Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
Het betreft de navolgende situatie:
voornoemd.
en ook de familie van erflater geven aan dat het nooit de bedoeling van erflater kan zijn geweest dat zijn gehele vermogen naar zijn familie zou gaan.
voornoemd.”
Nadat[erflater]
op 23 december 2019 was overleden, bleek dat[klaagster]
geen erfgenaam is van de nalatenschap van[erflater]
, noch dat zij aanspraak kon maken op een verblijvingsbeding ten aanzien van de woning.[Klaagster]
is daarover stellig: zij zijn door u, noch uw voorganger, erop gewezen dat het van belang is om een testament te laten opstellen.[Klaagster]
en[erflater]
hebben altijd in de veronderstelling geleefd dat de door hun gesloten samenlevingsovereenkomst ook tot gevolg had dat zij elkaars erfgenaam waren. Verder geeft[klaagster]
aan dat zij ook niet zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in de samenlevingsovereenkomst een verblijvingsbeding op te nemen.
begreep ik dat haar moeder samen met haar broer (…) en[klaagster]
u in 2020 hebben gesproken over deze problematiek. Ook u verwonderde zich erover dat er in de samenlevingsovereenkomst geen verblijvingsbeding was opgenomen. Op vrijdag 10 april 2020 heeft[de zus van erflater]
met u telefonisch contact gehad, dit naar aanleiding van schriftelijke vragen aan u. (…)
en[erflater]
hebben geadviseerd over de erfrechtelijke consequenties van het sluiten van een samenlevingsovereenkomst, zonder te testeren. Ook verneem ik graag uw reactie op het ontbreken van een verblijvingsbeding in de overeengekomen samenlevingsovereenkomst.
U stelde vragen over het samenlevingscontract van wijlen[erflater]
en[klaagster]
verleden voor ondergetekende op 28 februari 2014.
, tijdens een bespreking op mijn kantoor reeds aan[klaagster]
toegelicht. Door een van de aanwezigen bij dat gesprek (een broer of schoonbroer als ik mij niet vergis) werd mij verteld dat het stel zeer zuinig leefde van een uitkering en daar zelfs van spaarden. Daar is uiteraard niets op tegen maar het verklaart wellicht waarom niet gekozen werd voor het opmaken van testamenten of andere regelingen.
(…) Via mijn cliënte vernam ik dat de door uw voorganger opgestelde samenlevingsovereenkomst aan een gebrek leidde, in de zin dat die samenlevingsovereenkomst niet door hem gepasseerd was. Ik vernam dat zij daarover door hun pensioenmaatschappij werden geïnformeerd, nadat zij de samenlevingsovereenkomst hadden ingezonden in het kader van het recht op partnerpensioen. Graag verneem ik uw reactie op het voorgaande. Leidde de door uw voorganger opgestelde samenlevingsovereenkomst aan een (formeel) gebrek?
ondertekend, en het afschrift is ook niet op uw briefpapier afgedrukt. Uit het voorgaande maak ik op dat de toegezonden brief geen kopie is van de brief d.d. 21 februari 2014.
zich kan herinneren dat zij een andersoortig concept exemplaar had ontvangen, in welk exemplaar niet een blauwe tekst was weergegeven. Verder begreep ik via cliënte dat de in 2014 toegezonden exemplaar van de samenlevingsovereenkomst, de rijbewijsnummers nog niet waren opgenomen, die gegevens zijn pas bij het passeren van de samenlevingsovereenkomst op 28 februari 2014 opgenomen. Deze discrepanties doen twijfelen aan de authenticiteit van het door u aan mij toegezonden exemplaar van de “concept” samenlevingsovereenkomst. Op welke wijze kunt u de integriteit en authenticiteit bevestigen van het aan mij toegezonden exemplaar van de “concept” samenlevingsovereenkomst?(…).”
De akte met toelichting en de brief die ik u heb toegestuurd heb ik voor u geprint uit het digitaal dossier daterend uit 2014.
Bijgaand twee verschillende screenshots van mijn scherm waaruit u kunt aflezen wanneer het betreffende bestand voor het laatst gewijzigd is.
4.De klacht
5.Beoordeling
aanwijzing partnerpensioen”. De (enige) reden dat de samenlevingsovereenkomst in 2014 is gepasseerd is dat de voorganger van de notaris de samenlevingsovereenkomst in 1989 was vergeten te passeren.
Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof). Nu het hoger beroep van klaagster leidt tot oplegging van een zwaardere maatregel, ziet het hof – overeenkomstig de uitgangspunten – aanleiding om de notaris, naast de door de kamer uitgesproken (proces)kostenveroordeling, te veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep waarbij wegingsfactor 1 wordt gehanteerd op de twee laatst genoemde posten: