ECLI:NL:GHAMS:2023:2604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.288.118/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid appartementseigenaar voor schade door ongeoorloofde wijziging aan gemeenschappelijke standleiding

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van appartementseigenaren voor schade die is ontstaan door een wijziging aan de gemeenschappelijke standleiding, die zonder toestemming van de Vereniging van Eigenaren (VvE) is aangebracht. De appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], hebben in hoger beroep een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin de VvE hen aansprakelijk had gesteld voor de kosten van herstel van de lekkage die was ontstaan door hun ongeoorloofde aanpassing aan de standleiding. De VvE had een bedrag van € 8.326,17 gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de appellanten waren eigenaar van een appartement in een complex dat onder een VvE valt. In oktober 2015 hebben zij zonder toestemming van de VvE een aanpassing aan de afvoerleiding van hun appartement laten uitvoeren. Dit leidde tot lekkages in andere appartementen, wat uiteindelijk resulteerde in schade die door de VvE moest worden hersteld. De VvE heeft de appellanten aansprakelijk gesteld voor de kosten van deze herstelwerkzaamheden.

Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten onrechtmatig hebben gehandeld door zonder toestemming van de VvE aanpassingen aan de gemeenschappelijke standleiding aan te brengen. De appellanten hebben onvoldoende onderbouwd dat de lekkages niet door hun aanpassing zijn veroorzaakt. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van toestemming van de VvE voor wijzigingen aan gemeenschappelijke delen van een appartementencomplex.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.288.118/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7584911/ CV EXPL 19-2970
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 oktober 2023
inzake

1.[appellant 1] ,

2.
[appellante 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. L.J.L. Heukels te Overveen,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS WOONTOREN [X] , [straatnaam] 2-170 TE [plaats] ,
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. El Fathi te Arnhem.
Partijen worden hierna [appellanten] (respectievelijk [appellant 1] voor appellant sub 1) en de VvE genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 9 september 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen de VvE als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Bij tussenarrest van 26 januari 2021 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Op de daartoe geplande zitting van 16 april 2021 zijn [appellanten] niet verschenen. Op 4 mei 2021 heeft opnieuw een zitting plaatsgevonden. Het van die zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele vordering tot overleggen van stukken, tevens memorie van grieven;
- memorie van antwoord met producties;
- akte aan de zijde van [appellanten] ;
- akte met producties aan de zijde van de VvE;
- akte aan de zijde van [appellanten]
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd tot toewijzing van hun incidentele vordering en verder dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van de VvE zal afwijzen en de tegenvordering van [appellanten] zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
De VvE heeft geconcludeerd tot (zo begrijpt het hof) bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld. [appellanten] hebben daartegen hun tweede grief gericht. Die grief slaagt niet, zoals hieronder zal blijken. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet betwist. Het hof neemt die feiten daarom ook als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep nog van belang en waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten, zijn die feiten de volgende.
2.2
De gezamenlijke eigenaars van de woontoren [straatnaam] 2-170 in [plaats] (hierna: het complex) zijn verenigd in de VvE. [appellanten] zijn in de periode september 2015 tot en met april 2021 eigenaar geweest van het appartementsrecht [straatnaam] 128 te [plaats] (hierna: het appartement). Zij waren toen van rechtswege lid van de VvE. In de splitsingsakte van de VvE is het Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten 2006 (hierna: het Reglement) van toepassing verklaard.
2.3
Artikel 22 lid 3 van het Reglement luidt:
De eigenaars en gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering geen veranderingen aanbrengen in de gemeenschappelijke gedeelten of aan de gemeenschappelijke zaken, ook als deze zich in privé gedeelten bevinden.
2.4
In de bestaande keuken van het appartement was een afvoeraansluiting in het midden van de vloer aangelegd. In oktober 2015 heeft een loodgieter in opdracht van [appellanten] de bestaande afvoer afgesloten en voor de afwasmachine in het appartement een andere waterafvoeraansluiting gemaakt op de gemeenschappelijke standleiding van de afvoerleiding. [appellanten] hadden voor die aanpassing geen toestemming als vereist in het Reglement gevraagd.
2.5
Artikel 3 van het Reglement luidt:
Iedere eigenaar en gebruiker is aansprakelijk voor de door hem aan het gebouw, de grond of de gemeenschappelijke zaken toegebrachte schade en voor onredelijke hinder voor zover deze schade of hinder aan hemzelf, aan zijn huisgenoten of zijn personeel kan worden toegerekend. Hij is verplicht voor zover dit redelijk is maatregelen te nemen of te dulden die de strekking hebben bedoelde schade of hinder te voorkomen of te beperken.
2.6
Naar aanleiding van klachten over tikkende leidingen, druppelgeluiden en waterschade in de appartementen 92, 80 en 68 heeft op 1 september 2016 [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) in opdracht van de VvE onderzoek verricht. Uit dit onderzoek bleek dat een rioleringsbuis in een gemeenschappelijke verticale schacht grenzend aan het appartement lekte, waardoor er onder meer waterschade ontstond in de lager gelegen appartementen 68 en 92. De reparatie moest worden uitgevoerd vanuit het appartement.
2.7
Op 17 november 2016 is de schacht vanuit het appartement geopend door [bedrijf] . [bedrijf] heeft toen een aanwezige en verschoven schuifmof anders gemonteerd. Later is de schacht dichtgemaakt. Hierover heeft [bedrijf] het volgende aan de VvE gerapporteerd:
1-9-2016 (…)
Melding tikkende geluiden uit riolering, vermoeden van waterlekkage in appartement 92. (…) Via camera inspectie op het dak in de rioolbeluchter aan het eind van de gezamenlijke rioolstandleiding een lekkage gevonden in de rioolstandleiding ter hoogte van appartement 128.
(…)
17-11-2016 (…)
Herstel rioollekkage in schacht in appartement 128.
(…) De lekkage werd veroorzaakt door een niet op de juiste manier in de rioolleiding zittende schuifmof. (…)
De rioolleiding is schoongemaakt en de schuifmof is correct op de leiding terug gemonteerd. Via het testen met water is de verbinding als dicht beoordeeld en als gereed achtergelaten. (…)
2.8
Op 27 februari 2017 is de schacht opnieuw geopend na klachten over lekkage. [naam] , werkzaam bij [bedrijf] , heeft daarna bij e-mail van 3 maart 2017 aan [bedrijf] en aan [appellant 1] het volgende gerapporteerd:
lekkage app 128 standleiding keukenafvoer.
In verleden is keuken afvoer vaatwasser en gootsteen aansluiting aangepast, hierbij is de originele afvoer (75 mm Pe leiding in vloer/schacht naar kookeiland) vervangen door een nieuw T stuk in de standleiding te monteren boven het expansie stuk. Op dit T stuk wat in het beweegbare deel van de standleiding gemonteerd zit is de nieuwe pvc afvoer gemonteerd. Dit zorgde ervoor dat de erboven gemonteerde schuifmof zich omhoog werkte tijdens het uitzetten en krimpen van de leiding waardoor de lekkage ontstond (…).
Oplossing:
Pvc keuken afvoer aanpassen door het aansluiten op horizontale bestaande (originele) keuken afvoer leiding welke nog onder het expansie stuk in de schacht loopt.
Aanpassen standleiding het T stuk van pvc keuken aansluiting en de schuifmof verwijderen en vervangen voor een vaste leiding en deze dmv lassokken vastzetten. (…).
2.9
Aan de VvE heeft [bedrijf] hierover als volgt gerapporteerd:
27-2-2017 (…)
Naar aanleiding van een melding uit woning 68 over watergeluiden is het vermoeden gerezen dat er wederom een lekkage opgetreden is op de gerepareerde plaats.
Het vermoeden werd bevestigd, nadat de schachtwand in woning 128 wederom geopend was. De vorige keer keurig gemonteerde schuifmof was wederom omhooggeschoven. Een correct gemonteerde schuifmof gaat niet weer spontaan bewegen. Bij nader onderzoek naar de oorzaak van het bewegen is geconstateerd dat iets verderop in de standleiding een schuifmof T-stuk is gemonteerd met een niet voor dit materiaal geschikte aansluiting. Dit bleek een later aangebrachte aansluiting van een vaatwasser te zijn.
Onder het T-stuk bevond zich de originele aftakking naar de keuken, uitgevoerd in het juiste materiaal en voorzien van een vaste verbinding. Bovendien bevindt zicht nog iets verderop in de standleiding een zgn. expansiestuk. Dit is origineel in de standleiding gemonteerd om krimp- en rek op te vangen.
Bij navraag blijkt dat voor de montage van de extra vaatwas aansluiting, die uitgevoerd zou zijn in opdracht van de bewoner van woning 128, er ruimte gecreëerd moest worden in de standleiding om het T-stuk te monteren. Dit is gedaan door een extra schuifmof te plaatsen.
Voor de reparatie zijn alle schuifverbindingen verwijderd en zijn er vaste verbindingen gemaakt zodat ook het expansiestuk het werk kan doen zoals het hoort. Nu waren er teveel losse (schuif)verbindingen waardoor de werking van het expansiestuk teniet werd gedaan.
De vaatwasser aansluiting is nu aangesloten op het standaard vaste stuk dat origineel naar de keuken gaat. (...).
2.1
Per e-mailbericht van 18 mei 2017 heeft de VvE [appellant 1] laten weten dat hij voor het uitvoeren van aanpassingen aan de gemeenschappelijke afvoerleidingen vooraf toestemming had moeten vragen aan de vergadering en hem verzocht dit alsnog te doen.
2.11
Hierop heeft [appellant 1] bij e-mail van 1 juni 2017 laten weten dat hij geen reden ziet die toestemming te vragen, omdat de aanpassing inmiddels weer ongedaan is gemaakt. Verder heeft [appellant 1] aangekondigd de VvE aansprakelijk te zullen stellen voor schade die hij zou hebben geleden door de wijze waarop de VvE heeft gehandeld naar aanleiding van de lekkages waaronder de uitgevoerde herstelwerkzaamheden, waarbij volgens [appellant 1] stankoverlast is ontstaan. Die aansprakelijkheidstelling hebben [appellanten] bij brief van 19 juni 2017 aan de VvE gestuurd.
2.12
Bij brief van 14 augustus 2017 heeft (de advocaat van) de VvE de aansprakelijkheid voor de door [appellant 1] gestelde schade afgewezen. Verder is [appellant 1] aansprakelijk gesteld voor de door de VvE gemaakte kosten in verband met herstel van de lekkage, voor zover deze niet door de verzekering waren gedekt. Bij brief van 5 februari 2018 heeft (de advocaat van) de VvE [appellant 1] gesommeerd een bedrag van € 7.342,41 aan de VvE te voldoen voor gemaakte kosten als gevolg van de lekkage. [appellanten] hebben niet aan die sommatie voldaan.
2.13
In opdracht van de VvE heeft Building Research divers bouwkundig en technisch onderzoek verricht in het complex en in mei en juli 2021 onder meer de binnenriolering van het complex beoordeeld. In een naar aanleiding daarvan opgemaakt rapport d.d. 24 november 2021 is onder de kop ‘Conclusies en aanbevelingen onder meer het volgende opgenomen:
Van de VWA[vuil water afvoer, hof]
leidingen in de appartementen kunnen we concluderen dat deze volgens de NEN Norm 3215 zijn aangelegd, en dat het ontwerpproces correct is uitgevoerd. De standleidingen en de verzamelleidingen zijn correct uitgevoerd, zowel voor de standleiding alsmede de verzamelleiding hebben wij geen afwijkingen kunnen aantreffen in de montage bevestigingen.

3.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
3.1
Kort gezegd heeft de VvE veroordeling gevorderd van [appellant 1] tot betaling van € 8.326,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.342,38 vanaf 10 januari 2019. Daarnaast heeft zij hoofdelijke veroordeling gevorderd van [appellanten] tot betaling van de proceskosten, met rente. Samengevat heeft de VvE daaraan ten grondslag gelegd dat [appellanten] onrechtmatig hebben gehandeld door zonder de vereiste toestemming aanpassingen aan te brengen aan de gemeenschappelijke standleiding, ten gevolge waarvan schade is veroorzaakt, welke schade [appellanten] dienen te vergoeden. Die schade bestaat uit de kosten van het herstel van de standleiding, in verband waarmee de VvE het bedrag van € 7.342,38 heeft gevorderd, en € 847,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 136,97 aan wettelijke rente berekend tot en met 10 januari 2019.
3.2
[appellanten] hebben de vordering betwist en een tegenvordering ingediend. Samengevat hebben zij een verklaring voor recht gevorderd dat de VvE onrechtmatig heeft gehandeld door niet als een redelijk opererende VvE te handelen, alsmede veroordeling van de VvE tot betaling van € 17.703,05 aan gederfde verhuurinkomsten.
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van de VvE toegewezen en de tegenvordering van [appellanten] afgewezen. [appellanten] zijn veroordeeld in de proceskosten (in conventie en reconventie). Samengevat heeft de kantonrechter daartoe het volgende overwogen. [appellant 1] heeft niet alleen in strijd met het Reglement zonder toestemming van de vergadering (van eigenaars, hof) een aanpassing aan de standleiding aangebracht, maar ook heeft hij toen in 2016 bleek van lekkage, dit (hiermee wordt de aanpassing bedoeld; grief 6 berust dan ook op een onjuiste lezing van het vonnis, hof) niet gemeld aan de VvE of aan [bedrijf] . De verklaring van de zoon van [appellanten] volstaat niet ter onderbouwing van het standpunt dat de eerste lekkage is veroorzaakt door een fout bij de bouw. De algemene diskwalificatie van [bedrijf] is onvoldoende als onderbouwing van de stelling dat [bedrijf] ondeugdelijk werk heeft verricht. Verder sluit de chronologie van de gebeurtenissen aan op de door [bedrijf] gestelde gang van zaken. Het is niet komen vast te staan dat schuifmoffen met klembeugels moeten worden vastgezet. Wat de tegenvordering van [appellanten] betreft slaagt het daartegen door de VvE gevoerde meest verstrekkende verweer dat [appellanten] geen schade hebben geleden, omdat het appartement niet werd verhuurd en hij geen huurinkomsten is misgelopen.
De procedure in hoger beroep
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met tien grieven op.
3.5
[appellanten] hebben hun eerste grief als ‘algemene grief’ aangeduid. De grief slaagt niet. Een appellant dient immers door middel van een grief aan de wederpartij en aan de rechter duidelijk te maken op welke grond hij vernietiging van de bestreden uitspraak wenst en tegen welk – bepaald – punt in het bestreden vonnis de grief is gericht. Aan dit vereiste voldoet deze ‘algemene grief’ niet.
3.6
Met hun tweede grief voeren [appellanten] aan dat de feiten niet juist zijn weergegeven, omdat waarderingen/conclusies en stellingen van de VvE of medewerkers van [bedrijf] als feiten zijn weergegeven. Zoals hiervoor (rov. 2.1) is overwogen slaagt deze grief evenmin. De door de kantonrechter opgenomen citaten bevatten inderdaad conclusies van (medewerkers van) [bedrijf] . Dat [bedrijf] die conclusies heeft getrokken is echter een feit. Hoe die conclusies in deze procedure door de kantonrechter en het hof worden gewaardeerd is iets anders en komt bij de beoordeling aan de orde. [appellanten] hebben ook aangevoerd dat anders dan de kantonrechter onder 2.5 vaststelde, niet de rioleringsbuis zelf lekte, maar dat de lekkage is veroorzaakt doordat een schuifmof op die buis niet goed was aangebracht. Dat is een nuancering die niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden, al was het maar omdat de schuifmof geacht wordt deel uit te maken van de rioleringsbuis. Het kennelijke punt dat [appellanten] hier willen maken (dat de schade niet door hen is veroorzaakt), komt verder aan de orde bij de bespreking van de grieven 3, 4, 5, 7 en 8.
De oorzaak van de lekkages
3.7
De kern van de grieven is het bezwaar van [appellanten] tegen het oordeel dat de gevorderde schade door hen is veroorzaakt. Volgens [appellanten] is de eerste lekkage veroorzaakt door een bouwfout (namelijk een niet met klembeugels vastgezette schuifmof) en is de tweede lekkage veroorzaakt door een verkeerd uitgevoerde reparatie door [bedrijf] . De installateur die in opdracht van (de aannemer van) [appellant 1] de aanpassing heeft uitgevoerd, heeft de door [bedrijf] genoemde schuifmof nooit aangeraakt of gezien en hoefde ook niet te verwachten dat die schuifmof bij de bouw van het complex niet met klembeugels was vastgezet. [bedrijf] heeft bij de eerste reparatie gerapporteerd dat ‘de lekkage werd veroorzaakt door een niet op de juiste manier in de rioolleiding zittende schuifmof’ en dat ‘de schuifmof correct op de leiding is terug gemonteerd’. Blijkbaar is dat niet goed gedaan want enkele maanden later is er weer een lekkage ontstaan. [bedrijf] heeft niet vermeld wat een ‘correct gemonteerde schuifmof’ inhoudt. Hij heeft de schuifmof alleen ‘terug gemonteerd’ maar niet voorzien van beugels. Daardoor kon de schuifmof dus weer gaan schuiven. Het is verder niet van belang of [bedrijf] ten tijde van het herstel van de eerste lekkage wist van de eerder in opdracht van [appellant 1] uitgevoerde aanpassing. Ook heeft de kantonrechter ten onrechte bij zijn oordeel betrokken dat [appellant 1] zonder toestemming van de vergadering een aanpassing aan de standleiding heeft laten uitvoeren. Het ontbreken van die toestemming heeft de schade immers niet veroorzaakt. Verder is ten onrechte geoordeeld dat nadat de in opdracht van [appellant 1] aangebrachte aanpassing ongedaan was gemaakt, de lekkage was verholpen. Die aanpassing heeft immers nooit gelekt. Dat een schuifmof met klembeugels moet worden vastgezet, blijkt uit de NEN 3215 norm en het Wavin handboek, aldus [appellanten]
3.8
De grieven slagen niet. Dit oordeel berust op het volgende.
3.9
Niet in geschil is dat de lekkages werden veroorzaakt doordat de op/in de standleiding aangebrachte schuifmof is gaan bewegen. Uit het door [bedrijf] opgestelde verslag (rov. 2.7 en 2.9) en hetgeen [naam] heeft gerapporteerd (rov. 2.8) is af te leiden dat:
- de medewerkers van [bedrijf] ten tijde van de eerste reparatie in de veronderstelling verkeerden dat de lekkage was veroorzaakt door een niet op de juiste manier in de rioolleiding zittende schuifmof;
- zij toen niet wisten dat verderop in de standleiding een wijziging in opdracht van [appellant 1] was aangebracht en [appellant 1] hen toen van die wijziging ook niet op de hoogte heeft gesteld;
- zij ten tijde van de tweede reparatie nader onderzoek verrichtten en toen stuitten op de in opdracht van [appellant 1] aangebrachte aanpassing;
- zij toen constateerden dat die aanpassing ervoor zorgde dat de erboven gemonteerde schuifmof zich omhoog werkte tijdens het uitzetten en krimpen van de leiding waardoor de lekkage ontstond;
- zij die aanpassing ongedaan hebben gemaakt.
3.1
[appellanten] hebben die bevindingen onvoldoende gemotiveerd betwist. De algemene kritiek op [bedrijf] rechtvaardigt niet de conclusie dat de door [bedrijf] uitgevoerde herstelwerkzaamheden ondeugdelijk waren en haar bevindingen onjuist. Aan [appellanten] kan worden toegegeven dat de bevindingen van [bedrijf] na de eerste reparatie ‘De lekkage werd veroorzaakt door een niet op de juiste manier in de rioolleiding zittende schuifmof’ en ‘… de schuifmof is correct op de leiding terug gemonteerd’ de indruk kunnen wekken dat het ging om de wijze waarop de schuifmof op de standleiding was gemonteerd en niet zozeer om de plaats waar de schuifmof werd aangetroffen. Die indruk is echter onjuist. Dat het wel om dat laatste ging blijkt uit de in het verslag tussen deze bevindingen opgenomen foto’s, uit de eerder aangehaalde e-mail van [naam] en uit de bij de datum 27 februari 2017 opgenomen bevindingen. [appellanten] hebben daartegen te weinig ingebracht. Zo hebben zij geen tegenonderzoek laten verrichten, althans in dat verband niets overgelegd. [appellanten] hebben aangevoerd dat zij samen met de VvE/ [bedrijf] naar de situatie hadden willen kijken, maar dat de VvE noch [bedrijf] daartoe bereid waren. [appellanten] hebben niet uitgelegd waarom zij, indien hun stelling al juist zou zijn, vervolgens niet op eigen initiatief de situatie door een onafhankelijke derde hebben laten beoordelen. Zij hebben evenmin onderbouwd opgave gedaan van wie in hun opdracht de aanpassing heeft uitgevoerd en wat daarbij precies is gedaan. Ook is geen stuk overgelegd waaruit de visie van de desbetreffende installateur/loodgieter op de bevindingen van [bedrijf] zou kunnen blijken.
3.11
De stelling van [appellanten] dat de eerste lekkage is veroorzaakt door een bouwfout heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting door de VvE te weinig handen en voeten gekregen. Bovendien is in het rapport van Building Research geconstateerd dat de stand- en verzamelleidingen correct zijn uitgevoerd. Anders dan [appellanten] hebben aangevoerd, blijkt uit dat rapport wanneer het onderzoek is uitgevoerd en wat de opdracht was (zie ook rov. 2.13). Dat niet specifiek naar het appartement wordt verwezen, maakt de zaak niet anders. Het gaat immers om een beoordeling van de wijze waarop de gemeenschappelijke leidingen zijn uitgevoerd en de conclusie dat die correct is bevonden. Iets concreets hebben [appellanten] daartegen niet ingebracht.
3.12
Het rapport van Building Research is verder ook een contra-indicatie voor de juistheid van de stelling van [appellanten] dat ten tijde van de bouw van het complex alle schuifmoffen door middel van klembeugels hadden moeten worden vastgezet. De VvE heeft terecht aangevoerd dat Building Research aan de hand van de NEN norm 3215 heeft vastgesteld dat de standleidingen en verzamelleidingen correct zijn uitgevoerd en dat [appellanten] hebben nagelaten om concreet toe te lichten waaruit blijkt dat die norm het aanbrengen van klembeugels voorschrijft. Ook de verwijzing door [appellanten] naar een handboek van een verkoper van leidingen is daartoe onvoldoende.
3.13
Dat zich na de tweede reparatie geen lekkages meer hebben voorgedaan is niet, althans onvoldoende gemotiveerd door [appellanten] betwist. Zij hebben wel aangevoerd dat de in hun opdracht uitgevoerde aanpassing nooit heeft gelekt, maar daar gaat het niet om. Zoals overwogen is door [appellanten] onvoldoende gemotiveerd betwist dat die aanpassing ertoe leidde dat de daarboven aanwezige schuifmof zich omhoog werkte, waardoor de lekkages ontstonden.
3.14
Ten slotte rekent het hof [appellanten] aan dat zij ten tijde van de eerste lekkage en de naar aanleiding daarvan uitgevoerde herstelwerkzaamheden de VvE noch [bedrijf] alsnog op de hoogte hebben gebracht van de eerder in hun opdracht aan de standleiding aangebrachte wijzigingen/aanpassingen. Dat zij voor die aanpassing destijds in strijd met het Reglement geen toestemming aan de vergadering hadden gevraagd, valt hen al te verwijten. Toen bleek dat ter hoogte van het appartement, dus ter hoogte van de in hun opdracht uitgevoerde aanpassing, een oorzaak van lekkage was gesitueerd, lag het temeer op hun weg om alsnog die aanpassing te melden. De conclusie is gerechtvaardigd dat dan meteen zodanig herstel zou hebben plaatsgevonden dat de tweede lekkage zich niet zou hebben voorgedaan. Overigens heeft de kantonrechter het ontbreken van de vereiste toestemming niet als schadeoorzaak aangemerkt, voor zover [appellanten] daarvan al in hun vijfde grief zouden zijn uitgegaan.
3.15
Het voorgaande betekent dat de gevorderde schade is veroorzaakt door de aanpassing aan de standleiding die [appellanten] zonder toestemming van de VvE hebben laten uitvoeren. [appellanten] dienen die schade aan de VvE te vergoeden.
Schade van de VvE
3.16
Met hun negende grief hebben [appellanten] betoogd dat een groot aantal van de facturen die de VvE heeft overgelegd niet aan haar zijn gericht, dus geen schade van de VvE kunnen zijn. In de toelichting op deze grief hebben zij verder aangevoerd dat niet duidelijk is of de VvE de overgelegde facturen wel heeft betaald. Verder hebben zij bij incidentele vordering overlegging van de correspondentie tussen de VvE en de verzekeraar gevorderd.
3.17
De VvE heeft een overzicht overgelegd van de in verband met de lekkages gemaakte kosten. Die zijn daarin naar datum, werkzaamheden, factuurnummer en bedrag gespecificeerd. De VvE heeft verder concreet en onderbouwd met stukken toegelicht welke kosten door de verzekeraar zijn vergoed en welke niet en waarom niet. Daarmee heeft de VvE voldoende stukken overgelegd die betrekking hebben op de schadeafwikkeling door de verzekeraar. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen. Het – niet toegelichte – subsidiaire beroep op de artikelen 21 Rv en 6 EVRM slaagt evenmin.
3.18
De VvE heeft ook betalingsbewijzen overgelegd. [appellanten] hebben de nadere toelichting en overgelegde stukken onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat enkele facturen niet aan de VvE zijn gericht maar aan haar beheerder en een aan de penningmeester van de VvE, neemt niet weg dat die gefactureerde bedragen voor rekening van de VvE kwamen en voor haar een schadepost opleverden.
Tegenvordering [appellanten] niet toewijsbaar
3.19
[appellanten] hebben met hun tiende grief aangevoerd dat zij door stank het appartement maandenlang niet konden verhuren en daarom huuropbrengsten hebben gemist. Volgens hen heeft de kantonrechter ten onrechte hun tegenvordering afgewezen.
3.2
De grief slaagt niet. Nog daargelaten dat [appellanten] ook in hoger beroep geen enkel concreet aanknopingspunt hebben gegeven dat het appartement zou worden verhuurd en er huurinkomsten zijn misgelopen, hebben zij onvoldoende concreet gesteld op welke grond de VvE schadeplichtig zou zijn. Dat in opdracht van de VvE ondeugdelijke reparaties zijn uitgevoerd is niet komen vast te staan. Evenmin is gebleken dat de VvE onvoldoende voortvarend of coöperatief en daardoor in strijd met haar zorgplicht of onrechtmatig jegens [appellanten] zou hebben gehandeld. [appellanten] zijn blijven steken in vaagheden en algemeenheden en zijn onvoldoende concreet ingegaan op de gemotiveerde betwisting door de VvE. In hun laatste akte hebben zij betoogd dat de van [appellanten] geclaimde bedragen ‘gewoon bij de verzekeraar hadden kunnen worden ingediend’ en dat het nalaten daarvan als een toerekenbare tekortkoming van de VvE is te duiden. Daargelaten dat dit standpunt te laat want in strijd met de twee-conclusie-regel is ingenomen, strandt het ook op de inhoud van de door de VvE overgelegde stukken omtrent het ontbreken van dekking voor deze kosten.
Slotsom
3.21
De slotsom is dat het hoger beroep van [appellanten] geen succes heeft. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in proceskosten.

4.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten, begroot op nihil
in de hoofdzaak:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de VvE begroot op € 2.071,- aan verschotten en € 4.593,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. de Greef, L.A.J. Dun en M.A. Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.