ECLI:NL:GHAMS:2023:2671

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
23-002955-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en vuurwapenbezit na schietpartij in ziekenhuis

Op 13 november 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die betrokken was bij een schietpartij in de Spoedeisende Hulp van het Zaans Medisch Centrum. De zaak betreft een poging tot moord, bedreiging en vuurwapenbezit. De verdachte en een medeverdachte volgden het slachtoffer naar het ziekenhuis, waar de verdachte meerdere keren gericht op het bovenlichaam van het slachtoffer schoot. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachte raad handelde en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 8 jaar en 6 maanden, rekening houdend met een ernstige overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De zaak is voortgekomen uit een eerdere schietpartij in Zaandam op 13 oktober 2018, waarbij het slachtoffer door de verdachte werd achtervolgd en beschoten. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig beoordeeld en vastgesteld dat hij met een vooropgezet plan handelde. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en de omgeving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002955-19
datum uitspraak: 13 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-208767-18 en 96-120157-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit verkort arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 en 30 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. Het hof vernietigt het vonnis in zoverre en bevestigt het vonnis voor het overige, met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 vervangt door de onderstaande bewijsoverweging en de bewijsmiddelen vervangt door de – in geval van cassatie – op te maken aanvulling op dit verkort arrest als bedoeld in artikel 365, tweede lid, Sv. Het hof neemt daarbij delen van de bewijs- en strafmotivering uit het vonnis over.

Bewijsoverweging feit 1

Inleiding
Korte weergave van de relevante feiten
In de nacht van 13 oktober 2018 hebben in Zaandam twee schietpartijen plaatsgevonden. Omstreeks 02:00 uur stond de verdachte met een groep anderen, onder wie zijn broer [medeverdachte] (hierna: zijn broer), voor [plek] op het pleintje dat de Zuiddijk en de Burcht verbindt (in het dossier ook genoemd: PD1). Rond 02:05 uur arriveerde daar het latere slachtoffer [slachtoffer] , die op enig moment meerdere schoten loste met een vuurwapen – in de lucht en in de richting van een vriend van de verdachte ( [naam 1] ). Een andere persoon uit de groep van de verdachte ( [naam 2] ) schoot op [slachtoffer] , waarop laatst genoemde wegrende en verderop in een taxi stapte naar de Spoedeisende Hulp (SEH) van het Zaans Medisch Centrum (ZMC) (in het dossier ook genoemd: PD2). Bij het ZMC vond de tweede schietpartij plaats. De verdachte arriveerde daar samen met zijn broer kort na [slachtoffer] en schoot in de toegangssluis van de SEH meerdere keren op hem, waarna de verdachte en zijn broer vertrokken in de auto waarmee ze ook waren aangekomen.
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad bij het schieten op [slachtoffer] , een en ander zoals uiteengezet in zijn pleitnotitie. Volgens de raadsman moet de verdachte worden vrijgesproken van de poging tot moord en kan slechts een poging tot doodslag bewezen worden verklaard.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – voor zover hier van belang – het volgende verklaard. Na de schietpartij voor [plek] is hij achter [slachtoffer] aangerend met een aantal anderen. Toen heeft hij schoten gehoord. Ergens halverwege de parkeerplaats op de Burcht heeft hij twee vuurwapens gekregen. Hij zag toen dat één van de vuurwapens (het zilverkleurige) leeg was, maar heeft ze wel allebei meegenomen, voor zijn eigen bescherming. Hij is zijn broer, die zijn auto bestuurde, tegengekomen aan het eind van de Burcht, op de hoek van de Prins Hendrikkade met de Wilhelminastraat en zij zijn naar het ziekenhuis gereden. Toen ze bij het ziekenhuis aankwamen, zag hij [slachtoffer] . Hij had hem daar niet verwacht en was bang dat [slachtoffer] voor hem of voor [naam 1] naar het ziekenhuis was gekomen. Hij heeft vervolgens uit angst gehandeld. [slachtoffer] maakte een beweging naar zijn zij. Hij dacht, omdat [slachtoffer] kort daarvoor bij [plek] had geschoten, dat [slachtoffer] naar een vuurwapen greep. Hij heeft vervolgens een aantal keer met het vuurwapen in zijn rechterhand geschoten. Toen deze leeg was, heeft hij het vuurwapen in zijn linkerhand gericht op [slachtoffer] , ook al wist hij dat deze leeg was.
Opbouw van de bewijsoverweging
Het hof zal hieronder bespreken dat het bestanddeel voorbedachte raad en daarmee de tenlastegelegde poging tot moord, bewezen kan worden verklaard. Daarbij neemt het hof het juridisch kader tot uitgangspunt dat de Hoge Raad (onder meer) in zijn arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 heeft neergelegd. Voor het nemen van een beslissing over de bewijsvraag is het van belang vast te stellen welke waarde moet worden gehecht aan de verklaring van de verdachte. Het hof zal daartoe eerst vaststellen welke feiten volgen uit het onderzoek en daaraan vervolgens een aantal conclusies verbinden.
Nadere vaststelling van feiten
Nadat [slachtoffer] op PD1 meerdere schoten had gelost en vervolgens wegrende, renden de verdachte en een aantal anderen achter hem aan over de parkeerplaats van de Burcht. [slachtoffer] is vanaf [plek] over de Burcht richting de Wilhelminabrug gerend en op de brug bij de taxistandplaats in de taxi (een Toyota Prius) van een bekende van hem ( [naam 3] , hierna te noemen: [naam 3] ) gestapt. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] liepen op dat moment over straat en hadden zicht op de Burcht. [getuige 1] heeft verklaard dat zij een groep van 8 à 10 jongens zag en dat één van hen een pistool had; zij renden schuin over de Burcht. De man (
het hof begrijpt: met het pistool) riep meerdere malen, ‘ik schiet hem dood, ik schiet hem dood’. Zij hoorde hem 5 of 6 keer, misschien wel 7 keer, schieten. [getuige 2] heeft verklaard dat zij mensen hoorde schreeuwen en zag rennen. Zij zag iemand rennen met een pistool naar voren en (hoorde hem) schieten. Zij hoorde anderen uit de groep zoiets zeggen als: ‘maak hem dood’ of ‘schiet hem dood’. Volgens de getuige [getuige 3] - die het achter [slachtoffer] aanrennen aanduidt als een achtervolging - werd daarbij geroepen: ‘schiet hem neer’. Het hof gaat van de juistheid van deze verklaringen uit, nu die elkaar in voldoende mate steunen en er overigens geen aanleiding is om daar aan te twijfelen. Het hof stelt voorts het volgende vast.
De verdachte is hierna bij zijn broer in diens auto (een Volvo V40) gestapt en – net als [slachtoffer] – naar het ZMC gereden. Uit met name de beschrijving van de verschillende camerabeelden in het dossier blijkt over de rit van [slachtoffer] en van de verdachte en zijn broer naar de SEH van het ZMC het volgende. Om 02:08:48 stapte [slachtoffer] in een taxi. Toen deze taxi keerde op de Wilhelminabrug stond de Volvo V40 stil op de hoek van de Prins Hendrikkade met de Wilhelminastraat. Nadat de taxi was gekeerd, reed deze over de Wilhelminabrug in de richting van de Volvo V40 en de A.F. de Savornin Lohmanstraat. Nadat de taxi de Volvo V40 was gepasseerd (rond 02:09:28 uur) reed de Volvo V40 achter de taxi aan. De taxi reed om 02:10:26 uur het terrein van de SEH bij het ZMC (PD2) op. De Volvo arriveerde 11 seconden later. De afstand van de taxistandplaats tot aan het ziekenhuis is ongeveer 1,8 kilometer. Deze afstand is die nacht door de verdachte en zijn broer in ruim een minuut (02:09:28 uur – 02:10:37 uur) afgelegd.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de camerabeelden van het ziekenhuis (zoals opgenomen in de videocompilatie van het openbaar ministerie) bekeken en waargenomen dat de verdachte, nadat hij bij het ZMC uit de auto stapte (om 02:10:42 uur) direct begon te rennen in de richting van [slachtoffer] en ook nog rende toen hij aankwam bij de ingang van de SEH. Uit de beschrijving van de camerabeelden van het ziekenhuis en hetgeen het hof bij het bekijken van die beelden heeft waargenomen blijkt (in samenhang met voor het bewijs gebruikte verklaringen) vervolgens het volgende:
  • [slachtoffer] en [naam 3] bevonden zich in het voorportaal van de SEH (een rechthoekige ruimte van 4 meter breed en 6 meter lang) en [slachtoffer] kon de afdeling niet betreden, omdat de deur daar naartoe niet werd geopend;
  • de verdachte stond buiten bij de ingang en keek naar binnen;
  • [naam 3] liep naar de verdachte toe en de verdachte probeerde om hem heen te lopen, terwijl hij keek in de richting van de ingang van het ziekenhuis, waarheen [slachtoffer] was gelopen;
  • [naam 3] probeerde de verdachte op afstand te houden;
  • de verdachte had op dat moment in zijn beide handen een vuurwapen; in zijn rechterhand een donkerkleurig en in zijn linkerhand een zilverkleurig;
  • de broer van de verdachte, die eveneens bij de ingang van de SEH was gearriveerd, duwde [naam 3] weg, waardoor de verdachte toegang kreeg tot de ingang van de Spoedeisende Hulp;
  • de verdachte liep het voorportaal van de SEH in en hield daarbij zijn rechterhand met het donkerkleurige vuurwapen gestrekt vooruit. [slachtoffer] stond op dat moment in het voorportaal (buiten het zicht van de camera’s);
  • [slachtoffer] kwam (met verhoogde snelheid) op de verdachte aflopen en duwde hem naar buiten;
  • [slachtoffer] bewoog zich weer naar binnen en de verdachte deed een stap naar achter, hief zijn rechterarm met het donkerkleurige vuurwapen omhoog, richtte op [slachtoffer] en schoot gericht op de rug van [slachtoffer] , die met zijn achterkant naar hem toe stond gedraaid;
  • de verdachte liep vervolgens, met het vuurwapen in zijn rechterhand recht vooruit gestrekt, weer richting de ingang en schoot vervolgens wederom, terwijl hij het vuurwapen (nog steeds) recht vooruit gestrekt ter hoogte van zijn schouder had. Vervolgens bleef de slede van dit vuurwapen openstaan;
  • De verdachte richtte vervolgens het zilverkleurige vuurwapen in zijn linkerhand recht naar voren en strekte zijn linkerarm recht vooruit ter hoogte van zijn schouder, waarna hij met zijn rechterhand een beweging maakte alsof hij dit vuurwapen doorlaadde;
  • de verdachte richtte het zilverkleurige vuurwapen wederom met gestrekte arm ter hoogte van zijn schouder het voorportaal in en haalde vervolgens twee tot drie keer de trekker over;
  • De verdachte liep daarna weg in de richting van de Volvo V40 en stapte als bijrijder in deze auto, waarna de auto wegreed.
De politieambtenaar die de beelden heeft uitgekeken heeft over het doorladen van het zilverkleurige vuurwapen opgemerkt dat dit een handeling is die ertoe dient om een kogel door te laden vanuit het magazijn naar de kamer van het vuurwapen of om een storing aan een vuurwapen te verhelpen door een kogel uit de kamer te werpen en een nieuwe kogel in de kamer te laden.
De in- en bij het ziekenhuis aanwezige getuigen hebben het volgende verklaard. Volgens [getuige 4] , medewerker van het ZMC, was het slachtoffer aan de deur aan het sjorren en was hij paniekerig. Er kwam een tweede jongen met een vuurwapen binnen. Hij had zijn rechterarm gestrekt. [getuige 4] heeft hierover verklaard: ‘Ik stond ook in die lijn, ik keek in de loop’. Toen zag hij meerdere schoten. Volgens [getuige 5] , die naast [getuige 4] stond, stond een man heel hard op de deur te bonken. Toen kwam er een tweede man binnen lopen met gestrekte arm en zag zij dat hij een wapen in zijn hand had. Toen schoot hij die man in zijn borst. Daarna is zij weggelopen. Zij heeft verklaard dat wat zij heeft beschreven, zich buiten de camera moet hebben afgespeeld. Ook heeft zij verklaard: ‘Je zag dat de schutter doelgericht op het slachtoffer afliep. Ik zag dat de schutter nog steeds zijn wapen op het slachtoffer richtte en toen zag ik dat hij schoot op het slachtoffer’ en ‘de schutter stond op een meter afstand en richtte zijn wapen op borsthoogte van het slachtoffer en schoot.’ [naam 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte (bij het schieten) niet naar beneden richtte, maar recht voor zich uit. Hij heeft verder tegen de politie verklaard: ‘ik weet dat [verdachte] op [slachtoffer] (
het hof begrijpt: [slachtoffer]) bleef richten, terwijl zijn wapen al leeg was. Hij drukte steeds, maar ik hoorde iedere keer klik, klik’.
Verder is van belang dat uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aan de camerabeelden van het ziekenhuis is gebleken dat op die beelden zes of zeven mogelijke schietmomenten zijn te zien en dat er vijf hulzen zijn aangetroffen van het kaliber 7,65 mm Browning in/bij (de ingang van) de SEH. Het NFI heeft in het rapport ‘Forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van schietincidenten op 13 oktober 2018 in Zaandam’ op basis van onderzoek aan het letsel van [slachtoffer] vastgesteld dat sprake was van vier perforerende schotwonden, drie kort gezegd in het bovenlichaam en één in zijn been. Ook waren er twee schottrajecten eindigend bij een projectiel in het lichaam. In het lichaam van [slachtoffer] zijn twee projectielen aangetroffen met een kaliber van 6,35mm. [slachtoffer] heeft tijdens een afgetapt telefoongesprek met [naam 3] gezegd dat hij bij het ziekenhuis nog drie, vier kogels ‘heeft gehad’.
Gevolgtrekkingen
Op basis van het voorgaande stelt het hof het volgende vast.
De verdachte is nadat [slachtoffer] op PD1 in de lucht en richting [naam 1] had geschoten in een groep achter [slachtoffer] aangerend. Tijdens deze achtervolging over parkeerplaats de Burcht werd door (een of meer) personen in deze groep geroepen dat [slachtoffer] dood moest of dat hij dood geschoten zou worden. Ook werd door een persoon in deze groep in een kort tijdsbestek meerdere keren geschoten. De verdachte is vervolgens bij zijn broer in diens Volvo V40 gestapt. Gelet op het feit dat daarna die auto stil stond en pas begon met rijden nadat de taxi met daarin [slachtoffer] hen was gepasseerd, in dezelfde richting, de hoge snelheid waarmee vervolgens gereden moet zijn en de korte afstand tussen de twee auto’s gedurende de rit, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte en zijn broer de taxi waar [slachtoffer] in zat
hebben achtervolgdtot aan het ZMC.
De verdachte begon nadat de auto bij het ZMC stopte direct te rennen en rende ook nog toen hij aankwam bij de ingang van de Spoedeisende Hulp. Toen hij eenmaal toegang had tot het voorportaal waar [slachtoffer] zich bevond (omdat [naam 3] hem niet langer kon tegenhouden), is hij met het vuurwapen, gericht op [slachtoffer] afgelopen. 3 à 4 seconden nadat hij toegang had tot de SEH, verdween de verdachte kort (gedeeltelijk) buiten beeld. Dat hij op dat moment voor het eerst in ieder geval één keer heeft geschoten leidt het hof af uit de getuigenverklaring van [getuige 4] en [getuige 5] . Hieruit volgt dat de verdachte zeer kort na binnenkomst in het voorportaal van de Spoedeisende Hulp, gericht op borsthoogte en op ongeveer een meter afstand van [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl zij beiden – [slachtoffer] geheel en de verdachte gedeeltelijk – op dat moment buiten het bereik van de camera stonden.
Vervolgens heeft de verdachte – na de daaropvolgende worsteling met [slachtoffer] – nog een aantal keren geschoten. De verdachte heeft toen in ieder geval één keer (op korte afstand) richting de rug van [slachtoffer] geschoten. Bij het schieten had de verdachte het vuurwapen met gestrekte arm, ongeveer ter hoogte van zijn schouder, recht vooruit gericht. Gezien het voorgaande en het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] , acht het hof de conclusie gerechtvaardigd dat de verdachte op korte afstand en gericht heeft geschoten op [slachtoffer] . Uit de camerabeelden in combinatie met de in/bij (de ingang van) de SEH aangetroffen hulzen blijkt dat de verdachte tenminste 5 keer op [slachtoffer] heeft geschoten. Aan het telefoongesprek tussen [slachtoffer] en [naam 3] en het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel verbindt het hof de conclusie dat de verdachte hem daarbij minstens drie keer heeft geraakt, waarvan tenminste 2 keer in het bovenlichaam.
De beoordeling van de verklaring van de verdachte
Het hof stelt vast dat het beeld dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft geschetst over de gang van zaken in de nacht van 13 oktober 2018, niet in overeenstemming is met hetgeen het hof in het voorgaande heeft vastgesteld. Daar komt bij dat de verdachte gedurende het politieonderzoek en het strafproces wisselend heeft verklaard.
Allereerst springt in het oog dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de reden om naar het ZMC te rijden. De verdachte heeft hierover op 25 oktober 2018 bij de rechter-commissaris en op 8 november 2018 tegen de politie kort gezegd verklaard dat hij [slachtoffer] in een (elektrische) taxi zag stappen, dat hij toen ook in een auto stapte en dat hij vervolgens achter de taxi aan is gereden tot het ziekenhuis. Als reden hiervoor heeft de verdachte aangegeven dat ‘hij niet mocht ontkomen’. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij voor het eerst naar voren gebracht dat hij en zijn broer naar het ziekenhuis gingen voor medische controle, omdat zij zich zorgen maakten over hun eigen gezondheid. Ook heeft hij daar verklaard dat hij zich zorgen maakte om het welzijn van zijn vriend [naam 1] , die op PD1 door [slachtoffer] was beschoten. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte dan weer verklaard dat hij ‘geen plan had’ en dat het ‘een mogelijkheid’ was dat zij voor [naam 1] naar het ZMC gingen. Ook heeft hij toen verklaard dat hij [slachtoffer] überhaupt niet in de taxi heeft zien stappen. Dat de verdachte op een dergelijk cruciaal onderdeel wisselend heeft verklaard, doet naar oordeel van het hof afbreuk aan zijn geloofwaardigheid. Het strookt ook niet met de hierboven vastgestelde feiten.
De verdachte heeft voorts verklaard dat de door hem geloste schoten een reactie waren op een beweging van [slachtoffer] naar zijn zij, alsof hij een vuurwapen zou pakken. Dat de gewonde [slachtoffer] , die toen de verdachte arriveerde volgens ziekenhuismedewerkers paniekerig op de deur van de SEH stond te bonken, een dergelijke beweging heeft gemaakt is niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat de verdachte vrijwel direct na binnenkomst in het voorportaal op [slachtoffer] heeft geschoten. In dat verband verdient het nog opmerking dat uit het dossier volgt dat [slachtoffer] op dat moment geen vuurwapen meer bij zich droeg. Ook daarom ligt het niet voor de hand dat hij een beweging zou hebben gemaakt die lijkt op het pakken van een wapen. Het hof acht het al met al niet geloofwaardig dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest verdedigen.
De verklaring van de verdachte, dat hij alleen laag richtend zou hebben geschoten op [slachtoffer] , vindt zijn weerlegging in hetgeen hierboven over het schieten is overwogen.
Tot slot wordt de bewering van de verdachte dat hij wist dat het zilverkleurige vuurwapen leeg was, weerlegd door het gegeven dat hij meerdere malen de trekker van dit wapen heeft overgehaald bij het ZMC, hetgeen niet anders kan worden verstaan dan dat hij ervan uitging dat dit wapen zou werken en probeerde ermee te schieten.
Gelet op al het voorgaande beoordeelt het hof de verklaring van de verdachte, voor zover dat door de raadsman ten grondslag is gelegd aan de gevoerde verweren, als ongeloofwaardig.
Slotsom
De hierboven vastgestelde gang van zaken, laat zich naar het oordeel van het hof niet anders uitleggen dan dat de verdachte met een vooropgezet plan om [slachtoffer] te beschieten, achter hem aan naar het ziekenhuis is gereden. De verdachte maakte deel uit van een groep personen die (na de schietpartij voor [plek] ) [slachtoffer] te voet achtervolgde met het kennelijke doel hem te doden. De verdachte is, voorzien van twee vuurwapens, in de auto van zijn broer gestapt. Toen de verdachte zag dat [slachtoffer] in een taxi stapte is hij met zijn broer in diens auto (op hoge snelheid) achter de taxi aangereden. Aangekomen bij het ZMC is de verdachte de auto uitgestapt en rennend vertrokken in de richting van [slachtoffer] en is hij, op het moment dat hij toegang had tot het voorportaal waar [slachtoffer] zich bevond (nadat [naam 3] hem niet langer kon tegenhouden), met het vuurwapen gericht op [slachtoffer] afgelopen. Vrijwel direct na binnenkomst heeft hij van zeer korte afstand gericht op diens borst geschoten. Na een korte worsteling, heeft hij [slachtoffer] vervolgens net zo vaak (van korte afstand) gericht op het (boven)lichaam beschoten (en geraakt) totdat dit niet langer mogelijk was. De verdachte wilde nadat hij het vuurwapen in zijn rechterhand had leeggeschoten en hij wist dat hij [slachtoffer] daarmee had geraakt, nog vaker op hem schieten met het vuurwapen in zijn linkerhand. Toen bleek dat dit wapen niet functioneerde, besloot de verdachte te vertrekken.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte heeft de keuze gemaakt om gewapend met twee vuurwapens in de auto van zijn broer te stappen en heeft zich vervolgens tijdens de autorit naar het ziekenhuis kunnen bezinnen op de uitvoering van zijn voornemen om [slachtoffer] te beschieten, zodat hij voldoende de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof heeft in dat verband oog voor het eerder beschreven zeer doelmatige en doelgerichte handelen van de verdachte bij het ZMC. In de voorgaande overwegingen ligt besloten dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld en dat, ondanks de relatief korte tijd waarin alles zich heeft afgespeeld, geen sprake is van (doorslaggevende) contra-indicaties voor het aannemen van het bestaan van voorbedachte raad bij de verdachte.
Het hof komt daarom tot de slotsom dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer] , zoals tenlastegelegd onder feit 1 primair.
Evenals de rechtbank acht het hof niet bewezen dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren en 2 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In de nacht van 13 oktober 2018 heeft in het centrum van Zaandam bij een uitgaansgelegenheid een schietincident plaatsgevonden, waarbij door het latere slachtoffer met een vuurwapen is geschoten in de lucht en in de richting van een groep personen waartoe ook de verdachte behoorde. Het slachtoffer is vervolgens zelf beschoten en gewond geraakt, waarna hij op de vlucht is geslagen. De verdachte heeft het slachtoffer achtervolgd, eerst te voet en vervolgens met de door verdachtes broer bestuurde auto. Vlak nadat het slachtoffer in een taxi bij de Spoedeisende Hulp van het Zaans Medisch Centrum was gearriveerd zijn ook de verdachte en zijn broer daar aangekomen. In en voor de hal van de SEH van het ZMC is de verdachte vervolgens met in iedere hand een vuurwapen op het slachtoffer afgelopen en heeft meerdere malen doelbewust en gericht op hem geschoten. Het slachtoffer, die in de afgesloten ruimte van de toegangssluis van het ZMC geen kant op kon, is verschillende keren geraakt in (met name) zijn bovenlichaam. Dat het slachtoffer het er levend van af heeft gebracht, is aan te merken als een klein wonder. De verdachte heeft een van zijn vuurwapens op het slachtoffer leeg geschoten en het lijkt slechts aan een technisch mankement aan het andere gehanteerde vuurwapen te danken te zijn dat niet nog meer kogels op het slachtoffer zijn afgevuurd. Het spreekt voor zich dat de aanslag op zijn leven een grote impact heeft (gehad) op de mentale gesteldheid van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft langdurig last gehad van zijn verwondingen en zijn lichaam is blijvend ontsierd door littekens.
Het handelen van de verdachte heeft niet alleen het slachtoffer doodsangsten bezorgd. Datzelfde geldt voor de personen in de wachtkamer van het ZMC en het ziekenhuispersoneel dat hiervan getuige was. In ieder geval twee medewerkers die de schietpartij van dichtbij hebben meegemaakt, hebben professionele hulp en therapie nodig (gehad) om hen te helpen bij de traumaverwerking. Vanwege het incident moesten de SEH en de Huisartsenpost in het ZMC tijdelijk sluiten, waardoor patiënten die acute medische zorg nodig hadden niet geholpen konden worden. Hierdoor is de gezondheid van patiënten mogelijk in gevaar gebracht. De schietpartij heeft tot grote maatschappelijke onrust en verontwaardiging geleid en zal daarmee het gevoel van veiligheid in de samenleving in verregaande mate hebben aangetast. De rechtsorde is dan ook door het feit, een poging tot moord, ernstig geschokt.
Bij het voorgaande komt nog dat verdachte de taxichauffeur, die het slachtoffer naar het ZMC had gebracht en die de verdachte probeerde te beletten op het slachtoffer te schieten, met de dood heeft bedreigd door een vuurwapen op hem te richten. Gelet op het overige handelen van de verdachte bij het ZMC, is het vanzelfsprekend dat de taxichauffeur voor zijn leven heeft gevreesd. Bovendien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden bezit van de beide door hem gehanteerde vuurwapens.
Gelet op het voorgaande, en gezien de straffen die rechters doorgaans voor dergelijke zeer ernstige misdrijven opleggen, is een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van geruime duur geboden. Het hof acht de feiten zodanig ernstig dat in beginsel een zwaardere straf op zijn plaats is dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd.
Het hof heeft echter ook de volgende omstandigheden meegewogen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ervan blijk gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en berouw getoond. Over de verdachte, die zich inmiddels 5 jaren in voorarrest bevindt, is door de reclassering positief geadviseerd ten aanzien van een detentie- en re-integratieplan met uitstroom via een penitentiair programma. Voorts heeft de verdachte hetgeen zich in de nacht van 13 oktober 2018 heeft afgespeeld als een dermate ingrijpende gebeurtenis ervaren dat (ook) bij hem behandeling voor traumagerelateerde klachten nodig was. Tot slot legt het grote tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten gewicht in de schaal.
Het hof acht daarom, alles afwegende, de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, passend.
Het hof stelt vast dat de – voor gedetineerden geldende – redelijke termijn van berechting in hoger beroep met bijna 3 jaren is overschreden. Deze ernstige schending van de redelijke termijn zal het hof verdisconteren in de op te leggen straf, in die zin dat in plaats van voornoemde straf, een gevangenisstraf van 8 jaar en 6 maanden wordt opgelegd. Daarbij speelt mee dat bij een behandeling binnen de redelijke termijn het oude regime van de voorwaardelijke invrijheidstelling op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van de verdachte van toepassing was geweest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van de bovenstaande overwegingen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.S. Ludwig en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 november 2023.
mr. W.S. Ludwig en mr. A.W.T. Klappe zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.