ECLI:NL:GHAMS:2023:2616

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
200.325.485/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris wegens schending van de informatieplicht en onjuiste informatieverstrekking

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notaris wegens schending van de informatieplicht en onjuiste informatieverstrekking. De klacht is ingediend naar aanleiding van de afhandeling van de nalatenschap van klaagsters overleden partner, waarbij de notaris verzuimd zou hebben om klaagster te adviseren over het opnemen van een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst en het opstellen van een testament. Klaagster verwijt de notaris dat hij haar onjuist heeft geïnformeerd over de juridische gevolgen van het ontbreken van deze documenten, wat heeft geleid tot een ongunstige situatie voor haar in de afhandeling van de nalatenschap.

De notaris heeft in zijn verweer gesteld dat hij klaagster wel degelijk heeft geïnformeerd en dat de klacht te laat is ingediend. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de klacht van klaagster deels gegrond is. Het hof oordeelt dat de notaris tekort is geschoten in zijn communicatie en dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt. De kamer had eerder de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof heeft de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van drie weken opgelegd, gezien de ernst van de fouten die de notaris heeft gemaakt.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van zorgvuldige informatieverstrekking door notarissen en de gevolgen van nalatigheid in het notarisambt. De notaris is veroordeeld tot het betalen van kosten aan klaagster en aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.325.485/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2022/12
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 oktober 2023
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. J. van Berk, advocaat te Nijmegen,
tegen
mr. [geïntimeerde] ,
notaris te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

In februari 2014 heeft de notaris een samenlevingsovereenkomst tussen klaagster en haar nadien overleden partner gepasseerd; in deze overeenkomst was geen verblijvingsbeding opgenomen. In december 2019 is de partner van klaagster overleden. Omdat de partner van klaagster niet bij testament over zijn nalatenschap had beschikt heeft hij op grond van het versterferfrecht zijn moeder, broers en zussen als erfgenamen achtergelaten. Klaagster verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten om klaagster en erflater te adviseren om een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst op te nemen en/of een testament op te stellen. Klaagster verwijt de notaris daarnaast dat hij haar onjuist heeft geïnformeerd en dat hij is tekortgeschoten in de communicatie met klaagster.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 12 april 2023 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 'sHertogenbosch (hierna: de kamer) van 20 maart 2023 (ECLI:NL:TNORSHE:2023:5).
2.2.
De notaris heeft op 19 mei 2023 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Op 23 juni 2023 heeft de notaris aanvullende producties ingediend.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2023. Namens klaagster is verschenen M.H.F.B. Bohnen, de schoonzus van klaagster, vergezeld van de gemachtigde van klaagster. De notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, is eveneens verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Op 15 december 1989 heeft de voorganger van de notaris, mr. [naam 1] (hierna: de oud-notaris), de akte van levering gepasseerd waarbij derden de woning aan de […] te [plaats] (hierna: de woning) hebben geleverd aan klaagster en haar partner (hierna: erflater).
3.2.
In dezelfde periode heeft de oud-notaris een concept-samenlevingsovereenkomst opgesteld voor klaagster en erflater waarin als passeerdatum eveneens 15 december 1989 wordt genoemd.
3.3.
Klaagster en erflater hebben vanaf 1 juni 1990 samengewoond in de woning.
3.4.
Begin 2014 hebben klaagster en erflater het concept van de samenlevingsovereenkomst uit 1989 naar hun pensioenmaatschappijen gestuurd in verband met het in de pensioenregelingen geregelde partnerpensioen, waarna zij van deze maatschappijen te horen kregen dat een concept-samenlevingsovereenkomst niet wordt geaccepteerd.
3.5.
Vervolgens hebben klaagster en erflater contact opgenomen met de opvolger van de oud-notaris, de notaris, en hem gevraagd om een afschrift van de samenlevingsovereenkomst uit 1989 te verstrekken.
3.6.
Omdat het voor de notaris – naar zijn eigen zeggen – onduidelijk was of er in 1989 een samenlevingsovereenkomst tussen klaagster en erflater was gepasseerd, heeft hij hen aangeboden om kosteloos een (nieuwe) samenlevingsovereenkomst te passeren.
3.7.
Bij brief van 21 februari 2014 heeft een medewerker van de notaris een concept van de samenlevingsovereenkomst aan klaagster en erflater toegezonden. Klaagster en erflater worden in de brief uitgenodigd voor het passeren van de samenlevingsovereenkomst op 28 februari 2014 en hen is gevraagd om dan een geldig legitimatiebewijs mee te nemen.
3.8.
Op 28 februari 2014 heeft de notaris de samenlevingsovereenkomst gepasseerd.
3.9.
Op 23 december 2019 is erflater overleden. Erflater blijkt niet bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt op grond waarvan erflater op basis van het versterferfrecht zijn moeder, broers en zussen als erfgenamen heeft nagelaten.
3.10.
In 2020 hebben klaagster en twee van erflaters erfgenamen een gesprek gehad met de notaris over de vererving.
3.11.
Nadien hebben klaagster en erflaters erfgenamen zich gewend tot voormalig toegevoegd notaris mr. [naam 2] (hierna: mr. [naam 2]). Mr. [naam 2] heeft op verzoek van klaagster en erflaters erfgenamen bij brief van 8 december 2020 onder andere het volgende aan de belastingdienst te kennen gegeven:

Het betreft de navolgende situatie:
(…)
In voormeld samenlevingscontract ontbreekt een belangrijk element, namelijk een verblijvingsbeding. Dit verblijvingsbeding had er voor kunnen zorgen dat alle gemeenschappelijke goederen, waaronder de gezamenlijke woning (vrij van hypotheek) bij een overlijden zouden toekomen aan de langstlevende partner,[klaagster]
voornoemd.
[Klaagster]
en ook de familie van erflater geven aan dat het nooit de bedoeling van erflater kan zijn geweest dat zijn gehele vermogen naar zijn familie zou gaan.
Door het ontbreken van een testament en door het ontbreken van een verblijvingsbeding in het samenlevingscontract is dit echter nu wel het geval.
De betrokkenen (partner en versterferfgenamen van erflater) gaan ervan uit dat er een fout is gemaakt door voormelde notaris. Partijen hebben hierover vragen gesteld bij[de notaris]
voornoemd.
Verder heeft mr. [naam 2] aan de belastingdienst laten weten dat erflaters erfgenamen de nalatenschap (kort gezegd) willen laten toekomen aan klaagster. Aan de belastingdienst is verzocht om de schenkingen/leveringen die hiervoor nodig zijn vrij te stellen van schenkingsrecht en overdrachtsbelasting en om geen erfbelasting bij erflaters erfgenamen te heffen.
3.12.
Bij brief van 21 januari 2021 heeft de belastingdienst aan mr. [naam 2] (kort gezegd) meegedeeld dat:
- erflaters wettelijke erfgenamen erfbelasting zijn verschuldigd over het bedrag van de nalatenschap;
- als erflaters erfgenamen besluiten om (een groot gedeelte van) de erfenis aan klaagster te schenken deze schenking zal worden belast met schenkbelasting;
- als de tot erflaters nalatenschap behorende onverdeelde helft van de woning aan klaagster wordt geleverd deze verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
3.13.
Bij brief van 5 juli 2021 heeft de gemachtigde van klaagster aan de notaris bericht, voor zover relevant:

Nadat[erflater]
op 23 december 2019 was overleden, bleek dat[klaagster]
geen erfgenaam is van de nalatenschap van[erflater]
, noch dat zij aanspraak kon maken op een verblijvingsbeding ten aanzien van de woning.[Klaagster]
is daarover stellig: zij zijn door u, noch uw voorganger, erop gewezen dat het van belang is om een testament te laten opstellen.[Klaagster]
en[erflater]
hebben altijd in de veronderstelling geleefd dat de door hun gesloten samenlevingsovereenkomst ook tot gevolg had dat zij elkaars erfgenaam waren. Verder geeft[klaagster]
aan dat zij ook niet zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in de samenlevingsovereenkomst een verblijvingsbeding op te nemen.
(…)
Van[de zus van erflater]
begreep ik dat haar moeder samen met haar broer (…) en[klaagster]
u in 2020 hebben gesproken over deze problematiek. Ook u verwonderde zich erover dat er in de samenlevingsovereenkomst geen verblijvingsbeding was opgenomen. Op vrijdag 10 april 2020 heeft[de zus van erflater]
met u telefonisch contact gehad, dit naar aanleiding van schriftelijke vragen aan u. (…)
Vriendelijk verzoek ik u om op de vier hiervoor genoemde punten te reageren. Ook verzoek ik u om te reageren op de stellingen dezerzijds dat u -noch uw voorganger- aan[klaagster]
en[erflater]
hebben geadviseerd over de erfrechtelijke consequenties van het sluiten van een samenlevingsovereenkomst, zonder te testeren. Ook verneem ik graag uw reactie op het ontbreken van een verblijvingsbeding in de overeengekomen samenlevingsovereenkomst.
Verder verzoek ik u om een kopie van het gehele dossier aan mij te verstrekken, van zowel u als van uw voorganger.
3.14.
Bij brief van 10 augustus 2021 heeft de notaris het volgende geantwoord aan de gemachtigde van klaagster:

U stelde vragen over het samenlevingscontract van wijlen[erflater]
en[klaagster]
verleden voor ondergetekende op 28 februari 2014.
Met name gaat het om de vraag waarom geen testamenten zijn gemaakt. Meer specifiek stelt u dat zij niet zijn geïnformeerd over het feit dat zij geen erfgenaam van elkaar zijn zonder testamenten. Ook zouden zij niet zijn geïnformeerd over de mogelijkheid een verblijvensbeding op te nemen in het samenlevingscontract.
Uiteraard zijn cliënten daarvan op de hoogte gesteld zowel in woord als geschrift.
In de conceptakte die hen een week voor het passeren van de akte is toegestuurd is artikelsgewijs een toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat geen verblijvensbeding is opgenomen in de conceptakte en dat zij daar wel voor kunnen kiezen. Verder wordt hen geadviseerd een testament op te maken om de erfopvolging te regelen. (een kopie treft u hierbij aan)
Cliënten hebben gekozen voor een door ons aangeboden kosteloze wijziging van het samenlevingscontract teneinde het door hun gewenst partnerpensioen alsnog te regelen. Zij hebben er om hun moverende redenen van afgezien (tegen betaling uiteraard) een verblijvensbeding en/of testamenten te doen opmaken.
Als ik mij goed herinner heb ik dit kort na het overlijden van[erflater]
, tijdens een bespreking op mijn kantoor reeds aan[klaagster]
toegelicht. Door een van de aanwezigen bij dat gesprek (een broer of schoonbroer als ik mij niet vergis) werd mij verteld dat het stel zeer zuinig leefde van een uitkering en daar zelfs van spaarden. Daar is uiteraard niets op tegen maar het verklaart wellicht waarom niet gekozen werd voor het opmaken van testamenten of andere regelingen.
Ik hoop uw vragen hiermee beantwoord te hebben.
Op uw verzoek te reageren op vermeende opmerkingen mijnerzijds die u heeft aangetroffen op illegaal gemaakte opnamen van een telefoongesprek ga ik verder niet in.
Behalve de bijgevoegde conceptakte en het begeleidend schrijven ontvangt u geen andere stukken aangezien ik er niet meer over beschik en/of de stukken niet terzake doen.
3.15.
Bij brief van 1 oktober 2021 heeft de gemachtigde van klaagster, onder andere, aan de notaris het volgende bericht:

(…) Via mijn cliënte vernam ik dat de door uw voorganger opgestelde samenlevingsovereenkomst aan een gebrek leidde, in de zin dat die samenlevingsovereenkomst niet door hem gepasseerd was. Ik vernam dat zij daarover door hun pensioenmaatschappij werden geïnformeerd, nadat zij de samenlevingsovereenkomst hadden ingezonden in het kader van het recht op partnerpensioen. Graag verneem ik uw reactie op het voorgaande. Leidde de door uw voorganger opgestelde samenlevingsovereenkomst aan een (formeel) gebrek?
Het afschrift van de door u aan mij toegezonden brief d.d. 21 februari 2014 is niet door[de medewerker van de notaris]
ondertekend, en het afschrift is ook niet op uw briefpapier afgedrukt. Uit het voorgaande maak ik op dat de toegezonden brief geen kopie is van de brief d.d. 21 februari 2014.
Voor wat betreft de toegezonden kopie samenlevingsovereenkomst valt het mij op dat dat document ook niet is afgedrukt op papier met uw kantoornaam. Ik vernam via cliënte dat[klaagster]
zich kan herinneren dat zij een andersoortig concept exemplaar had ontvangen, in welk exemplaar niet een blauwe tekst was weergegeven. Verder begreep ik via cliënte dat de in 2014 toegezonden exemplaar van de samenlevingsovereenkomst, de rijbewijsnummers nog niet waren opgenomen, die gegevens zijn pas bij het passeren van de samenlevingsovereenkomst op 28 februari 2014 opgenomen. Deze discrepanties doen twijfelen aan de authenticiteit van het door u aan mij toegezonden exemplaar van de “concept” samenlevingsovereenkomst. Op welke wijze kunt u de integriteit en authenticiteit bevestigen van het aan mij toegezonden exemplaar van de “concept” samenlevingsovereenkomst?(…).
3.16.
Bij e-mail van 5 oktober 2021 heeft de notaris het volgende geantwoord aan de gemachtigde van klaagster:

De akte met toelichting en de brief die ik u heb toegestuurd heb ik voor u geprint uit het digitaal dossier daterend uit 2014.
De akte is -aldus de logbestanden in dit dossier- laatst gewijzigd op 28-02-2014 om 10:46 uur. De dag van het passeren van de akte die om 10 uur die dag stond ingepland.
Na tekst en uitleg te hebben gegeven bij de inhoud van de akte en wellicht de informatie m.b.t. de rijbewijzen te hebben ingevoerd in de akte is het document niet meer gewijzigd.
De brief is aldus de logbestanden in dit dossier laatst gewijzigd op 21-02-2014 om 14:53 uur.
Ik ben geen deskundige op het gebied van ICT, naar ik veronderstel u ook niet. Toch durf ik te concluderen dat het e.e.a. aantoont dat nadien niks inhoudelijk is gewijzigd aan de desbetreffende documenten.
Anders maar duidelijker gesteld: deze gegevens tonen aan dat de toelichting niet achteraf door mij is toegevoegd.
(…)
De eerste samenlevingsovereenkomst is gepasseerd ten overstaan van mijn ambtsvoorganger. Ook deze vraag wil ik voor u beantwoorden.
Het zou mij echter veel tijd besparen als u mij vertelt op welke datum de desbetreffende akte is gepasseerd, dan kijk ik het voor u na.
Mijn kantoor is intussen immers een aantal digitale zoeksystemen verder. Deze systemen sluiten helaas niet altijd naadloos op elkaar aan.
3.17.
Bij e-mail van 4 november 2021 heeft de notaris twee screenshots aan de gemachtigde van klaagster gezonden en het volgende aan hem toegelicht:

Bijgaand twee verschillende screenshots van mijn scherm waaruit u kunt aflezen wanneer het betreffende bestand voor het laatst gewijzigd is.
Datum en tijdstip onmiddellijk na het passeren van de akte.
De originele akte uit 1989 probeer ik volgende week voor u na te kijken.

4.De klacht

Klaagster verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht bestaat, kort gezegd, uit de volgende klachtonderdelen.
1. De notaris heeft nagelaten om klaagster en erflater te adviseren een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst op te nemen en/of een testament op te stellen.
2. De notaris heeft onjuiste informatie verstrekt in zijn brief van 10 augustus 2021 aan de gemachtigde van klaagster en daarmee klaagster dus onjuist geïnformeerd.
3. De notaris is tekortgeschoten in de communicatie met (de gemachtigde van) klaagster.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notaris wat betreft klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk verklaard en de overige klachten gegrond verklaard. Aan de notaris is de maatregel van berisping opgelegd met openbaarmaking van de opgelegde maatregel. De notaris is daarnaast in de kosten veroordeeld.
Aanvulling klacht in hoger beroep
5.2.
Klaagster heeft in haar beroepschrift twee aanvullende klachten ingediend, te weten a) het plegen van valsheid in geschrifte door de notaris en b) de leugenachtige (proces)houding van de notaris tijdens de behandeling van de klacht bij de kamer. Het hof dient op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) een zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. Het gaat daarbij om de klacht zoals die oorspronkelijk bij de kamer is ingediend. Tot de oorspronkelijke klacht behoren niet de klachten die pas na indiening van het inleidende klaagschrift of voor het eerst in hoger beroep worden geformuleerd. Voor de behandeling van die klachten is in deze procedure geen plaats. De aanvullingen of uitbreidingen op de klacht in het beroepschrift van klaagster, zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel 1: nalaten van het advies om een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst op te nemen en/of een testament op te stellen.
5.3.
Klaagster ging ervan uit dat door het sluiten van de samenlevingsovereenkomst zij en erflater over en weer elkaars erfgenaam zouden zijn. Vanwege het ontbreken van een verblijvingsbeding en het ontbreken van een testament is het gehele vermogen van erflater (inclusief de onverdeelde helft van hun gemeenschappelijke woning) op grond van het versterferfrecht toegekomen aan zijn moeder, broers en zussen. Erflater zou dit nooit hebben gewild, aldus klaagster. De erfgenamen van erflater zijn weliswaar bereid om de nalatenschap van erflater aan klaagster te doen toekomen maar de belastingdienst heeft laten weten dat deze erfgenamen hoe dan ook erfbelasting verschuldigd zijn; over een eventuele opvolgende schenking aan klaagster is klaagster bovendien schenkbelasting verschuldigd. Uit de door de notaris aan klaagster gestuurde correspondentie blijkt niet dat de notaris klaagster en erflater heeft geïnformeerd over de consequenties van het ontbreken van een verblijvingsbeding of een testament.
5.4.
De notaris stelt zich primair op het standpunt dat deze klacht van klaagster te laat is ingediend vanwege de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna en dat de klacht daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.5.
De kamer heeft, kort samengevat, in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notaris niet-ontvankelijk verklaard omdat de klacht pas is ingediend na verloop van de in artikel 99 lid 21 Wna gestelde termijn van drie jaren na de dag waarop klaagster kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft. Klaagster heeft op 28 februari 2014 (datum passeerafspraak) kennis genomen of redelijkerwijs kunnen nemen van het verweten handelen en/of nalaten van de notaris. Niet is vereist dat klaagster ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten. Nu de klacht niet eerder dan op 18 februari 2022 is ingediend is niet alleen de driejaarstermijn maar ook de nadere vervaltermijn van één jaar van artikel 99 lid 21 Wna, die gaat lopen indien geoordeeld wordt dat de gevolgen van het aan de notaris verweten handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend is geworden aan klaagster, verstreken. Klaagster heeft een brief van mr. [naam 2] van 8 december 2020 overgelegd. Uit deze brief blijkt dat klaagster in ieder geval in 2020 wist dat het gehele vermogen van erflater als gevolg van het ontbreken van een verblijvingsbeding en een testament niet aan haar maar aan zijn versterferfgenamen is toegekomen. De klacht is daarom te laat ingediend en dus nietontvankelijk.
5.6.
Met de kamer is het hof van oordeel dat deze klacht vanwege het verstrijken van de driejaarstermijn niet-ontvankelijk is. Ook de nadere vervaltermijn van één jaar is, indien van toepassing, ten tijde van het indienen van de klacht verstreken.
Klachtonderdeel 2: het verstrekken van onjuiste informatie.
5.7.
Klaagster verwijt de notaris dat hij in zijn onder 3.14. genoemde brief van 10 augustus 2021 aan de gemachtigde van klaagster op twee punten onjuiste informatie heeft verstrekt. Bij de betreffende brief heeft de notaris a) een concept-samenlevingsovereenkomst (met daarin opgenomen een artikelsgewijze toelichting) aan de gemachtigde van klaagster toegezonden waarbij hij ten onrechte heeft doen voorkomen dat deze versie van de concept-akte ook op 21 februari 2014 aan klaagster en erflater zou zijn toegezonden. De notaris doet b) daarnaast voorkomen alsof de reden voor het passeren van de samenlevingsovereenkomst in 2014 was dat klaagster en erflater een aanpassing van hun eerdere samenlevingsovereenkomst wensten in verband met het regelen van het (partner)pensioen. Dit is een onjuiste voorstelling van zaken, aldus klaagster, omdat in de concept-samenlevingsovereenkomst van december 1989 al een regeling ten aanzien van het partnerpensioen stond opgenomen onder het kopje “
aanwijzing partnerpensioen”. De (enige) reden dat de samenlevingsovereenkomst in 2014 is gepasseerd is dat de voorganger van de notaris de samenlevingsovereenkomst in 1989 was vergeten te passeren.
5.8.
De notaris brengt naar voren dat op 21 februari 2014 een concept aan klaagster en erflater is gestuurd, welk concept na of tijdens de afspraak op 28 februari 2014 nog is aangepast. Dat klaagster stelt de concept-akte met een artikelsgewijze toelichting niet te hebben ontvangen maar uitsluitend een concept-akte zonder deze toelichting maakt niet dat de notaris dit concept (mét artikelsgewijze toelichting) niet zou hebben toegestuurd. Klaagster stelt zelf in haar klaagschrift dat zij en erflater in 2014 van hun pensioenmaatschappij vernamen dat zij enkel een concept-samenlevingsovereenkomst hadden opgestuurd. De aanleiding voor het passeren van de samenlevingsovereenkomst was dus wel degelijk het bericht van de pensioenmaatschappij en hun wens om het partnerpensioen goed te regelen. De notaris heeft geprobeerd om in de archieven de samenlevingsovereenkomst te vinden die in 1989 zou zijn gepasseerd maar dat is niet gelukt. Mogelijk is deze overeenkomst per abuis niet gepasseerd door de oud-notaris of hebben klaagster en erflater zelf afgezien van het opstellen van een samenlevingsovereenkomst. Dat de notaris in zijn brief van 10 augustus 2021 aan de gemachtigde van klaagster spreekt van een “wijziging van de samenlevingsovereenkomst” is wellicht niet goed verwoord maar dat betekent niet dat er sprake is van opzettelijk onjuist informeren.
5.9.
De kamer heeft de klacht met betrekking tot het onder 5.7. onder a) genoemde klachtonderdeel gegrond verklaard omdat tijdens de mondelinge behandeling bij de kamer is komen vast te staan dat de concept-akte zonder artikelsgewijze toelichting op een aantal punten (exclusief de toelichting) verschilt met de concept-akte met artikelsgewijze toelichting. Ook is komen vast te staan dat deze verschillen wijzigingen betreffen die tijdens het passeren van de samenlevingsovereenkomst op 28 februari 2014 zijn aangebracht. Desgevraagd heeft de notaris toegegeven dat de in 3.14 genoemde concept-akte met artikelsgewijze toelichting niet de concept-akte kán zijn geweest die op 21 februari 2014, een week vóór het passeren van de samenlevingsovereenkomst, naar klaagster en erflater is verzonden. In de door de notaris bij zijn brief van 10 augustus 2021 gestuurde concept-akte met artikelsgewijze toelichting stonden namelijk de wijzigingen die pas tijdens het passeren van de akte op 28 februari 2014 zijn aangebracht. Reeds op grond hiervan staat het naar het oordeel van de kamer voldoende vast dat de notaris (de gemachtigde van) klaagster in zijn brief van 10 augustus 2021 onjuist heeft geïnformeerd. Toen de gemachtigde van klaagster de notaris wees op de verschillen tussen de akte met toelichting en de akte zonder toelichting en hierover vragen stelde had het op de weg van de notaris gelegen om duidelijk te maken dat de in zijn brief van 10 augustus 2021 genoemde akte een gereconstrueerde concept-akte moet zijn geweest die niet één op één hetzelfde kan zijn geweest als de op 21 februari 2014 toegezonden akte. In plaats daarvan heeft de notaris de situatie nog onduidelijker gemaakt door het sturen van het onder 3.16. genoemde emailbericht. In zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de notaris evenmin openheid van zaken gegeven. Ook ten aanzien van de klacht genoemd in 5.7. onder b) is de kamer van oordeel dat deze klacht gegrond is. Tot aan de mondelinge behandeling heeft de notaris in het midden gelaten of er in 1989 een samenlevingsovereenkomst is gepasseerd tussen klaagster en erflater. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft de notaris verklaard dat er destijds géén samenlevingsovereenkomst is gepasseerd. De kamer is van oordeel dat de notaris dit al in 2014 had moeten aangeven toen klaagster met de notaris contact opnam voor het verstrekken van een afschrift van de akte. In zijn brief van 10 augustus 2021 had hij zeker voor opheldering moeten zorgen. Dat hij dit niet heeft gedaan acht de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.10.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer, de gronden waarop dit oordeel berust en neemt dit oordeel over. Vast is komen te staan dat de notaris niet meer beschikt over een origineel exemplaar of een digitale versie van het exemplaar van de concept-akte die destijds op 21 februari 2014 door de (medewerker van) notaris aan klaagster en erflater is gestuurd. Het had op de weg van de notaris gelegen om meteen openheid van zaken te geven. In plaats daarvan heeft de notaris onwaarachtige verklaringen afgelegd waarbij hij heeft doen voorkomen dat de bij zijn brief van 10 augustus 2021 gesloten concept-akte een kopie is van de concept-akte die destijds op 21 februari 2014, een week voor het passeren van de samenlevingsovereenkomst, aan klaagster en erflater is toegezonden.
Klachtonderdeel 3: het tekortschieten in de communicatie
5.11.
Klaagster verwijt de notaris dat hij tekortgeschoten is in de communicatie met haar (gemachtigde). Op de aan hem in 2021 gestelde vragen heeft hij niet adequaat gereageerd. Hij heeft, ondanks toezeggingen van zijn kant, geen afschrift van de (beweerdelijk) in 1989 gepasseerde samenlevingsovereenkomst verstrekt, althans kunnen verstrekken waarbij hij heeft nagelaten om tijdig een onderzoek in te stellen waarom hij aan dit verzoek geen gehoor kon geven. Op het verzoek van klaagster om digitale gegevens te verstrekken van de concept-samenlevingsovereenkomst heeft de notaris niet gereageerd.
5.12.
De notaris voert aan dat hij de vragen van klaagster en/of haar gemachtigde steeds heeft beantwoord. Mogelijk is alleen het laatste bericht van klaagster niet beantwoord maar dat viel samen met zijn verhuizing. Klaagster heeft niet toegelicht op grond waarvan er nog andere digitale gegevens beschikbaar zouden moeten zijn die de notaris niet al had verstrekt.
5.13.
Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel is het hof met de kamer van oordeel dat de klacht gegrond is. Vast is komen te staan dat de notaris in 2021 aan (de gemachtigde van) klaagster heeft toegezegd een afschrift van de vermeende samenlevingsovereenkomst op te zoeken en te verstrekken. Op deze toezegging is hij nooit meer teruggekomen. Pas tijdens de mondelinge behandeling bij de kamer heeft de notaris verklaard dat er in 1989 geen samenlevingsovereenkomst is gepasseerd. Ook is vast komen te staan dat de notaris niet meer heeft gereageerd op de laatste emailberichten van (de gemachtigde van) klaagster waarin wordt gevraagd om digitale gegevens van de concept-samenlevingsovereenkomst. De notaris is tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortgeschoten in de communicatie met (de gemachtigde van) klaagster.
Maatregel
5.14.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat de notaris door zijn hiervoor geschetste handelwijze niet heeft gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt. Bij de behandeling van dit dossier, heeft de notaris diverse ernstige fouten gemaakt. Zo heeft de notaris klaagster langdurig in het ongewisse gelaten over het al dan bestaan van een samenlevingsovereenkomst uit 1989 en heeft hij bij herhaling onwaarachtige verklaringen afgelegd over de getrouwheid van de door hem gestuurde concept-akte waarbij hij de belangen van klaagster heeft veronachtzaamd. Het hof rekent hem zwaar aan dat door zijn handelwijze de eer, het aanzien en het vertrouwen van rechtzoekenden in de beroepsgroep ernstig wordt geschaad. Ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in een integere uitoefening van het notarisambt acht het hof, anders dan de kamer, de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van drie weken passend en geboden. Het hof heeft bij de oplegging van de maatregel laten meewegen dat uit het tuchtrechtelijk verleden van de notaris is gebleken dat hij een patroon heeft opgebouwd in het voeren van onwaarachtige verweren. Dit roept bij het hof de vraag op of de notaris wel daadwerkelijk voldoende inzicht toont in de onjuistheid van zijn handelwijze. Ingevolge artikel 105 Wna is het aan de kamer om te bepalen op welke datum de aan de notaris opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van drie weken van kracht wordt en dit bij aangetekende brief aan de notaris mee te delen. Voor een overzicht van de werkzaamheden die de notaris wel en niet mag verrichten gedurende zijn schorsing verwijst het hof naar overweging 6.15 van zijn beslissing van 14 januari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:137).
5.15.
Nu het hof met betrekking tot de maatregel tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer in zoverre niet in stand blijven en zal de beslissing op dat punt worden vernietigd.
Kostenveroordeling in hoger beroep
5.16.
Omdat het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient de notaris het door klaagster betaalde griffierecht in hoger beroep van € 50,- aan haar te vergoeden.
5.17.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechts-deurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden. Het hof hanteert bij de toepassing van de richtlijn de ‘
Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof). Nu het hoger beroep van klaagster leidt tot oplegging van een zwaardere maatregel, ziet het hof – overeenkomstig de uitgangspunten – aanleiding om de notaris, naast de door de kamer uitgesproken (proces)kostenveroordeling, te veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep waarbij wegingsfactor 1 wordt gehanteerd op de twee laatst genoemde posten:
a. a) € 50,- kosten klaagster;
b) € 1.050,- kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c) € 2.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.18.
De notaris dient de kosten van het griffierecht in hoger beroep (€ 50,-) en de kosten van klaagster in hoger beroep (€ 1.100,- ; in totaal € 1.150,-) aan klaagster te voldoen. Klaagster dient hiervoor een rekeningnummer aan de notaris op te geven. Na opgave van dit rekeningnummer dient de notaris binnen vier weken het griffierecht en de kosten van klaagster te voldoen.
5.19.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht door het gerechtshof in hoger beroep (€ 2.000,-) te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). Het LDCR zal de notaris berichten binnen welke termijn en op welke wijze hij de kosten dient te voldoen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing wat betreft de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart de door klaagster in hoger beroep geformuleerde aanvullingen of uitbreidingen op de klacht niet-ontvankelijk;
- legt aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op voor de duur van drie weken;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van de aan haar zijde gevallen kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- griffierecht en € 50,- aan kosten klaagster en € 1.050,- aan kosten rechtsbijstand, in totaal € 1.150,-, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klaagster;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 2.000,- aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, H.T. van der Meer en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023 door de rolraadsheer.