Uitspraak
Onderzoek van de zaak
19 december 2022 en 12 januari 2023, en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2021. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die dezelfde straf eiste, in overweging genomen. De advocaat-generaal vorderde ook dat de benadeelde partij een schadevergoeding van € 286,00 zou ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar heeft een bewijsmiddel vervangen. In plaats van een eerder proces-verbaal van verhoor, heeft het hof de bekennende verklaring van de verdachte in hoger beroep als bewijs geaccepteerd. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte, ondanks eerdere kansen, niet heeft voldaan aan de voorwaarden van zijn voorlopige hechtenis, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een kliniek voor diagnostiek.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft het hof vastgesteld dat deze zich niet opnieuw in hoger beroep heeft gevoegd, waardoor de vordering beperkt bleef tot het eerder toegewezen bedrag van € 136,00. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de straf of de beslissing over de vordering van de benadeelde partij te wijzigen. De beslissing van het hof is genomen in het licht van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar deze waren niet voldoende om tot een andere uitspraak te komen.