ECLI:NL:GHAMS:2023:2696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
23-003086-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake twee gewapende overvallen op een supermarkt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft twee gewapende overvallen die plaatsvonden op 3 en 13 april 2021 in een supermarkt in Amsterdam, waarbij twee minderjarige medewerkers als slachtoffers werden aangeduid. De verdachte, geboren in 1988 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder door de rechtbank vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging met geweld, waarbij hij een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikte. Het hof oordeelde dat de verdachte de overvallen had gepleegd en dat de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de omstandigheden waaronder de overvallen plaatsvonden, een zware straf rechtvaardigden. De vorderingen van de benadeelde partijen, die immateriële schadevergoeding vroegen, werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de schadevergoeding voor de slachtoffers vaststelde op respectievelijk €3.000,00 en €3.386,57. Het hof benadrukte de ernstige gevolgen van de overvallen voor de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003086-22
datum uitspraak: 14 november 2023
VERSTEK (raadsman niet gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-139085-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1988,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de gemachtigde van de benadeelde partij/het slachtoffer [slachtoffer01] en haar broer namens haar naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 355 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkel01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer02] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig en/of dreigend,
- naar het winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ) is toegegaan en/of
- voornoemde [slachtoffer02] bij de nek, althans het lichaam, heeft vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of
- voornoemde [slachtoffer02] bij de haren heeft gepakt en/of aan haar haren heeft getrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer02] heeft geduwd en/of (mee)getrokken en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer02] heeft getoond en/of getoond gehouden en/of voorgehouden en/of gericht op voornoemde [slachtoffer02] en/of tegen de nek, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer02] aangezet en/of aangedrukt en/of aangedrukt gehouden en/of
- ( daarbij) (vervolgens) heeft gezegd: “Maak de kassa open” en/of “Doe het geld in de tas” en/of “Geef het muntgeld ook gewoon”, in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking
en/of
hij op of omstreeks 3 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander/anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer02] heeft gedwongen tot de afgifte van 355 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat geheel of ten dele aan winkelbedrijf [winkel01] toebehoorde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig en/of dreigend,
- naar het winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ) is toegegaan en/of
- voornoemde [slachtoffer02] bij de nek, althans het lichaam, heeft vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of
- voornoemde [slachtoffer02] bij de haren heeft gepakt en/of aan haar haren heeft getrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer02] heeft geduwd en/of (mee)getrokken en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer02] heeft getoond en/of getoond gehouden en/of voorgehouden en/of gericht op voornoemde [slachtoffer02] en/of tegen de nek, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer02] aangezet en/of aangedrukt en/of aangedrukt gehouden en/of
- ( daarbij) (vervolgens) heeft gezegd: “Maak de kassa open” en/of “Doe het geld in de tas” en/of “Geef het muntgeld ook gewoon”, in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 285 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkel01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig en/of dreigend,
- naar het winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ) is toegegaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer01] heeft getoond en/of getoond gehouden en/of voorgehouden en/of gericht op voornoemde [slachtoffer01] en/of tegen de buik, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer01] aangezet en/of aangedrukt en/of aangedrukt gehouden en/of
- ( daarbij) (vervolgens) heeft gezegd: “Doe alles er in” en/of “Sneller” en/of “Gooi het geld erin” en/of “Geld, Geld”, in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking
en/of
hij op of omstreeks 13 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander/anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer01] heeft gedwongen tot de afgifte van 285 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat geheel of ten dele aan winkelbedrijf [winkel01] toebehoorde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig en/of dreigend,
- naar het winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ) is toegegaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer01] heeft getoond en/of getoond gehouden en/of voorgehouden en/of gericht op voornoemde [slachtoffer01] en/of tegen de buik, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer01] aangezet en/of aangedrukt en/of aangedrukt gehouden en/of
- ( daarbij) (vervolgens) heeft gezegd: “Doe alles er in” en/of “Sneller” en/of “Gooi het geld erin” en/of “Geld, Geld”, in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, nu het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring, andere kwalificaties, een andere strafoplegging en een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde

Het hof verenigt zich met de navolgende overweging van de rechtbank en neemt deze over, met dien verstande dat het hof de motivering onder het kopje “is sprake van één dader” heeft aangevuld/vervangen. Dit betreft het niet-gecursiveerde deel van de motivering.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Feiten en omstandigheden
Op 3 april 2021 heeft bij [winkel01] aan de [adres01] een overval plaatsgevonden waarbij de dader
€ 355,- heeft weggenomen. Uit het dossier blijkt dat de dader aankomt op de fiets, de winkel binnengaat en na de ingang meteen rechts door een (uitgangs)poortje het winkelgedeelte inloopt. Vervolgens pakt hij een medewerkster van [winkel01] , [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ), vast en trekt haar mee naar de servicebalie. De dader gaat naast [slachtoffer02] achter de servicebalie staan en laat daarop een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zien. De dader legt een plastic tas op de toonbank, geeft [slachtoffer02] de opdracht de kassalade te openen en het geld in de plastic tas te stoppen. Daarnaast pakt de dader ook zelf geld uit de kassalade. Wanneer de dader wegloopt pakt hij het op een vuurwapen gelijkende voorwerp en richt hij dat van dichtbij op klanten in de nabijheid van de servicebalie. De dader verlaat de winkel weer via het uitgangspoortje en fietst vervolgens weg in de richting van het Hoofddorpplein in Amsterdam.
Op 13 april 2021 is dezelfde supermarkt opnieuw overvallen. Ook dit keer komt de dader aan op een fiets en loopt direct na de ingang van de winkel rechtsaf door het uitgangspoortje de winkel in richting de servicebalie. Daar staat op dat moment [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ), medewerkster van [winkel01] . De dader pakt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit zijn broeksband, houdt deze in zijn rechterhand en richt deze op [slachtoffer01] . Vervolgens legt de dader een tas op de balie en geeft [slachtoffer01] opdracht hier geld uit de kassalade in te doen. Ook haalt de dader zelf geld uit de kassalade. Na enkele minuten verlaat de dader de supermarkt weer via het uitgangspoortje en stapt hij op de fiets. Hij fietst in de richting van de Zeilbrug. De dader heeft dan € 285,- buit gemaakt.
Uit het voorgaande blijkt dat bij beide overvallen een overeenkomstige modus operandi is gebruikt. De eerste vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of de overvallen door één en dezelfde persoon zijn begaan.
Is sprake van één dader?
Naar aanleiding van de overval op 3 april 2021 omstreeks 18:38 uur in [winkel01] aan de [adres01] in Amsterdam zijn door [winkel01] camerabeelden beschikbaar gesteld, van diezelfde dag van het nabij gelegen filiaal van [winkel01] aan de [adres02] in Amsterdam. Hetgeen op de camerabeelden is te zien, is gerelateerd in de processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant01] van 5 april en 20 april 2021 (proces-verbaalnummer 2021069679). De verbalisant relateert dat op de camerabeelden te zien is dat een man op 3 april 2021 aankomt op een fiets, de fiets parkeert en om 18:22 uur het filiaal van [winkel01] aan de [adres02] binnenloopt. Om 18:25 uur verlaat de man de [winkel01] en loopt vervolgens met zijn fiets aan de hand de Veerstraat in. Om 18:32 uur komt de man weer lopend in beeld en om 18:34 uur stapt de man op zijn fiets en rijdt hij de Veerstraat in. Om 18:37 komt een man aangefietst uit de Veerstraat. Hij parkeert de fiets naast de ingang van het filiaal van [winkel01] aan de [adres01] .
De man op de beelden van de [adres02] draagt een donkerkleurige broek, een grijskleurige jas, een oranje hesje en een zwarte pet; exact dezelfde kleding als de kleding van de dader tijdens de overal in het [winkel01] filiaal aan de [adres01] . Het hof concludeert hieruit dat de persoon die op 3 april 2021 het filiaal van [winkel01] aan de [adres02] bezocht dezelfde is als die even later de [winkel01] aan de [adres01] heeft overvallen. Ook is op de camerabeelden van de [adres02] zichtbaar dat de man verschillende tatoeages heeft waaronder een cirkelvormige tatoeage op zijn linkerhand. Op de camerabeelden van de overval op 13 april 2021 is te zien dat de dader ook een cirkelvormige tatoeage heeft op zijn linkerhand.
De bewegende camerabeelden zijn ter terechtzitting bekeken en er bevinden zich beschrijvingen van de beelden in het dossier. De rechtbank heeft waargenomen dat de bovenbenen van de dader van de overval van 3 april 2021 naar binnen staan en de onderbenen ietwat naar buiten. De rechtbank ziet dit ook terug bij de dader van de overval op 13 april 2021. Ook stelt de rechtbank vast dat de dader in beide gevallen een opvallend loopje heeft waarbij hij bij iedere stap een kleine schop met zijn linkervoet geeft. Ten slotte valt de rechtbank de manier waarop de dader op zijn fietst stapt om weg te rijden op; de dader zet
eerst zijn rechterbeen op de trapper en komt dan in beweging.
Op grond van de overeenkomende specifieke tatoeages en het overeenkomende kenmerkende loopje komt de rechtbank tot de conclusie dat de overvallen door één en dezelfde persoon zijn gepleegd. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte deze persoon is.
Is verdachte deze dader?
Op de camerabeelden van het [winkel01] filiaal op de [adres02] , van kort voor de overval op het [winkel01] filiaal aan de [adres01] op 3 april 2021 is te zien dat de dader aan de rechterzijde van zijn nek een vrij grote tatoeage heeft met de cijfers ' [nummer01] '. Daarnaast heeft de rechtbank bij het bekijken van de bewegende camerabeelden waargenomen dat uit de kraag een punt van een tatoeage naar boven lijkt te steken.
Getuige [getuige01] heeft ten aanzien van de overval op 3 april 2021 verklaard dat de dader een tatoeage aan de linkerkant van zijn nek had die leek door te lopen tot achter het oor van de dader. De tatoeage leek op een naar binnen draaiende cirkel met puntjes ernaast. Aangeefster [slachtoffer01] heeft naar aanleiding van de overval op 13 april 2021 verklaard dat de dader tatoeages had op de vingers van zijn hand.
De hiervoor genoemde tatoeages van de dader van de overvallen op verschillende delen van het lichaam zijn zeer specifieke persoonskenmerken. Na aanhouding van verdachte zijn foto's gemaakt van de tatoeages in zijn nek, armen, handen en op zijn vingers. Daaruit volgt onder meer dat de verdachte aan de rechterkant van zijn nek een tatoeage heeft met de cijfers ' [nummer01] '. De rechtbank stelt vast dat de tatoeages van de dader van beide overvallen zeer duidelijke overeenkomsten vertonen met de tatoeages van verdachte. Daarnaast constateert de rechtbank ook overeenkomsten in de haarlijn van de dader en die van verdachte.
Evenals de rechtbank komt het hof op basis van de bewijsmiddelen, die zullen worden opgemaakt in geval van cassatie, tot de conclusie dat de verdachte de persoon is die de overvallen op 3 en 13 april 2021 in de [winkel01] aan de [adres01] in Amsterdam heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 april 2021 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen 355 euro, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel01] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer02] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig en dreigend,
- naar het winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ) is toegegaan en
- voornoemde [slachtoffer02] bij de nek heeft vastgepakt en vastgepakt gehouden en
- voornoemde [slachtoffer02] heeft geduwd en meegetrokken en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer02] heeft getoond en getoond gehouden en tegen de nek van voornoemde [slachtoffer02] aangezet en
- daarbij heeft gezegd: “Maak de kassa open” en “Doe het geld in de tas” en “Geef het muntgeld ook gewoon”
en
op 3 april 2021 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer02] heeft gedwongen tot de afgifte van 355 euro, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel01] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig en dreigend,
- naar het winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ) is toegegaan en
- voornoemde [slachtoffer02] bij de nek heeft vastgepakt en vastgepakt gehouden en
- voornoemde [slachtoffer02] heeft geduwd en meegetrokken en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer02] heeft getoond en getoond gehouden en tegen de nek van voornoemde [slachtoffer02] aangezet en
- daarbij heeft gezegd: “Maak de kassa open” en “Doe het geld in de tas” en “Geef het muntgeld ook gewoon”.
2.
hij op 13 april 2021 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 285 euro, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel01] , welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk dreigend,
- naar het winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ) is toegegaan en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer01] heeft getoond en tegen de buik van voornoemde [slachtoffer01] aangezet en
- daarbij heeft gezegd: “Doe alles er in” en “Sneller” en “Gooi het geld erin” en “Geld, Geld”
en
op 13 april 2021 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer01] heeft gedwongen tot de afgifte van 285 euro, dat toebehoorde aan winkelbedrijf [winkel01] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk dreigend,
- naar het winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ) is toegegaan en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer01] heeft getoond en tegen de buik van voornoemde [slachtoffer01] aangezet en
- daarbij heeft gezegd: “Doe alles er in” en “Sneller” en “Gooi het geld erin” en “Geld, Geld”.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en
afpersing.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en
afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich twee keer, kort na elkaar, schuldig gemaakt aan een gewapende overval in [winkel01] en aan afpersing. De verdachte heeft beide keren een vuurwapen, of in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond aan jonge medewerkers. Dit zijn zeer ernstige feiten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven hier nog langdurig psychische gevolgen van kunnen ondervinden. De verdachte heeft zich kennelijk geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers, maar heeft slechts zijn eigen geldelijk gewin voor ogen gehad. De verdachte heeft ook geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en versterken zij de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De overvallen werden immers op klaarlichte dag gepleegd en er was winkelend publiek aanwezig dat getuige is geweest van deze overvallen.
Bij de strafoplegging heeft het hof gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Daarin wordt, in het geval van overval van een winkel met geweld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren als uitgangspunt genoemd.
Het hof tilt bij de oplegging van de straf zwaar aan de omstandigheden dat de overvallen hebben plaatsgevonden met een vuurwapen, of in ieder geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dat jonge winkelmedewerkers het slachtoffer zijn geworden van het handelen van de verdachte. Het mag voor zich spreken dat deze slachtoffers nog lang last zullen hebben van deze gewelddadige en/of dreigende overvallen.
Dit alles in aanmerking genomen doet de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht aan de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers en de samenleving.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de van de benadeelde partij [slachtoffer02]

De benadeelde partij [slachtoffer02] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in eerste aanleg terecht is toegewezen en heeft kenbaar gemaakt dat dit bedrag in zijn geheel kan worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) volgt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Zowel in het schadevergoedingsformulier als ter terechtzitting in eerste aanleg is namens de benadeelde partij toegelicht wat de gevolgen van het handelen van de verdachte zijn geweest.
Gezien de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte – een gewapende overval plegen in een supermarkt – en de grote inbreuk die daarmee op de benadeelde partij is gemaakt, is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte op andere wijze in de persoon is aangetast en daardoor immateriële schade heeft geleden. De benadeelde was minderjarig ten tijde van het gepleegde feit en werkte [winkel01] als bijbaan naast haar opleiding. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft zij haar opleiding afgebroken vanwege concentratieproblemen en angstaanvallen en is zij naar een psycholoog verwezen om zich te laten behandelen voor de slaap- en angstproblemen waar zij sindsdien mee kampt.
Alles afwegende, begroot het hof de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op het bedrag van € 3.000,00. De vordering zal voor dat bedrag worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij [slachtoffer01] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 12.532,61, bestaande uit € 2.532,61 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.032,61, bestaande uit € 32,61 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en het materiële deel van de vordering verminderd tot € 386,57 (reiskosten ad € 32,61 en ziektekosten ad € 353,96). De vordering is voorts gehandhaafd voor wat betreft het immateriële deel van € 10.000,00. Aldus beslaat de vordering in hoger beroep een totaalbedrag van € 10.386,57.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in eerste aanleg terecht is toegewezen en heeft kenbaar gemaakt dat het gevorderde bedrag aan materiële schade geheel kan worden toegewezen. De vordering tot immateriële schadevergoeding kan volgens de advocaat-generaal tot een bedrag van € 5.000,00 worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de vordering tot materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks € 386,57 aan materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) volgt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Zowel in het schadevergoedingsformulier als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is namens de benadeelde partij toegelicht wat de gevolgen van het handelen van de verdachte zijn geweest.
Gezien de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte – een gewapende overval plegen in een supermarkt – en de grote inbreuk die daarmee op de benadeelde partij is gemaakt, is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte op andere wijze in de persoon is aangetast en daardoor immateriële schade heeft geleden. De benadeelde was minderjarig ten tijde van het gepleegde feit en werkte bij [winkel01] als bijbaan naast haar opleiding. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft zij haar opleiding afgebroken vanwege concentratieproblemen en is zij naar een psycholoog verwezen om zich te laten behandelen voor de slaap- en angstproblemen waar zij mee kampt.
Alles afwegende, begroot het hof de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op het bedrag van € 3.000,00. De vordering zal voor dat bedrag worden toegewezen.
De vordering zal in totaal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 3.386,57, bestaande uit een bedrag van € 386,57 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer02] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer02] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 april 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.386,57 (drieduizend driehonderdzesentachtig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 386,57 (driehonderdzesentachtig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.386,57 (drieduizend driehonderdzesentachtig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 386,57 (driehonderdzesentachtig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 43 (drieënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 april 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. S.M.M. Bordenga en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche en mr. E.C. Damo, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2023.