ECLI:NL:GHAMS:2023:2609

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
23-000731-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak primair ten laste gelegde diefstal met braak; veroordeling subsidiair ten laste gelegde vernieling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal met braak en vernieling. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en beslissing kwam. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal met braak, omdat het hof niet met de vereiste mate van zekerheid kon vaststellen dat de verdachte het primair ten laste gelegde had gepleegd. De verdediging stelde dat de verdachte geen opzet had op de braak en handelde met toestemming van haar zus, die mede-eigenaar was van de goederen.

Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de vernieling van een tuindeur en een ruit van de woning. Het hof concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte, waarbij zij met bedekte gezichten de woning binnengingen. De verdachte werd strafbaar verklaard, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, mede op basis van adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de positieve ontwikkeling van de verdachte.

De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf werd afgewezen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, terwijl het subsidiair bewezenverklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd zonder oplegging van een straf of maatregel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000731-23
datum uitspraak: 19 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 15-115967-22 en 13-126000-21 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2004,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 3 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] en/of woningbedrijf Velsen, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming met een bivakmuts of een capuchon op en/of een mondkapje voor en/of handschoenen aan, de poort van perceel [adres02] heeft opengetrapt, althans heeft geopend en/of vervolgens een ruit van de woning heeft ingeslagen en/of de deur heeft geopend en/of open gehouden en/of vervolgens de woning is binnen gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 3 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een tuindeur en/of een ruit van de woning aan [adres02] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] en/of Woningbedrijf Velsen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging komt dan de kinderrechter en omdat het hof – anders dan de kinderrechter - niet komt tot oplegging van een straf of maatregel.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde omdat de verdachte geen oogmerk heeft gehad op het wederrechtelijk toe-eigenen van goederen en geen opzet op de braak. De verdachte heeft volgens de verdediging met toestemming van haar zus [naam01] , de juridisch en feitelijk mede-eigenaar en gebruiker van de goederen, gehandeld. Het was volgens de verdachte de bedoeling om goederen die mede aan [naam01] toebehoorden uit de woning te halen. Uit de wijze waarop de verdachte gekleed was kan geen opzet op de braak worden afgeleid, naar mening van de verdediging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het primair tenlastegelegde. Er is volgens de advocaat-generaal sprake van een poging tot diefstal met braak, waarvan aangifte is gedaan. In het kader van wederrechtelijke toe-eigening is de civielrechtelijke eigendom niet relevant.
Het hof kan, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte is verklaard, in onderling verband en samenhang bezien – gezien de specifieke omstandigheden van het geval - niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd.
Naar het oordeel van het hof is aldus niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.

Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte heeft volgens de verdediging geen enkele bijdrage geleverd aan de vernieling van een tuindeur en/of een ruit. De verdachte had namelijk een sleutel van [naam01] gekregen en had dus niet het vooropgezet plan om iets te vernielen. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat het de medeverdachte is geweest die de ruit heeft ingeslagen en dat de verdachte niets deed. Zij is weliswaar door de vernielde deur de woning binnengegaan, maar de vernieling was op dat moment al voltooid. Het binnentreden levert geen bijdrage op aan de vernieling zelf, aldus de raadsvrouw.
De verdachte heeft verklaard dat het snel ging en dat niet zij, maar de medeverdachte, de ruit stuk heeft gemaakt. Zij wisten dat er een camera hing en daarom hadden zij en de medeverdachte hun gezichten bedekt.
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Volgens de advocaat-generaal is er sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering met betrekking tot de vernieling van de tuinpoort-/deur en de ruit. De verdachte en de medeverdachte wilden de woning betreden. Het argument dat de verdachte niet zou instemmen met het vernielen van de ruit om naar binnen te gaan, gaat volgens de advocaat-generaal niet op.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat twee personen, die zijn herkend als de verdachte en de medeverdachte, met bedekte gezichten de achtertuin in liepen richting de woning aan de [adres02] te IJmuiden. De medeverdachte heeft met een voorwerp de ruit van de achterdeur van de woning ingeslagen, waarna de verdachte de deur heeft geopend en zij gezamenlijk de woning in gingen. Even later hebben de verdachte en de medeverdachte, zo blijkt uit de beelden, de woning en tuin via de achterdeur en tuinpoort /-deur weer verlaten. Ter plaatse is door verbalisanten geconstateerd dat deze deur geforceerd en zwaar beschadigd was en dat het slot daarvan verbogen was. Daarnaast bleek het raam van de achterdeur van de woning te zijn vernield.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is het hof van oordeel dat uit bovenstaande weergave van de camerabeelden blijkt dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht was om van medeplegen te kunnen spreken. Het hof leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op vernieling van de tuinpoort/-deur en de ruit van de woning. Het hof betrekt daarbij in het bijzonder dat de verdachte en de medeverdachte wisten dat er een beveiligingscamera aan de woning hing en dat zij daarom expres hun gezichten met kleding en een mondkapje hadden bedekt om op die manier herkenning te kunnen voorkomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 3 mei 2022 te IJmuiden, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een tuindeur en een ruit van de woning aan [adres02] , die aan [slachtoffer01] of Woningbedrijf Velsen, toebehoorden heeft vernield en beschadigd.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, geen straf of maatregel op te leggen met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in de laatste rapportage toepassing van artikel 9a Sr heeft geadviseerd. Ook het slachtoffer [slachtoffer01] heeft in de brief van 15 augustus 2023 verzocht de verdachte geen straf op te leggen omdat het incident al binnen de relationele sfeer is opgelost.
Het hof heeft in hoger beroep de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte in aanmerking genomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling door samen met de medeverdachte naar de woning van haar zwager te gaan waar zij, omdat de meegegeven sleutel niet op de voordeur paste, de tuinpoort/-deur hebben ingetrapt en het raam in de achterdeur hebben vernield. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander en schade veroorzaakt. In beginsel rechtvaardigt dit de oplegging van een straf of maatregel. Gelet op de hierna te bespreken omstandigheden, zal het hof hiertoe echter niet overgaan.
De Raad heeft in een recente actualisatierapportage geadviseerd om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel nu dat geen pedagogische meerwaarde heeft en niet in het belang van de verdachte wordt geacht gezien de aanwezige beschermende factoren, hetgeen zij in het verleden heeft meegemaakt, haar toekomstperspectief en de positieve lijn die zij aan het inzetten is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het inderdaad steeds beter met haar gaat, zij een baan heeft en in de toekomst weer een opleiding wil volgen. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij zich realiseert dat zij in situaties zoals de onderhavige anders moet handelen. Zij is ook in gesprek gegaan met de aangever en heeft met hem gesproken over het incident zodat de band nu hersteld is.
In verband met al het voorgaande acht het hof het raadzaam met toepassing van artikel 9a Sr te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 9a, 47, 77gg en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 november 2021 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie met een proeftijd van één jaar.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering wordt afgewezen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf af te wijzen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de Raad in de meest recente rapportage heeft geadviseerd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof acht, mede gelet op deze actualisatierapportage van de Raad, termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Amsterdam van 19 september 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 november 2021, parketnummer 13-126000-21, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. A.M. Kengen en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 oktober 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.