ECLI:NL:GHAMS:2023:256

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
200.316.273/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw met de kinderen naar plaats D binnen een straal van 55 kilometer van het huis van de man

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de vrouw om met haar kinderen naar plaats D te verhuizen. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft een zwaarwegend belang bij de verhuizing, aangezien zij momenteel met de kinderen in een tijdelijke opvang verblijft in [plaats A]. De man, verweerder in principaal hoger beroep, heeft zijn toestemming voor de verhuizing eerder ingetrokken en verzet zich tegen het verzoek van de vrouw. Het hof heeft de procedure bij de rechtbank in acht genomen, waar eerder een beschikking is gegeven die de vrouw's verzoek om verhuizing afwees. De vrouw heeft echter een urgentieverklaring voor een woning in [plaats D] en heeft een huis aangeboden gekregen, wat haar noodzaak om te verhuizen onderstreept. Het hof heeft ook de belangen van de kinderen in overweging genomen, die momenteel in een onveilige en onzekere situatie verkeren. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben beide geadviseerd om de verhuizing toe te staan, gezien de stabiliteit en ondersteuning die de verhuizing met zich meebrengt. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de belangen van de vrouw en de kinderen zwaarder wegen dan die van de man, en heeft de bestreden beschikking vernietigd en vervangende toestemming verleend voor de verhuizing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.316.273/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/715313 / FA RK 22-1738
Beschikking van de meervoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- de minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ).
Hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als informant is aangemerkt:
Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 22 juni 2022, uitgesproken onder
voormeld zaaknummer.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
De vrouw is op 21 september 2022 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van 22 juni 2022.
2.2
De man heeft op 10 november 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 23 december 2022 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de man van 30 december 2022, met bijlage;
- een bericht van de vrouw van 2 januari 2023, met bijlage.
2.5
De minderjarige [kind 1] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft per brief van 12 december 2022 zijn mening kenbaar gemaakt. De voorzitter heeft tijdens de mondelinge behandeling de inhoud van die brief kort weergegeven en partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber;
- de GI, vertegenwoordigd door de [X] .

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben tot begin april 2021 in gezinsverband samengewoond. Uit deze relatie zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2009, te [plaats C] ;
- [kind 2] , [in] 2013, te [plaats B] ;
- [kind 3] , [in] 2017, te [plaats B] .
De kinderen zijn door de man erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
De vrouw heeft uit een eerdere relatie nog een dochter, [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4] ), geboren [in] 2007 te [plaats D] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 6 oktober 2021 is het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor hulpverlening ten behoeve van de kinderen, onder begeleiding van Jeugdbescherming, toegewezen. Daarnaast is bepaald dat de omgang van de man met de kinderen zal worden opgestart onder begeleiding van de GI, waarbij de duur en frequentie van de omgang nader in te vullen zijn onder begeleiding van de GI. De beslissing over de (voorlopige) zorgregeling van de man met de kinderen en de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen is pro forma aangehouden tot 4 april 2022.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 22 juni 2022 is de behandeling omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling van de man met de kinderen pro forma
aangehouden tot 19 december 2022. De mondelinge behandeling bij de rechtbank zal worden voortgezet op 20 februari 2023.
3.4
Bij beschikking van 30 augustus 2022 zijn [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Regio [plaats A] , voor de duur van twaalf maanden, te weten tot 30 augustus 2023.
3.5
De kinderen en [kind 4] verblijven sinds het uiteengaan van de ouders bij de vrouw. Sinds 9 april 2021 verblijven de vrouw, de kinderen en [kind 4] in een opvanglocatie van de [Y] in [plaats A] . De kinderen gaan in [plaats A] naar school en de BSO.
3.6
De man heeft op dit moment geen omgang met de kinderen.
3.7
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in de vorm van een zogenoemde kop-staartbeschikking.
Het hierna volgende bevat de uitwerking daarvan en is - zoals partijen ter zitting is meegedeeld - nadien afgegeven, op 14 februari 2023.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van urgentie om in de omgeving [plaats D] te wonen, afgewezen. Ook het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar de omgeving [plaats D] te verhuizen, met het daaraan gekoppelde verzoek om aan haar vervangende toestemming te verlenen om [kind 2] en [kind 3] in te schrijven op een basisschool en [kind 1] op een middelbare school in de omgeving [plaats D] , is afgewezen.
In principaal hoger beroep
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats D] te verhuizen, binnen een straal van 55 kilometer van de woning van de man.
4.3
De man verzoekt het hoger beroepschrift van de vrouw ongegrond te verklaren, dan wel het verzoek van de vrouw af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen alsmede de vrouw te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, alles uitvoerbaar bij voorraad.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De man verzoekt een zorgregeling vast te stellen, waarbij hij de kinderen bij zich heeft:
- iedere week van maandag tot en met woensdag naar school en eenmaal per veertien dagen een weekend, beginnend op vrijdag om 19:00 uur en eindigend op maandagochtend naar school, waarbij het halen en brengen zal worden gedeeld met de vrouw indien de overdracht niet via school zal lopen;
- de helft van de algemene feestdagen;
- de helft van de gebruikelijke schoolvakanties;
- bijzondere gelegenheden zoals de verjaardagen van de kinderen, de verjaardag van de man en Vaderdag,
althans een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.5
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel hoger beroep, dan wel zijn verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man het incidenteel hoger beroep ingetrokken, zodat het hof het daarbij ingediende verzoek niet inhoudelijk meer hoeft te beoordelen. De man zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.
Het wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind / de schoolkeuze van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
De standpunten van partijen
5.4
De vrouw is van mening dat haar verzoek om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met de kinderen naar regio [plaats D] ten onrechte is afgewezen. Zij voert aan dat zij een zwaarwegend belang heeft bij de verhuizing naar [plaats D] . Sinds 9 april 2021 woont zij met de kinderen in een vrouwenopvang in [plaats A] , het [Z] . Dit verblijf heeft echter een tijdelijk karakter en zij dienen zo spoedig mogelijk uit het [Z] te verhuizen. Dit maakt dat er een noodzaak is om te verhuizen. Het voornemen van de vrouw om naar [plaats D] te verhuizen bestaat ook al geruime tijd en de man wist hiervan af. De man heeft aanvankelijk zijn toestemming verleend voor een verhuizing naar [plaats D] , maar heeft deze kort erna weer ingetrokken. De vrouw heeft een urgentieverklaring aangevraagd voor de regio [plaats D] , en tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij een paar uur eerder te horen heeft gekregen dat zij, vanwege voornoemde urgentieverklaring, een woning in [plaats D] aangeboden heeft gekregen en hier op korte termijn naartoe zou kunnen verhuizen. Zij heeft de verhuizing naar [plaats D] goed doordacht en voorbereid. Zij heeft een praktisch plan uiteengezet voor de verhuizing en zij heeft scholen gevonden voor de kinderen, die gelegen zijn in de buurt van het haar thans aangeboden huis. Daarnaast heeft zij nu in [plaats D] een tijdelijke parttime aanstelling als administratief medewerkster, en heeft zij na afloop daarvan garantie op een baan in [plaats D] . Ook heeft zij een ondersteunende familie en een sociaal netwerk in de omgeving [plaats D] , die kunnen bijspringen waar nodig. [plaats D] is verder een bekende omgeving voor zowel de vrouw als de kinderen. Bovendien geven de kinderen zelf aan naar [plaats D] te willen verhuizen. In [plaats B] zijn zij niet geworteld, zij gaan daar niet naar school of naar sportverenigingen en zowel [kind 4] , de oudste dochter van de vrouw, als [kind 2] hebben zelfs een grote afkeer van [plaats B] . Zij voelen zich daar niet veilig. [kind 4] is niet de biologische dochter van de man, maar zij is wel onderdeel van het gezin van de vrouw en daarom stelt de vrouw dat ook haar belang meespeelt in deze procedure.
Hoewel de kinderen nu in [plaats A] naar school gaan, zijn zij daar evenmin geworteld. Vanaf het moment dat de vrouw en de kinderen in het [Z] in [plaats A] kwamen wonen, was bekend dat dit van tijdelijke aard was. Bovendien willen de kinderen niet in [plaats A] wonen; zij vinden de stad te druk en voelen zich daar niet prettig. De vrouw wil rekening houden met deze weerstand van de kinderen. De kinderen hebben behoefte aan rust en stabiliteit, en deze vinden zij niet in [plaats A] .
Verder voert de vrouw aan dat de man op dit moment geen omgang heeft met de kinderen. Zij is voorstander van contactherstel tussen hen, maar daarbij is goede begeleiding nodig. Zij heeft bij haar verzoek rekening gehouden met het belang van omgang tussen de man en de kinderen, door de afstand tot het huis van de man te minimaliseren. Hierdoor zal voornoemde begeleide zorgregeling van de man met de kinderen in de toekomst uitvoerbaar zijn.
Op basis van het voorgaande dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en aan haar vervangende toestemming te worden verleend om met de kinderen naar [plaats D] te verhuizen, aldus de vrouw.
5.5
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het verzoek van de vrouw terecht heeft afgewezen en voert het volgende aan. Hij begrijpt de wens van de vrouw om te willen verhuizen, maar juridisch gezien stuit het verzoek af op de noodzaak hiervan. Het is niet noodzakelijk voor de vrouw om te verhuizen, omdat de man de voormalige gezinswoning in [plaats B] aan haar heeft aangeboden. Zij heeft dit aanbod echter gepasseerd. Bovendien is het in strijd met de belangen van de kinderen dat de vrouw bij het zoeken van woonruimte zich niet heeft gericht op de regio [plaats B] . Het is een feit van algemene bekendheid dat men in de regio [plaats B] , in vergelijking met [plaats D] , makkelijker aan woonruimte kan komen. Ook maakt het feit dat de vrouw een netwerk in [plaats D] heeft niet dat de noodzaak voor een verhuizing kan worden aangenomen. De grootouders vaderszijde wonen namelijk in [plaats A] en aan hen zijn de kinderen ook gehecht. Verder willen de kinderen niet maar [plaats D] verhuizen, zij willen het liefst in [plaats B] wonen. De kinderen geven aan de vrouw mogelijk wenselijke antwoorden omtrent de verhuizing naar [plaats D] .
De man ziet ook dat de kinderen gedragsproblemen vertonen. Dit komt echter doordat zij in een loyaliteitsconflict verkeren. Er kan daarom niet worden aangenomen dat deze gedragsproblemen veroorzaakt worden door de omgeving waarin zij momenteel wonen, namelijk [plaats A] .
De man heeft op dit moment geen contact met de kinderen. Hij had ten tijde van de relatie echter een groot aandeel in de (doordeweekse) zorg voor de kinderen en deze doordeweekse contactmomenten zullen niet meer mogelijk zijn als de vrouw met de kinderen naar [plaats D] zou verhuizen. Zijn belang om -in de toekomst- regelmatig (doordeweeks) contact te kunnen hebben met de kinderen weegt zwaarder dan de wens van de vrouw om naar [plaats D] te verhuizen. Het verzoek van de vrouw dient dan ook te worden afgewezen, aldus de man.
5.6
De GI heeft ter zitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard. Gebleken is dat bij de kinderen traumatische ervaringen herleven wanneer zij in de omgeving [plaats B] komen. Dit wordt ook gezien in het [Z] . De kinderen voelen zich in het [Z] veilig, maar op het moment dat er iemand binnenkomt die op de man lijkt, zijn zij bang.
De GI ziet geen reden om de verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [plaats D] niet toe te staan. De afstand tot de woning van de man in [plaats B] blijft nagenoeg hetzelfde. In [plaats D] bevindt zich een deel van het netwerk van de vrouw en de kinderen. In [plaats A] hebben zij geen netwerk. Bovendien heeft de vrouw een urgentieverklaring voor de regio [plaats D] . Deze verloopt echter bijna, en dan is het de vraag hoe lang het duurt voordat de vrouw opnieuw een huis aangeboden zal worden.
Verder hoeft de verhuizing geen beletsel voor de omgang van de man met de kinderen te zijn. De begeleide omgang van de man met [kind 1] en [kind 3] wordt eind januari 2023 opgestart en [plaats B] en [plaats D] vallen wat betreft hulpverlening beide onder de regio Midden-Nederland. Voor de organisatie van de begeleide omgang is een verhuizing naar [plaats D] dan ook gunstiger dan het blijven wonen in [plaats A] , dat onder een andere regio valt, aldus de GI.
Het advies van de raad
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats D] te verhuizen. De raad heeft daarbij onder meer het volgende verklaard. De vrouw en de kinderen verblijven al bijna twee jaar in het [Z] in [plaats A] en dit is geen wenselijke situatie. De afstand vanaf het beoogde huis in [plaats D] naar het huis van de man in [plaats B] is geen probleem. Het is een minimaal tijdsverschil in reistijd in vergelijking met het [Z] . De afstand is dan ook overbrugbaar. De verhuizing zal van beide ouders in de toekomst behoorlijk wat vragen, maar dit zijn geen onoverkomelijke problemen.
De omgang van de man met de kinderen is wisselend verlopen de afgelopen jaren. De hulpverlening heeft een aantal keer aangegeven dat er een contactbreuk is geweest, waarbij de man voor een bepaalde periode de kinderen niet zag of sprak. Ook op dit moment is er geen contact tussen de man en de kinderen. Het is dan ook van groot belang dat dit opgepakt wordt. Er is geen beletsel voor het hervatten van de omgang wanneer de kinderen in [plaats D] wonen.
Er bestaan echter wel zorgen over de kinderen. Om verschillende redenen is er sprake van problematiek bij de kinderen en de huidige situatie van de kinderen heeft zijn weerslag op hen. De hulpverlening komt moeizaam op gang. Het is dan ook van belang dat er snel duidelijkheid komt omtrent hun woonperspectief zodat er rust en stabiliteit voor hen ontstaat en de juiste zorg ingezet kan worden, aldus de raad.
De beoordeling
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Het belang van de vrouw om met de kinderen naar [plaats D] te verhuizen is zwaarwegend. Het belang van de vrouw is daarin gelegen dat zij op korte termijn dient te vertrekken uit het [Z] in [plaats A] en dat zij vanwege haar urgentieverklaring nu een huis aangeboden heeft gekregen in [plaats D] . Daarnaast is haar belang erin gelegen dat zij dichtbij haar ondersteunende familie wil wonen en zij terug wil naar een voor haar vertrouwde omgeving, namelijk [plaats D] . Ook heeft zij belang bij het creëren van rust en stabiliteit voor de kinderen. Tegenover voornoemde belangen van de vrouw staan ook zwaarwegende belangen van de man, waaronder het belang om de kinderen in zijn directe omgeving te kunnen zien opgroeien, het belang om de kinderen regelmatig te kunnen zien en het belang om doordeweeks een opvoedrol voor de kinderen te kunnen vervullen.
5.9
Naar het oordeel van het hof is de noodzaak van de vrouw om te verhuizen naar [plaats D] voldoende vast komen te staan.
De vrouw en de man hebben van 2013 tot begin april 2021 samengewoond. Na een roerige periode is de vrouw met de kinderen op 9 april 2021 bij [Y] in de opvang gekomen, in het [Z] te [plaats A] . Omdat de regels bij het [Z] voorschrijven dat gezinnen na negen maanden uitstromen, was het vanaf het begin duidelijk dat dit om een tijdelijke opvangplek ging. In november 2021 had de vrouw moeten verhuizen uit het [Z] , maar vanwege coulance van het [Z] woont zij daar thans nog. Dit is geen wenselijke situatie en het is van belang dat de vrouw spoedig uit het [Z] verhuist. Dit is haar ook door het [Z] te verstaan gegeven. De vrouw heeft op 24 augustus 2022 een urgentieverklaring voor de regio [plaats D] gekregen. Deze urgentieverklaring is zes maanden geldig, tot 24 februari 2023. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw, met deze urgentieverklaring, zeer recent een geschikte woning aangeboden heeft gekregen in [plaats D] . De woning is gelegen in [plaats D] -Zuid, op 49 kilometer van de woning van de man. Indien zij dit aanbod niet accepteert, zal zij haar urgentieverklaring op 24 februari 2023 verliezen. Haar situatie en die van de kinderen wordt dan nijpend, mede gelet op het feit dat zij niet langer in het [Z] kan verblijven. Het voorgaande maakt naar oordeel van het hof dat de vrouw een dringende noodzaak heeft om te verhuizen. Daar komt bij dat de vrouw nu tijdelijk werk gevonden heeft in [plaats D] , met de garantie op een langer dienstverband.
Verder heeft het hof in de belangenafweging de stelling van de man meegenomen dat hij begrijpt dat de vrouw niet in het [Z] kan blijven, maar dat zij op zoek kan naar een woning bij hem in de buurt, in de regio [plaats B] . Het hof kan echter de keus van de vrouw voor de regio [plaats D] volgen. De vrouw en de oudste twee kinderen hebben van 2014 tot 2016 in [plaats E] gewoond. Ook bevindt zich in de omgeving [plaats D] , in [plaats C] en [plaats F] , een ondersteunend netwerk van de vrouw. De vrouw heeft een goede band met haar ouders die in [plaats D] wonen, zij verblijft bijna ieder weekend met de kinderen bij hen. Dit maakt [plaats D] een bekende en vertrouwde omgeving voor zowel vrouw als de kinderen. Daarbij heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat voor [kind 4] , die deel uitmaakt van het gezin, en wellicht ook voor [kind 2] , thans contra-indicaties bestaan om (terug) te verhuizen naar [plaats B] . Verder heeft de vrouw de verhuizing voldoende zorgvuldig voorbereid. Zij heeft voor de kinderen scholen in [plaats D] gezocht, die zich op vijf minuten loopafstand van het beoogde huis in [plaats D] bevinden.
De man stelt verder dat toen hij met de vrouw en de kinderen in een gezinssamenstelling woonde, hij doordeweeks een opvoed- en verzorgingsrol ten aanzien van de kinderen had. Hij geeft hiervoor als voorbeelden dat hij de jongens naar voetbaltraining bracht en hij na school voor de kinderen zorgde. De man heeft erop gewezen dat hij door een eventuele verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [plaats D] wordt beperkt in zijn mogelijkheden om in de door hem gewenste mate doordeweeks een aandeel te hebben in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof is echter gebleken dat de man momenteel geen omgang heeft met de kinderen. Hij heeft sinds september 2022 geen contact meer met [kind 1] en [kind 3] , en sinds april 2022 niet meer met [kind 2] . Vanaf eind januari 2023 zal de man weer begeleide omgang met [kind 1] en [kind 3] hebben. Het eerste contactmoment zal op het kantoor van de GI zijn, de omgang zal verder door Sensa Zorg begeleid worden. De hulpverlening heeft geadviseerd dat de begeleide omgang één keer per twee weken zal plaatsvinden. Voorgaande houdt in dat de man op dit moment doordeweeks geen opvoedrol heeft, en de verwachting is ook niet dat dit in de nabije toekomst anders zal zijn vanwege de voorzichtige opbouw van de begeleide omgang. Dit maakt dat de stelling van de man dat hij door de verhuizing doordeweeks een minder grote rol zal hebben in de opvoeding van de kinderen niet van doorslaggevend belang is, omdat van deze doordeweekse opvoedrol momenteel geen sprake is.
5.1
Het hof dient voorts te beoordelen hoe een verhuizing naar [plaats D] zich verhoudt tot de belangen van de kinderen. Gebleken is dat de kinderen kwetsbaar zijn. Uit de notulen van het hulpverlenersoverleg op 27 oktober 2022, waarbij vertegenwoordigers van de [Y] , Altra en Jeugdbescherming aanwezig waren, blijkt onder meer het volgende. [kind 1] bevindt zich in een loyaliteitsconflict, waardoor hij verdrietig en in de war is. [kind 3] laat op school boos en aanvallend gedrag zien. [kind 2] laat vaak emotioneel gedrag zien en lijkt bang te zijn voor haar vader. Ook heeft zij gezondheidsklachten. Zij heeft daarvoor medische behandeling nodig, waarmee zij in januari 2023 kan beginnen.
Tevens maken de hulpverleners zich zorgen over het contactverlies tussen de man en de kinderen. De omgang is de afgelopen jaren wisselend verlopen, waarbij periodes van begeleide omgang, onbegeleide omgang en het ontbreken van omgang zich afwisselden. Dit alles heeft impact op de ontwikkeling van de kinderen. De hulpverlening concludeert dan ook dat de kinderen beschadigd zijn en therapie essentieel is. De benodigde hulp komt echter moeilijk van de grond. Altra heeft aangegeven dat zij niet toekomen aan behandelen, omdat er actuele onveiligheid in het gezin blijft bestaan. Op basis van het voorgaande acht het hof het aannemelijk dat deze kinderen juist nu vooral gebaat zijn bij rust en stabiliteit en bij duidelijkheid over hun woon- en opgroeiperspectief. Het hof verwacht dat een verhuizing naar [plaats D] , een ook voor de kinderen vertrouwde omgeving met een ondersteunend netwerk in de buurt, die rust en stabiliteit met zich meebrengt, waardoor de benodigde hulpverlening voor de kinderen ingezet kan worden, die ook gericht zal kunnen zijn op het herstel van de relatie met de man. Een verhuizing naar de thans beschikbare woning in [plaats D] is daarmee in het belang van de kinderen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de hulpverlening die de kinderen op dit moment ontvangen in [plaats A] , overgedragen kan worden naar SAVE Jeugdbescherming [plaats D] , zoals de GI heeft ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. Bijkomend voordeel is dat zowel [plaats B] als [plaats D] onder dezelfde regio van de Jeugdbescherming (SAVE) vallen.
Het hof overweegt verder dat een verhuizing en een wisseling van school ingrijpend kan zijn voor de kinderen, die in het verleden al meerdere malen van school en huis zijn gewisseld. Vast staat echter dat de huidige woonplek in het [Z] te [plaats A] eveneens van tijdelijke aard is. Het hof is, met de raad, van oordeel dat het vooral in het belang van de kinderen is om eindelijk perspectief te krijgen op een eigen vaste woonplek voor onbepaalde duur. Ook gaat het hof ervan uit dat Jeugdbescherming de kinderen zo nodig zal kunnen begeleiden bij het wisselen van school.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat een verhuizing naar [plaats D] , zoals verzocht, in het belang van de kinderen is.
5.11
Het hof is, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat het belang van de vrouw en de kinderen om naar [plaats D] te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de man. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het verzoek van de vrouw toewijzen.
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2022, en opnieuw rechtdoende:
verleent vervangende toestemming aan de vrouw om met [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] naar [plaats D] te verhuizen, binnen een straal van 55 kilometer van de woning van de man;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
in incidenteel hoger beroep
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, C.E. Buitendijk en J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier, en is op 17 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Het bovenstaande bevat de vastlegging van de motivering van de reeds op 17 januari 2023 uitgesproken beschikking en is op 14 februari 2023 aldus vastgesteld en ondertekend door de voorzitter.