ECLI:NL:GHAMS:2023:2544

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
23-001534-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte op 19 februari 2019 was vrijgesproken van overtredingen van de Opiumwet die zich voordeden voor 1 juli 2015. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak, maar het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de eerdere overtredingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor de feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 september 2015 en 25 mei 2016, waarbij de verdachte is beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne. De verdachte heeft tijdens de zitting op 12 oktober 2023 een deels bekennende verklaring afgelegd, waarin hij aangaf betrokken te zijn geweest bij de handel in drugs via een drugsbestellijn. Het hof heeft de verklaringen van getuigen in overweging genomen en vastgesteld dat de verdachte gemiddeld drie tot vier keer per week drugs heeft afgeleverd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd, naast een taakstraf van 180 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de positieve ontwikkeling van de verdachte, die inmiddels zijn leven op orde heeft.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001534-21
datum uitspraak: 26 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 10-660546-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het ingestelde hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd voor zover betrekking hebbend op overtredingen van de Opiumwet in de periode voorafgaand aan 1 juli 2015. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover thans nog inhoudelijk aan de orde – tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 mei 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, (telkens) één of meerdere (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of één of meerdere (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover thans inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging (drugsbestellijn)

Bekentenis van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 12 oktober 2023 een (deels) bekennende verklaring afgelegd. Over de verdenking van handel heeft hij verklaard dat hij na zijn vakantie, dat is in september 2015 geweest, begonnen is met het afleveren van cocaïne en heroïne aan gebruikers. Hij had een telefoon, die hij steeds van een ander overnam, waar hij op gebeld werd voor bestellingen van cocaïne en heroïne, en hij leverde deze drugs af met een ‘collega’. Voor hem was het veel rijden. Hij had een goedkope auto gekocht via [website] en hij had ook voor een periode een auto gehuurd. Zijn beloning wisselde en bestond uit geld, eten en roken. Hij kreeg € 50,00 aan onkosten.
Periode en frequentie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat het hoger beroep zich alleen richt tegen de door de rechtbank opgelegde straf. Wel heeft zij gewezen op de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep dat hij na de vakantie in september 2015, begonnen is met het afleveren van drugs. Verder heeft zij opgemerkt dat de getuigen allen verslaafd waren en dat zij bij de rechter-commissaris anders hebben verklaard, zodat zij zich kan voorstellen dat het hof hun verklaringen niet betrouwbaar acht en de verklaring van de verdachte volgt. Ten aanzien van de frequentie van het vervoeren en afleveren van cocaïne en heroïne heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze wisselend was. De ene keer was het één keer per week, de andere keer drie of vier keer, maar gemiddeld was het twee keer per week.
Het hof volgt ten aanzien van de periode dat de verdachte verdovende middelen heeft vervoerd en afgeleverd en verkocht de verklaring van de verdachte; het verweer behoeft in zoverre daarom geen bespreking.
Ten aanzien van de frequentie van deze handelingen overweegt het hof als volgt.
Weliswaar moet met de verklaringen van kopers van drugs in strafzaken in het algemeen behoedzaam worden omgegaan, maar dit betekent niet dat die verklaringen op voorhand als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd, dan wel dat die getuigen hun dealers niet zouden kunnen herkennen. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat deze op onderdelen specifiek en gedetailleerd zijn. Ook verklaren zij over hun redenen van wetenschap. Voorts bevatten de verklaringen voor een belangrijk deel informatie die controleerbaar is en ook consistent is met andere informatie uit het dossier, bijvoorbeeld betreffende bijnamen, locaties, (nieuwe) verkooptelefoonnummers en de bereikbaarheid daarvan, vervoermiddelen, prijzen en modus operandi van de drugslijn. Voorts zijn de meeste verklaringen vrij kort na het oprollen van de drugslijn op 25 mei 2016 afgelegd.
Zo heeft getuige [getuige 1] ten aanzien van de man op foto 4 (het hof begrijpt telkens: de verdachte) verklaard dat deze persoon ontelbare keren langs is geweest om drugs af te leveren. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de persoon op foto 4 ongeveer drie tot vier keer per week kwam en getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij de persoon op foto 4 goed kent en dat hij die persoon iets te vaak heeft gezien. De persoon op foto 4 was een vaste bezorger en de getuige zag hem drie tot vier keer per week.
Gelet op deze getuigenverklaringen wordt de stelling van de verdachte dat hij gemiddeld twee keer per week drugs heeft afgeleverd, niet gevolgd. Daarnaast heeft de verdachte voor een factuurbedrag van
€ 480,20 een auto gehuurd voor het bezorgen van drugs, hetgeen niet voor de hand zou liggen als hij gemiddeld slechts twee keer per week drugs verhandelde. Uit de gegevens verstrekt door autoverhuur [bedrijf] blijkt dat met deze huurauto in de periode van 29 april 2016 tot 7 mei 2016
1.877 kilometer is gereden. Ook dit gegeven strookt niet met de stelling dat de verdachte gemiddeld twee keer per week reed.
Gelet op de getuigenverklaringen stelt het hof de frequentie waarmee de verdachte drugs afleverde vast op drie tot vier keer per week.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 25 mei 2016 te Rotterdam, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, telkens (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 175 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de door de advocaat-generaal geformuleerde straf. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij heeft zich – al weer lange tijd geleden – via de Wet maatschappelijke ondersteuning vrijwillig aangemeld voor hulpverlening, hij heeft inmiddels een eigen woning en hij werkt als zzp’er. Hij heeft voor het eerst alles op orde. Daarnaast zou het onrechtvaardig zijn om de verdachte nu na zoveel jaren nog terug naar de gevangenis te sturen. De raadsvrouw heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur en de verdachte is bereid een taakstraf te voldoen. Daarnaast is de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en heroïne. Hij heeft in dat verband deelgenomen aan een organisatie die zich op omvangrijke schaal bezig hield met de handel in deze middelen en die professioneel te werk ging. Er werd gebruik gemaakt van een drugsbestellijn. Het telefoonnummer van deze drugsbestellijn was 24/7 in bedrijf en werd van de ene aan de andere verkoper doorgegeven, waardoor de drugsbestellijn continu bereikbaar en in bedrijf was. De geraffineerde wijze van opereren blijkt ook uit de actieve klantenbinding door aan de deur te leveren en op zondag gratis drugs als zogenoemde “beterschapjes” te verstrekken aan de vaste afnemers. Harddrugs leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid. Het is algemeen bekend dat dergelijke verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een grote groep veelal kwetsbare afnemers. Het gebruik van en de handel in drugs als cocaïne en heroïne leiden bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van overlast en hoge kosten voor de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 september 2023 is hij in 2018 onherroepelijk veroordeeld voor een overtreding van de Opiumwet in het jaar 2017. Het hof zal de omstandigheid dat hij na de bewezenverklaarde feiten opnieuw Opiumwetfeiten heeft gepleegd ten nadele van de verdachte in de strafoplegging meewegen.
Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden passend en geboden gezien de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij de bepaling van de straffen dient rekening te worden gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar het oordeel van het hof is in deze strafzaak sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, terwijl die overschrijding niet (geheel) aan de verdachte kan worden toegerekend. Het betreft een overschrijding van meer dan tweeëneenhalf jaar in hoger beroep. Het hof ziet vanwege voornoemde overschrijdingen van de redelijke termijn aanleiding om van eerder genoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deel van drie maanden in voorwaardelijke vorm op te leggen. Vanwege de zeer lange duur die verstreken is sinds het plegen van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte inmiddels zijn leven op orde lijkt te hebben en het hof deze positieve ontwikkeling niet wil doorkruisen, zal het hof in afwijking van het voorgaande geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Om de ernst van de feiten te benadrukken zal, naast de gevangenisstraf die slechts voorwaardelijk zal worden gelegd, een taakstraf worden opgelegd.
Het hof zal, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, en een taakstraf van 180 uren opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van de overtredingen van de Opiumwet in de periode voorafgaand aan 1 juli 2015.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. B.E. Dijkers en mr. M.R. Paardekooper, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 oktober 2023.