ECLI:NL:GHAMS:2023:266

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
23-000524-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van de gevangenisstraf in een zaak van vermogensdelicten en handel in amfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 23 februari 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor een groot aantal vermogensdelicten en het voorhanden hebben van een handelshoeveelheid amfetamine. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. Het hof heeft de gevangenisstraf aangepast naar vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en zonder bijzondere voorwaarden.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan meerdere inbraken en diefstallen, wat niet alleen materiële schade veroorzaakte, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarnaast was hij in het bezit van amfetamine, wat een bedreiging voor de volksgezondheid vormt.

De verdachte had een strafblad en was eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Het hof heeft echter ook positieve ontwikkelingen in de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging genomen, zoals een stabilisatie in werk en financiën. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met de mogelijkheid om de straf te herzien indien de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000524-21
datum uitspraak: 30 januari 2023
TEGENSPRAAK(gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2021 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-025864-20 en 15-058986-20 alsmede 15-205350-19 (TUL) en 15-225946-19 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1987,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde – in de zaak met parketnummer 15-025864-20 het onder 4 subsidiair tenlastegelegde – zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en, gelet hierop, de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die in duur langer is dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal vermogensdelicten. Hij heeft, al dan niet samen met een ander, bij meerdere personen goederen uit hun woning, schuur of voertuig weggenomen en bij een bedrijf van twee vrachtwagens de accu’s proberen weg te nemen. Daarnaast heeft hij een geldbedrag gepind met een bankpas die aan een ander toebehoorde en van een inbraak afkomstige goederen voorhanden gehad. Door aldus te handelen heeft de verdachte er niet alleen blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen, maar tevens materiële schade en overlast veroorzaakt voor de gedupeerden. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Dat geldt temeer nu een deel van die feiten in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden, terwijl de bewoner(s) nietsvermoedend lag(en) te slapen. Daarnaast heeft de verdachte door het helen van de gestolen goederen bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt daarvoor.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine. Deze stof is schadelijk voor de gezondheid en vormt als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast leiden de handel in en het gebruik van verdovende middelen tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 januari 2023, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld – onder meer in de zaken met parketnummers 15-205350-19 en 15-225946-19 tot deels voorwaardelijke gevangenisstraffen waarvan de proeftijd liep gedurende de in deze zaak bewezenverklaarde feiten – alsmede dat hij na de onderhavige feiten nog drie keer onherroepelijk is veroordeeld ter zake van andere feiten, zodat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte voorts kennisgenomen van het advies van de reclassering van 10 januari 2023 alsmede hetgeen de raadsman van de verdachte hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Daaruit is onder meer gebleken dat voorzichtig sprake lijkt te zijn van een positieve lijn. Hoewel de (meermalen) ingezette ambulante en klinische hulpverleningstrajecten niet tot permanente vermindering van de kans op recidive hebben geleid, is de verdachte inmiddels op eigen kracht iets meer gestabiliseerd in werk, wonen en financiën. Door de reclassering is dan ook geadviseerd aan de verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de en hoeveelheid bewezenverklaarde feiten in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. In de voornoemde, hoewel nog prille, positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte en rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof evenwel aanleiding om een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Aan dat voorwaardelijk op te leggen deel zal het hof, gelet op het advies van de reclassering, geen bijzondere voorwaarden verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. A.R.O. Mooy en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van
mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 januari 2023.
Mr. A.R.O. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]