ECLI:NL:GHAMS:2023:2546

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
23-001535-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugsdelicten en redelijke termijn in strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2019. De verdachte, geboren in 1997, was in eerste aanleg vrijgesproken van overtredingen van de Opiumwet die vóór 1 juli 2015 plaatsvonden. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor deze vrijspraak, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne in de periode van 10 augustus 2015 tot en met 25 mei 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende deze periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in drugs via een drugsbestellijn, waarbij hij samenwerkte met anderen. De verdachte heeft tijdens de zitting een deels bekennende verklaring afgelegd en verklaard dat hij betrokken was bij de handel in drugs.

Het hof heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat deze getuigen onbetrouwbaar waren vanwege hun drugsverslaving. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een auto en geldbedragen, verbeurd verklaard. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001535-21
datum uitspraak: 26 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 10-660292-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het ingestelde hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd voor zover betrekking hebbend op overtredingen van de Opiumwet in de periode voorafgaand aan 1 juli 2015. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging – en voor zover thans nog inhoudelijk aan de orde -is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 mei 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, (telkens) één of meerdere (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of één of meerdere (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover thans inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (drugsbestellijn)
Bekentenis van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 12 oktober 2023 een (deels) bekennende verklaring afgelegd. Over de verdenking van handel heeft hij verklaard dat hij ‘klusjes heeft gedaan’. Hij heeft verklaard dat hij cocaïne en heroïne heeft gedeald en dat hij daar geld voor kreeg. Hij kreeg een telefoon en ‘spullen’ (het hof begrijpt: drugs) mee van anderen die bij deze handel betrokken waren.
Ten aanzien van de drugsbestellijn
Uit onderzoek van de politie, onder meer bestaande uit het observeren van mensen waarbij afleveringen van drugs werden waargenomen en het afluisteren van telefoongesprekken waarin in verhullend taalgebruik werd gesproken over de handel in cocaïne en heroïne, is gebleken dat de telefoonnummers [telefoonnummer 1] (hierna: -[telefoonnummer 1]) en [telefoonnummer 2] (hierna: -[telefoonnummer 2]) werden gebruik als ‘drugsbestellijnen’. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat deze drugsbestellijnen werden bemenst door verschillende personen. Deze personen wisselden hun diensten af waarbij de telefoon ‘werd overgepakt’ (al dan niet door middel van doorschakeling). De telefoonnummers -[telefoonnummer 1] en -[telefoonnummer 2] waren vierentwintig uur per dag en zeven dagen in de week bereikbaar. In de periode van 23 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 is door ongeveer 489 verschillende personen telefonisch contact gezocht met de verschillende telefoonnummers. Een aantal van deze personen is als getuige gehoord. Uit die getuigenverklaringen blijkt dat de getuigen via de drugsbestellijnen cocaïne en heroïne hebben gekocht en voorts hebben diverse getuigen de verdachte en/of zijn medeverdachten als afleveraars van drugs herkend.
Periode en frequentie
Ten aanzien van de pleegperiode heeft de raadsman aangevoerd dat deze moet worden beperkt tot 2016. Aan dit standpunt heeft de raadsman (samengevat) ten grondslag gelegd de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep (dat hij, de verdachte, misschien twee keer per week dealde), dat de verdachte pas op 1 januari 2015 achttien jaar oud is geworden (zodat hij pas enige tijd daarna kon beschikken over een rijbewijs), dat de verdachte van juli tot en met augustus 2015 in nachtdetentie heeft gezeten (waardoor hij niet kon dealen) en dat de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] niet betrouwbaar zijn (voor het bepalen van de pleegperiode). De raadsman stelt in het kader van de betrouwbaarheid dat een langdurige drugsverslaving desastreuse gevolgen heeft voor het functioneren van het geheugen en dat de verklaringen evidente onjuistheden, tegenstrijdigheden en/of onduidelijkheden bevatten.
Het hof overweegt als volgt.
Over de duur en de frequentie van het afleveren van drugs per verdachte lopen de verklaringen van de getuigen uiteen. De schatting van de totale lengte van de periode waarin een koper drugs afneemt van een dealer moet dan ook met grote behoedzaamheid worden bezien. Niettemin is er wel aanleiding om aan te nemen dat er sprake is geweest van verkoopactiviteit van enige duur door de betrokken verdachte reeds indien de koper er – onder meer via het noemen van hem of haar bekende details van die persoon – blijkt van geeft de verdachte al enige tijd te kennen en ook over een langere periode herhaaldelijk enkele keren per week van deze verdachte te hebben gekocht.
Het hof verwerpt de stelling van de raadsman dat verklaringen van verslaafden in het algemeen met veel meer behoedzaamheid moeten worden gebruikt dan de rechtbank heeft gedaan en dat deze onbetrouwbaar zouden zijn omdat het een feit van algemene bekendheid is dat dat langdurige verslaving aan verdovende middelen desastreuse gevolgen heeft voor de kwaliteit van het geheugen. Uit de verklaringen van de hieronder genoemde getuigen blijkt dat deze op meerdere onderdelen specifiek en gedetailleerd zijn. Ook verklaren de getuigen over hun redenen van wetenschap. Voorts bevatten de verklaringen voor een belangrijk deel informatie die controleerbaar is en ook consistent is met andere informatie uit het dossier, bijvoorbeeld betreffende bijnamen, locaties, (nieuwe) verkooptelefoonnummers en de bereikbaarheid daarvan, vervoermiddelen, prijzen en modus operandi van de drugslijn. Voorts zijn de meeste verklaringen vrij kort na het oprollen van de drugslijn op
25 mei 2016 afgelegd. Het hof is uit de vraagstelling dan wel de verwoording in de verbalen niet gebleken van enige dwang of drang van de zijde van de politie. Met regelmaat worden in de beantwoording van de vragen bijvoorbeeld ook meer informatie en details gegeven dan werd gevraagd, ook details die niet per se bezwarend is voor de betrokken verdachte. Voorts valt op dat nagenoeg alle getuigen met betrekking tot de eerste drie foto’s zeggen deze personen niet te kennen, wat niet voor de hand ligt als de gedachte voorop zou staan dat zij enkel verklaren om de politie ter wille te zijn.
Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard twee tot drie jaar lang, meerdere keren per dag, drugs te hebben besteld via de drugsbestellijn. Zij heeft meerdere verdachten herkend en details over de verschillende verdachten genoemd. Zo heeft zij bijvoorbeeld genoemd of iemand met de auto of de scooter kwam, hoe diegene eruit zag, of hij samen of alleen werkte en wie korting gaf bij een grote afname. Op moment dat zij (op 13 juli 2016) een verklaring bij de politie aflegde was [getuige 1] aan het afkicken. Zij heeft verklaard dat zij de man op foto 7 (het hof begrijpt telkens: de verdachte) in het laatst jaar heeft gezien. Het hof begrijpt het aldus dat zij de verdachte sinds de zomer van 2015 heeft gezien. Zij heeft hem voor het laatst ongeveer anderhalve maand voor haar verhoor gezien. Volgens [getuige 1] kwam de verdachte ongeveer twee tot drie keer per week drugs afleveren. Dat [getuige 1] aanvankelijk in het geheel geen verklaring wilde afleggen – zoals door de raadsman bepleit – acht het hof niet van relevante invloed op de betrouwbaarheid van haar verklaring, omdat zij hierover verklaard heeft (enkel) niemand te willen verraden. Aan de bruikbaarheid van haar verklaring doet ook niet af dat de getuige zich op een later moment niet wist te herinneren dat haar gevraagd is te duiden in welke specifieke periode zij bij een specifiek persoon drugs heeft gekocht.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verschillende mensen meerdere keren per week drugs aan hem hebben verkocht en hij heeft verschillende verdachten herkend als personen die aan hem drugs hebben geleverd. Bij die personen heeft hij verschillende details genoemd. Zo heeft hij de verdachten op foto 4 en 5 herkend als vaste bezorgers die hij vanaf het begin kende en van wie het hem opviel als zij een tijdje niet kwamen. Van de man op foto 6 wist hij dat hij de oudste was, normaal een bril droeg en in een Clio reed. Ook van de anderen kon hij opvallende details noemen, die deels ook bevestiging vinden in het dossier. [getuige 2] heeft verklaard dat hij cocaïne gebruikte van heel 2015 tot in ieder geval heel 2016 en dat hij de persoon op foto 7 vanaf het begin zag (het hof begrijpt: vanaf 2015). Dat hij de verdachte vanaf november 2015 niet meer heeft gezien, betekent naar het oordeel van het hof niet dat moet worden vastgesteld dat de verdachte na november 2015 niet meer gedeald heeft. Immers blijkt uit het dossier dat sprake was van meerdere mensen die drugs afleverden in verschillende diensten zodat mogelijk is dat de verdachte toevallig geen dienst had op dagen en/of tijdstippen waarop [getuige 2] bestelde.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van deze getuige niet voor het bewijs kan worden gebruikt nu de getuige zich bij het verhoor door de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, en aldus geen vragen heeft beantwoord. Dit verweer slaagt niet. De verdediging, van wie in de regel het nodige initiatief tot het ondervragen van een getuige mag worden verwacht, heeft niet verzocht [getuige 2] voor de terechtzitting in hoger beroep op te roepen, terwijl verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de belastende verklaring die verdachte heeft betwist.
Het niet (inhoudelijk) kunnen horen van deze getuige is derhalve voldoende gecompenseerd door het horen van de andere getuigen (gebruikers).
Getuige [getuige 4] heeft op 18 juni 2016 verklaard dat hij de persoon op foto 7 het afgelopen jaar (het hof begrijpt: 2015) ook als chauffeur heeft gezien.
Op basis van deze verklaringen stelt het hof vast dat de verdachte zich al in 2015 bezig hield met het afleveren en verkopen van drugs. Gelet op het feit dat de verdachte van 1 juli 2015 tot 9 augustus 2015 aan nachtdetentie was onderworpen – terwijl de advocaat-generaal desgevraagd geen nadere informatie kon verschaffen over deze periode – zal het hof de aanvang van de pleegperiode bepalen op
10 augustus 2015.
Wat betreft de frequentie van het verkopen en afleveren van drugs kan de stelling van de verdachte dat hij het (misschien) twee keer per week deed, niet worden gevolgd. [getuige 1] heeft verklaard dat zij de verdachte twee à drie keer per week zag. [getuige 2] zag hem vier keer per week. Het hof stelt, gelet op deze verklaringen, het aantal keren per week dat de verdachte drugs afleverde vast op vier.
Medeplegen
Medeplegen kan bewezen worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het met anderen voltooien van de strafbare gedraging. In dit geval betrof dit, het in bedrijf houden van een drugsbestellijn. Via deze lijn konden gedurende lange tijd drugs worden besteld en geleverd. De personen die de drugsbestellijn bedienden en drugs afleverden wisselden hun diensten af waarbij de telefoon werd overgepakt. Er was aldus sprake van een georganiseerd werkverband waar verschillende personen een eigen aandeel in hebben gehad. Het specifieke aandeel van de verdachte bestond uit het gedurende de bewezenverklaarde periode vervoeren, afleveren en verkopen van geprepareerde bolletjes drugs. Gelet hierop is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering.

Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

Het onder 2 tenlastegelegde is door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 10 augustus 2015 tot en met 25 mei 2016 te Rotterdam, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, telkens (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
2.
hij op 25 mei 2016 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5 gram cocaïne.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden, met aftrek van voorarrest. Als bijkomende straf heeft de rechtbank de verbeurdverklaring bepaald van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 137 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte inmiddels zijn leven heeft opgepakt en zich zeer positief heeft ontwikkeld. Na een moeilijke periode na zijn vrijlating waarin de verdachte door zijn familie werd verstoten en hij het psychisch en maatschappelijk zwaar had, heeft de verdachte zelf hulp gezocht en stappen gemaakt op alle leefgebieden. Inmiddels heeft hij een huis, is het contact met zijn familie hersteld, zijn verdachtes financiën op orde en werkt hij al lange tijd bij zijn broer in de zaak. Verder is hij sinds zijn vrijlating in 2016 niet meer met politie en/of justitie in aanraking gekomen. Daarnaast heeft de verdachte inzicht gekregen in de laakbaarheid van zijn gedrag en heeft hij openheid van zaken gegeven. Het zou de verdediging dan ook vreemd voorkomen wanneer deze zaak zou eindigen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de reeds ondergane voorlopige hechtenis zou overschrijden. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de redelijke termijn in ruime mate is overschreden, hetgeen gevolgen moet hebben voor de strafmaat.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en heroïne. Hij heeft in dat verband deelgenomen aan een organisatie die zich op omvangrijke schaal bezig hield met de handel in deze middelen en die professioneel te werk ging. Er werd gebruik gemaakt van een drugsbestellijn. Het telefoonnummer van deze drugsbestellijn was 24/7
in bedrijf en werd van de ene aan de andere verkoper doorgegeven, waardoor de drugsbestellijn continu bereikbaar en in bedrijf was. De geraffineerde wijze van opereren blijkt ook uit de actieve klantenbinding door aan de deur te leveren en op zondag gratis drugs als zogenoemde “beterschapjes” te verstrekken aan de vaste afnemers. Harddrugs leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid. Het is algemeen bekend dat dergelijke verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een grote groep veelal kwetsbare afnemers. Het gebruik van en de handel in drugs als cocaïne en heroïne leiden bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van overlast en hoge kosten voor de samenleving.
Verder heeft de verdachte op 25 mei 2016 ongeveer 5 gram cocaïne opzettelijk aanwezig gehad. Aangezien dit feit verband houdt met het onder 1 bewezenverklaarde, zal het hof dit feit niet bij de bepaling van de straf betrekken.
Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van elf maanden passend en geboden gezien de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij de bepaling van de straffen dient rekening te worden gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar het oordeel van het hof is in deze strafzaak sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, terwijl die overschrijding niet (geheel) aan de verdachte kan worden toegerekend. Het betreft een overschrijding van meer dan tweeëneenhalf jaar in hoger beroep. Het hof ziet vanwege voornoemde overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om van eerder genoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deel van vier maanden in voorwaardelijke vorm op te leggen. Vanwege de zeer lange duur die verstreken is sinds het plegen van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte inmiddels zijn leven op orde lijkt te hebben en het hof deze positieve ontwikkeling niet wil doorkruisen, zal het hof in afwijking van het voorgaande geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Om de ernst van de feiten te benadrukken zal, naast de gevangenisstraf die slechts voorwaardelijk zal worden gelegd, een taakstraf worden opgelegd van na te melden duur.
Het hof zal, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden en een taakstraf van 200 uren opleggen.
Bijkomende straf
De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan met behulp van de in beslag genomen en niet teruggegeven auto en het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag. Beide voorwerpen behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard. Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de in beslag genomen en niet teruggegeven auto. Het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag is verkregen door middel van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Zowel de auto als het geld behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van de overtredingen van de Opiumwet in de periode voorafgaand aan 1 juli 2015.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de auto Ford Fiësta, grijs, voorzien van kenteken [kenteken];
- een geldbedrag van € 80,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. B.E. Dijkers en mr. M.R. Paardekooper, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 oktober 2023.