PAY IT,

alle gevestigd te Amsterdam ,
appellanten,
advocaat mr. A.W. van Dalen te Amsterdam
,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden Claerclay , Mynetspace , [appellante 3] , Ultranet , Ultraweb , de Stichting, (appelanten tezamen) [appellanten] en ING genoemd.

1.De zaak in het kort

ING heeft de bankrelaties met [appellanten] beëindigd en hun gegevens opgenomen in haar Intern Verwijzigings Register (IVR). De vorderingen van Clearclay strekken ertoe te bewerkstelligen dat deze vermelding in het IVR ongedaan wordt gemaakt. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 8 juni 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eiseressen en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 oktober 2022 doen bepleiten door hun advocaten voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities waarvan exemplaren zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog hun vorderingen – uitvoerbaar bij voorraad – zal toewijzen met beslissing over de proceskosten.
ING heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
ING heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 14 oktober 2020 onder 2 de vaststaande feiten weergegeven die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen vaststaan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Clearclay , Mynetspace , [appellante 3] , Ultranet en Upperweb (hierna ook tezamen: ‘de vennootschappen’) hielden zich bezig met activiteiten gerelateerd aan software en internet. Zij exploiteerden verschillende websites gericht op particulieren, waarmee zij maandelijks inkomsten genereerden. De Stichting houdt zich bezig met het incasseren van vorderingen. De vennootschappen zijn op 20 september 2020 ontbonden. Zij hebben hun ondernemingen gestaakt en verkeren sedertdien in liquidatie.
3.2
[appellanten] hadden een bankrelatie met ING.
Bij brief van 28 januari 2019 heeft ING de bankrelatie met de vennootschappen opgezegd met ingang van 28 april 2019 omdat zij in het kader van een in oktober 2018 aangevangen onderzoek naar hen ingesteld op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) onvoldoende informatie hadden verstrekt.
ING heeft de bankrelatie met de Stichting bij brief van 29 januari 2019 met ingang van 29 april 2019 beëindigd op grond van artikel 2, tweede lid en artikel 35 Algemene Bankvoorwaarden 2017 en artikel 7.4 Voorwaarden Zakelijke Rekening, omdat de Stichting geen antwoord had gegeven op de door ING op 11 december 2018 gestelde vragen waarom op rekening NL34INGB0007240846 enkel maandelijks een AOW-uitkering werd ontvangen en waarom die steeds direct naar Bunq bank (hierna: Bunq) werd doorgeboekt.
3.3
Overeenkomstig de inhoud van de brieven waarin zij de beëindiging van de bankrelaties aankondigt, heeft ING de gegevens van [appellanten] voor de duur van maximaal acht jaar opgenomen in haar Gebeurtenissenadministratie en in haar daaraan gekoppelde Intern Verwijzingsregister (hierna: het IVR).
3.4
[appellanten] hebben een bankrekening bij Bunq

4.Beoordeling

in alle zaken
4.1
[appellanten] vorderen dat ING, uitvoerbaar bij voorraad, op straffe van een dwangsom zal worden veroordeeld om de opname van hun gegevens in het IVR met onmiddellijke ingang ongedaan te maken. In het bestreden vonnis zijn de vorderingen van [appellanten] afgewezen. De grieven van [appellanten] richten zich tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
4.2
In hoger beroep vorderen [appellanten] voorts dat voor recht wordt verklaard dat ING onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Het toevoegen van deze vordering aan hun oorspronkelijke eis is niet in strijd met de goede procesorde te achten. ING maakt daar dus tevergeefs bezwaar tegen. ING stelt zich echter terecht op het standpunt dat de door [appellanten] in hoger beroep gevorderde verklaring voor recht onvoldoende is toegelicht en onderbouwd. Dit reeds leidt tot afwijzing van deze vordering.
4.3
Het hof gaat uit van de in hoger beroep niet gemotiveerd ter discussie gestelde vaststellingen van de rechtbank in r.o. 2.4. van het bestreden eindvonnis over opname van gegevens in het IVR en raadpleging daarvan. Daarbij gaat het hof voorbij aan de niet nader geconcretiseerde of onderbouwde suggestie van [appellanten] dat het IVR niet echt “intern” is. Dat betekent dat het hof tot uitgangspunt neemt dat in het Gebeurtenissenregister gebeurtenissen worden vastgelegd die van belang kunnen zijn voor de veiligheid en integriteit van ING en dat de daarin vastgelegde gegevens alleen zijn te raadplegen door medewerkers van de afdeling Veiligheidszaken van ING. De afdeling Veiligheidszaken beslist of een vermelding in het Gebeurtenissenregister, ook leidt tot een vermelding in het IVR. Het IVR is het interne waarschuwingssysteem van ING dat een hit- of geen hit-melding geeft als een medewerker van ING de gegevens van een (rechts)persoon die een rekening bij ING heeft aangevraagd, in het systeem invoert. Bij een hit-melding moet de medewerker contact opnemen met de afdeling Veiligheidszaken Alleen deze afdeling kan de reden voor opname in het IVR zien. Deze afdeling adviseert op basis daarvan over het honoreren van de aanvraag.
in de zaken van de vennootschappen
4.4
ING heeft tijdens de zitting in hoger beroep aangevoerd dat de vennootschappen zijn uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Zij leidt daaruit af dat de vennootschappen niet meer bestaan en niet meer kunnen procederen. In het midden kan blijven of de vennootschappen al dan niet zijn uitgeschreven uit het handelsregister. De uitschrijving uit het handelsregister of de inschrijving van het ophouden te bestaan van een rechtspersoon is namelijk geen constitutief vereiste voor het ophouden te bestaan van een rechtspersoon. Bepalend daarvoor is de feitelijke situatie (verg. HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2779). Daarbij gaat het in dit geval om het tijdstip waarop de vereffening eindigt (art. 2:19 lid 5 BW). Omdat namens [appellanten] is betwist dat de vereffening is beëindigd, kan niet (alleen) op basis van de door ING gestelde en door [appellanten] betwiste uitschrijving uit het handelsregister worden aangenomen dat de vennootschappen daadwerkelijk zijn opgehouden te bestaan.
4.5
ING betwist voorts dat de vennootschappen belang hebben bij hun vordering tot doorhaling van hun vermelding in het IVR, omdat zij zijn ontbonden en in liquidatie verkeren en dus zullen ophouden te bestaan als de vereffening is voltooid. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De vereffening waarin de vennootschappen verkeren is gericht op het einde van hun bestaan. De rechtshandelingen van de vennootschappen moeten in deze periode zijn gericht op liquidatie. Niet gesteld of gebleken is dat de vennootschappen tijdens de liquidatie enige hinder ondervinden van de omstandigheid dat zij bij Bunq, waar zij nu bankieren, geen rekening in vreemde valuta kunnen openen. In het licht daarvan is niet aannemelijk dat zij van de gestelde beperking van de mogelijkheid om over te stappen naar een andere bank (omdat zij desgevraagd zullen moeten doorgeven dat zij in het IVR van ING vermeld staan of omdat een nieuwe aanvraag van een rekening bij ING tot een hit-melding zal leiden) enig nadeel hebben ondervonden of zullen ondervinden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat de gestelde aantasting van hun goede naam in deze liquidatiefase (nog) een rechtens te respecteren belang kan opleveren bij hun vordering met betrekking tot hun vermelding in het IVR. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het IVR alleen door medewerkers van de afdeling Veiligheidszaken van ING te raadplegen is. Gezien het feit dat de vennootschappen in liquidatie verkeren en een bankrekening bij Bunq hebben is het niet aannemelijk dat zij een rekening bij een andere bank zouden willen aanvragen Daaruit volgt dat zij geen hinder ondervinden van de vermelding in het IVR. Het hier besproken verweer van ING slaagt derhalve.
in de zaak van de Stichting
4.6
Ook ten aanzien van de Stichting voert ING aan dat belang bij het gevorderde bevel tot doorhaling van haar vermelding in het IVR ontbreekt. Het hof overweegt hierover als volgt. Vaststaat dat de Stichting inmiddels over (een) bankrekening(en) bij Bunq beschikt. Namens de Stichting is ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij daarmee goed uit de voeten kan, maar dat zij door opname in het Gebeurtenissenregister en het IVR, waaruit volgt dat er iets ‘fout’ is, een ‘stempel’ heeft meegekregen en daardoor is aangetast in haar eer en goede naam. Bij gebreke van een nadere toelichting, die ontbreekt, volgt daaruit geen rechtens te respecteren belang bij haar vordering met betrekking tot haar vermelding in het IVR. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het IVR alleen door (bepaalde) medewerkers van ING te raadplegen is, dat de Stichting naar eigen zeggen goed uit te voeten kan met haar huidige bankrekening bij Bunq en dat niet gesteld is dat een overstap naar een andere bank binnen de resterende termijn van opname in het IVR te verwachten is.
in alle zaken
4.7
Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat ook het hof de vorderingen van Clearclay niet toewijsbaar acht. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Bij verdere bespreking van de grieven bestaat geen belang. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 772 aan verschotten en € 3.549 voor salaris en op € 173 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.