ECLI:NL:GHAMS:2023:267

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
23-000629-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en afwijzing vordering tenuitvoerlegging in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1981, had hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor diefstal van een bromscooter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De verdachte had eerder de ISD-maatregel ondergaan, waarvan het hof concludeert dat deze een positief effect heeft gehad op zijn leven. De verdachte woont nu zelfstandig en heeft zijn financiën op orde. Het hof heeft besloten om de gevangenisstraf om te zetten naar een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van één jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat het hof van mening is dat de effectiviteit van voorwaardelijke straffen niet in het geding mag komen. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zittingsplaats Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000629-22
datum uitspraak: 30 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 10-233088-19 en 10-731038-17 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] op [geboortedatum01] 1981,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en, gelet hierop, aan de verdachte geen onvoorwaardelijke straf op te leggen en aan een eventueel op te leggen voorwaardelijke straf een proeftijd van één jaar te verbinden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de diefstal van een bromscooter door middel van verbreking. Door aldus te handelen heeft de verdachte er niet alleen blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen, maar tevens materiële schade en overlast veroorzaakt voor de gedupeerde.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 januari 2023, waaruit blijkt dat hij eerder veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld en dat hij bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2020 onherroepelijk is veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel), welke maatregel ten uitvoer is gelegd van 14 oktober 2020 tot en met
4 oktober 2022.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte voorts kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht alsmede van de stukken die ter onderbouwing daarvan door de raadsvrouw zijn overhandigd. Daaruit is onder meer gebleken dat voornoemde ISD-maatregel een positief effect lijkt te hebben gehad op het leven van de verdachte. Zo woont hij sinds een aantal maanden weer zelfstandig, heeft hij voldoende inkomsten uit werk om zijn vaste lasten te betalen en schulden af te lossen en zijn de urinecontroles telkens negatief gebleken.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit alsmede de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder meermalen is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten in beginsel de oplegging van de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. In voornoemde positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en rekening houdend met het tijdsverloop in deze zaak en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof evenwel aanleiding om die gevangenisstraf geheel in voorwaardelijke vorm op te leggen en aan die voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van één jaar te verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd en de raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarden overtreden. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is het essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan in beginsel gevolgen worden verbonden. In hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de strafoplegging ziet het hof evenwel aanleiding om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam van 28 september 2019 strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van
9 mei 2017, parketnummer 10-731038-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag (zittingsplaats Amsterdam), waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. A.R.O. Mooy en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2023.
Mr. A.R.O. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]