In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2019. De verdachte, geboren in 1994, was in eerste aanleg vrijgesproken van overtredingen van de Opiumwet die vóór 1 januari 2015 plaatsvonden. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor deze vrijspraak, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat. De tenlastelegging betreft de periode van 1 januari 2015 tot en met 25 mei 2016, waarin de verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne en heroïne heeft verkocht en afgeleverd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een drugsbestellijn en dat hij gedurende deze periode drugs heeft vervoerd en verkocht. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep een gedeeltelijke bekentenis afgelegd, maar zijn raadsman heeft vrijspraak bepleit op basis van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen. Het hof heeft de getuigenverklaringen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. Het hof heeft echter, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de positieve ontwikkeling van de verdachte, een voorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden opgelegd, naast een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte veroordeeld voor de bewezenverklaarde feiten, waarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof was onderworpen.