In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, staat de zorgplicht van ABN AMRO centraal in relatie tot renteswaps die zijn afgesloten door Interfinance Nederland B.V. (IFN), waarvan de vorderingen zijn gecedeerd aan [X] B.V. De appellant, [X], stelt dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft geschonden door IFN onvoldoende te informeren over de risico's van de renteswaps. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 5 november 2020, waarin de vordering van [X] werd afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 februari 2023, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.
De rechtbank had geen feiten separaat vastgesteld, maar de relevante feiten zijn samengevat. [X] heeft op 1 december 2016 alle rechten en vorderingen van IFN overgenomen. IFN had eerder een kredietovereenkomst met ABN AMRO afgesloten, waarbij ook renteswaps zijn betrokken. De appellant stelt dat ABN AMRO niet heeft gewaarschuwd voor de risico's van deze financiële producten, wat zou hebben geleid tot schade voor IFN.
Het hof oordeelt dat [X] niet voldoende concrete feiten heeft gesteld die aantonen dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft geschonden. De zorgplicht van een professionele aanbieder van risicovolle financiële producten is afhankelijk van de omstandigheden, waaronder de deskundigheid van de wederpartij en de complexiteit van het product. Het hof concludeert dat ABN AMRO voldoende informatie heeft verstrekt over de risico's van renteswaps en dat [X] niet heeft aangetoond dat de renteswaps niet passend waren voor IFN. De vordering van [X] wordt dan ook afgewezen en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.