ECLI:NL:GHAMS:2023:2539

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
200.291.665/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding wegens houtrot in tuinterras na ondeugdelijke uitvoering van werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar vordering tot schadevergoeding wegens houtrot in een door geïntimeerde aangelegd tuinterras werd afgewezen. De overeenkomst tussen partijen dateert van 17 juli 2007, waarbij geïntimeerde een dakterras zou aanleggen bij de woning van appellante. Na enkele jaren kreeg appellante last van lekkages en ontdekte zij houtrot in de balken van het dakterras. Appellante vorderde schadevergoeding, stellende dat geïntimeerde ondeugdelijke materialen had gebruikt en niet had gewaarschuwd voor de gebreken van het gebruikte gewolmaniseerde vurenhout. De kantonrechter oordeelde echter dat de houtrot niet het gevolg was van ondeugdelijke uitvoering van het werk en dat geïntimeerde niet aansprakelijk was voor de schade. In hoger beroep heeft appellante haar vordering gewijzigd en nieuwe grieven ingediend, maar het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof concludeerde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de houtrot ook andere oorzaken kon hebben, zoals achterstallig onderhoud. De kosten van het deskundigenonderzoek van geïntimeerde werden toegewezen aan appellante, die ook in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.291.665/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 8201985 CV EXPL 19-25051
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 oktober 2023
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. S.L. Simons te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.T. van Eijck van Heslinga te Alkmaar.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 22 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 24 juli 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 juni 2023 doen toelichten door hun voornoemde advocaten, [appellante] mede door mr. A. Ringelink (advocaat te Amsterdam) en aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar, in hoger beroep gewijzigde, vordering toewijst, met beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten en met wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de kosten van het deskundigenonderzoek van [naam 1] en de proceskosten, inclusief nakosten en met wettelijke rente.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.5. de feiten vastgesteld. [appellante] heeft daartegen haar eerste grief gericht; zij heeft betoogd dat de feitenvaststelling onvolledig en, op punten, onjuist is. Voor zover relevant en vaststaand zal het hof de door [appellante] genoemde feiten bij de beoordeling van de grieven betrekken. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet betwist. Het hof neemt die feiten daarom ook als uitgangspunt.
Voor zover in hoger beroep nog van belang en aangevuld met andere relevante feiten, zijn de feiten de volgende.
2.1.
Op 17 juli 2007 is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [geïntimeerde] (onder meer) een dakterras zou aanleggen bij de woning van [appellante] .
2.2.
[appellante] liet zich voorafgaand en tijdens dit werk begeleiden door architect [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en constructeur [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ).
2.3.
[bedrijf 1] heeft bouwtekeningen gemaakt voor het werk. Eén van deze bouwtekeningen is van de balklagen van het dakterras. Daarop staat aangegeven: “houtsoort balklaag: bankirai”. Tussen [geïntimeerde] en [naam 2] is voor de totstandkoming van de overeenkomst uitgebreid e-mailverkeer geweest, waaruit blijkt dat gedetailleerd werd overlegd over de uit te voeren werkzaamheden en aanpassing daarvan in het kader van een voor [appellante] acceptabele prijs. In de uiteindelijk getekende overeenkomst is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
Voor de volledigheid en helder inzicht in opbouw van de kosten is de calculatie bijgevoegd. De gewijzigde onderdelen zijn in de laatste kolom benoemd en van commentaar voorzien.
2.4.
In de calculatie is het volgende opgenomen:
Omschrijving
Totaal Bedrag
Aantekening
RUWBOUWTIMMERWERK
balk 75x175 mm 40 hoh gewolmaniseerd
gewijzigd 17-07-2007
1.202,02
gewijzigd 17-07-2007
verduurzamen balklaag
351,90
vloerdelen bankirai 18*145 10 mm tussenruimte
1.844,31
meerkosten voor bankirai 25x145
388,12
2.5.
Het dakterras is eind 2007 gerealiseerd en opgeleverd. In 2016 heeft [appellante] last gekregen van een lekkage. Zij heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven deze te verhelpen. Eind augustus 2017 was er opnieuw lekkage. Deze lekkage was aanleiding om de vloerdelen van het dakterras te verwijderen. Daarbij heeft [appellante] waargenomen dat de balken daaronder waren aangetast door houtrot. Op 4 september 2017 heeft [appellante] dit aan [geïntimeerde] bericht.
2.6.
Op 11 januari 2018 heeft [geïntimeerde] inhoudelijk op dit bericht gereageerd en onder meer het volgende geschreven:
In het najaar van 2007 is het dakterras (…) voor u gerealiseerd.
(…)
2. De doorgevoerde wijzigingen betreffen bezuinigingen/aanpassingen ten opzichte van de bouwvergunningtekeningen: in dit geval betekend dit, dat onder andere de dragende balken in hardhout (…) zijn vervangen door dragende balken van verduurzaamd vurenhout.
3. Verduurzaamd vurenhout heeft een kortere geschatte levensduur dan tropisch hardhout.
(…)
5. De bankirai houten terrasdelen zijn direct op de balken gemonteerd door een schroefbevestiging met rvs schroeven, zoals het hoort.
(…)
7. Geimpregneerd vurenhout heeft een geschatte levensduur van 10 tot 25 jaar.
(…)
I. Zowel [geïntimeerde] als de leverancier van de dragende houten balken, zijn bereid uit coulance-overwegingen een deel van de schade te vergoeden. Voorstel is daarom het volgende: (…)
2.7.
[appellante] heeft dit voorstel afgewezen. Op 22 maart 2018 heeft het door [appellante] ingeschakelde “Bureau voor Bouwpathologie” (hierna: BB) een opname ter plaatse gedaan. Daarvan heeft BB een rapport uitgebracht. Op 20 mei 2019 heeft een aanvullend onderzoek door BB plaatsgevonden. Na nadere correspondentie is [appellante] tot dagvaarding overgegaan.
2.8.
Op 29 oktober 2018 is [appellante] door het terras gezakt.
2.9.
Nadat de kantonrechter het bestreden vonnis heeft gewezen heeft [appellante] in het najaar van 2020 het terras laten slopen.
2.10.
Op 12 januari 2021 heeft [naam 3] van [bedrijf 2] BV (hierna: [bedrijf 2] ), in opdracht van [appellante] en in samenwerking met [bedrijf 3] , onderzoek verricht naar ‘de kwaliteit van het geleverde werk’, ‘de omvang en de oorzaak van de vermeende gevolgschade/gebreken’ en ‘de wijze en kosten van herstel of vervanging’. In een naar aanleiding daarvan opgemaakt rapport van 16 april 2021 is onder de kop ‘
Conclusie’ onder meer het volgende opgenomen:
Gelet op het bovenstaande dienen wij vast te stellen dat [geïntimeerde] op de door ons genoemde onderdelen bouwkundig tekort is geschoten. De geleverde en verwerkte vlonderdelen zijn niet van de houtsoort bankirai maar van een mindere kwaliteit.
Ook zijn niet consequent rvs schroeven toegepast om de vlonderdelen te bevestigen aan de onderliggende vurenhouten balklaag (…). Rvs schroeven gaan niet corroderen waardoor de inwatering veel minder omvangrijk zou zijn. Indien bankirai hout voor de vlonderdelen zou zijn gebruikt en er consequent rvs schroeven zouden zijn verwerkt, zou de levensduur van het dakterras verlengd worden tot 15-25 jaar. (…).
2.11.
Op 23 april 2021 heeft [appellante] het rapport van [bedrijf 2] gedeeld met de advocaat van [geïntimeerde] . Op 20 mei 2021 heeft [appellante] [geïntimeerde] in gebreke gesteld. [geïntimeerde] heeft hierop niet gereageerd.
2.12.
In opdracht van [geïntimeerde] heeft ing. [naam 1] , bouwpatholoog/houtexpert bij [bedrijf 4] (hierna: [naam 1] ), onderzoek gedaan op basis van de door [appellante] ingebrachte deskundigenrapporten en de conclusie van antwoord. Bij brief van 5 augustus 2021 heeft [naam 1] onder de kop ‘
Conclusies’ als volgt gerapporteerd:
(…)
Eerdere deskundigen bezien de houtaantasting ten onrechte niet in functie van enerzijds de plek van de plantenbakken en anderzijds de vervuiling tussen de vlonderplanken, direct op het hout van de balklaag.
Anders dan [bedrijf 2] schrijft, is onderhoud wèl mogelijk en noodzakelijk.
De aanwezigheid van mos duidt op achterstallig onderhoud omdat mosvorming meer tijd nodig heeft dan algvorming.
Vervuiling en mosvorming tussen de vlonderplanken, direct op het balkhout, leidt tot aantasting van de balklaag.
De houtaantasting is niet veroorzaakt door roestvorming van schroeven. (…)

3.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
3.1.
Kort gezegd heeft [appellante] veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] tot betaling van de herstelkosten van het dakterras à € 14.520,- en de kosten voor geneesmiddelen à € 39,84 (omdat zij door het terras is gezakt), te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast heeft zij veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, deskundigenkosten en proceskosten, met wettelijke rente.
Samengevat heeft [appellante] aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in strijd met de afspraken vurenhouten balklagen, en daarmee ondeugdelijke materialen, heeft gebruikt bij de bouw van het dakterras. De gevolgen hiervan komen daarom, op grond van artikel 7:760 BW, voor rekening van [geïntimeerde] , aldus [appellante] . [geïntimeerde] heeft er niet voor gewaarschuwd, zoals artikel 7:754 BW vereist, dat het gebruikte gewolmaniseerde vurenhout niet duurzaam was.
3.2.
[geïntimeerde] heeft de vordering betwist.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen. [appellante] is veroordeeld in de proceskosten.
Samengevat heeft de kantonrechter daartoe het volgende overwogen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen dat de balklagen van het dakterras zouden worden gerealiseerd van verduurzaamd vurenhout (en dus niet van bankirai). Hoewel het dakterras eerder dan verwacht door rot is aangetast, onderbouwen de stellingen van [appellante] en de bevindingen van BB volgens de kantonrechter niet dat dit het gevolg is van een ondeugdelijke uitvoering van het werk, die te wijten is aan gebreken van door [geïntimeerde] gebruikte materialen of hulpmiddelen. [geïntimeerde] heeft bovendien onderbouwd gesteld dat de houtrot ook andere oorzaken kan hebben dan ondeugdelijkheid van het materiaal of de bevestigingsmethode. Omdat de opdracht of de gebruikte materialen niet als gebrekkig kunnen worden beschouwd, bestond voor [geïntimeerde] ook geen verplichting om [appellante] te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht. Daarbij speelt ook een rol dat [appellante] deskundig werd begeleid en besloten is tot de wijziging van de oorspronkelijke plannen op initiatief van [appellante] en haar architect. Aldus de kantonrechter.
De procedure in hoger beroep
3.4.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met drie grieven op. Daarnaast heeft [appellante] haar vordering in hoger beroep gewijzigd in die zin dat enkele van de door haar gevorderde bedragen zijn verhoogd.
Geen ondeugdelijke uitvoering van het werk
3.5.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat voor de balken verduurzaamd vurenhout is overeengekomen. [appellante] stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het werk ondeugdelijk is uitgevoerd omdat voor de
vloerdelengeen bankirai, maar hout van een lagere duurzaamheidsklasse is gebruikt. Ook heeft [appellante] in hoger beroep voor het eerst betoogd dat [geïntimeerde] ondeugdelijk werk heeft verricht doordat bij de bevestiging van de vloerdelen niet consequent rvs schroeven zijn gebruikt. Hierop ziet de
tweede grief.
3.6. (
De advocaat van) [appellante] heeft ter zitting onderkend dat de rapporten van BB niet direct betrekking hebben op (gebreken aan) de vloerdelen en schroeven. Die rapporten kunnen dus niet strekken ter onderbouwing van de nieuwe standpunten van [appellante] en worden door het hof buiten beschouwing gelaten. [appellante] baseert zich in hoger beroep op de rapportage van [bedrijf 2] . Die is aangevraagd, omdat de oorzaak van de houtrot na het bestreden vonnis nog steeds onduidelijk was, aldus (de advocaat van) [appellante] ter zitting.
3.7.
Nog daargelaten dat een dergelijke ingrijpende standpuntwijziging in hoger beroep bevreemdt en [geïntimeerde] bemoeilijkt in haar verweer (temeer omdat [appellante] het terras in het najaar van 2020 heeft gesloopt), kan deze [appellante] ook inhoudelijk niet baten. Het hof licht dat als volgt toe.
3.8.
Partijen zijn het erover eens dat voor de vloerdelen bankirai hout is overeengekomen. In de rapportage van [bedrijf 2] is te lezen dat het gebruikte hout geen bankirai/balau is, maar
“een andere Shorea-soort uit de groep der rode meranti’s.”. En:
“Waar voor bankirai de duurzaamheidsklasse 2 wordt aangegeven, is dat voor rode meranti variabel; klasse 2-4. De hier gebruikte vlonderdelen kunnen dus tot een kortere levensduur hebben geleid.”.Verderop in de rapportage staat, stelliger, dát de gebruikte houtsoort van een mindere kwaliteit is en tot een kortere levensduur heeft geleid. Waarop die conclusie gebaseerd is, heeft echter in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , onvoldoende handen en voeten gekregen. Dit in de eerste plaats omdat niet is benoemd uit welke houtsoort binnen de Shorea-soort het gebruikte hout bestaat. Er zijn vele Shorea-soorten, die ieder van een andere kwaliteit kunnen zijn. Daarnaast is onvoldoende concreet welke duurzaamheidsklasse de gebruikte soort heeft. Het is daardoor in het geheel niet uitgesloten dat de duurzaamheidsklasse van het daadwerkelijk gebruikte hout overeen komt met die van bankirai/balau. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord bovendien onweersproken gesteld dat balau een variant van bankirai is die (ook) in diverse kwaliteiten voorkomt. Red balau valt bijvoorbeeld in duurzaamheidsklasse 3. Of en, zo ja, in hoeverre de gebruikte houtsoort minder duurzaam was dan bankirai/balau is dus onvoldoende gebleken.
3.9.
Met de bevindingen van [bedrijf 2] is het causale verband tussen het gebruik van de desbetreffende houtsoort voor de vloerdelen en de schade niet vast komen te staan.
3.10.
Niet ter discussie staat dat partijen het gebruik van rvs schroeven zijn overeengekomen. Ook staat vast dat niet consequent rvs schroeven zijn gebruikt. [bedrijf 2] schrijft hierover:
(…) De bevestigingsmethode zoals aangetroffen is zoals te doen gebruikelijk. Wel dient te worden opgemerkt dat er bevestigingsmiddelen zijn aangetroffen welke geen roestvrijstalen schroeven waren. Deze schroeven gaan roesten waardoor deze gaan uitzetten en hierdoor vocht rondom de bevestiging in het hout dringt, wat eerder rotting van het hout bewerkstelligt. (…)
3.11.
[bedrijf 2] rapporteert hier, en ook in de conclusie (zie 2.10. hierboven), niet dat het gebruik van niet-rvs schroeven daadwerkelijk heeft geleid tot houtrot (van de omvang zoals die zich heeft voorgedaan). Daarbij komt dat [geïntimeerde] met het briefrapport van [naam 1] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat de oorzaak van de houtrot is gelegen in het gebruik van niet-rvs schroeven. Zo is hierover opgenomen:
(…)
Bij het rapport zit één foto (…) die een verschil in schroeven toont. Eén van beide schroeven vertoont roestvorming maar dan slechts oppervlakkig, in een beginnend stadium.
Dit geldt ook voor de foto’s in productie 25 bij de memorie van grieven, gedateerd mei 2021, ruim 3 jaar na het eerste onderzoek en bijna 4 jaar na het open halen van het dakterras voor het verhelpen van een lekkage.
Als de theorie over de ernstig roestende schroeven zou kloppen dan zouden er meer - en overtuigender - foto’s moeten zijn. De éne foto klopt met geen enkele regel van representativiteit van steekproefomvang.
In het algemeen is het waar dat roestvorming van ijzer gepaard gaat met een aanzienlijke toename van het materiaalvolume. Op den duur vergaat dan de hele schroef terwijl er dan geleidelijk aan een inwaterpunt ontstaat. In dit geval betreft het echter gegalvaniseerde schroeven (naast RVS schroeven) en tonen de foto’s dat de galvanisatielaag van de gegalvaniseerde schroeven het beoogde effect heeft, namelijk het vertragen en beheersbaar houden van de roestvorming. De beginnende roestvorming is oppervlakkig, vormt nog nauwelijks extra materiaalvolume en zal dan om te beginnen zorgen dat de schroef nog strakker in het hout zit zodat er nog geen sprake is van een inwaterpunt.
Niet uitgesloten is, dat de roestvorming pas is ontstaan na het open halen van het dakterras in 2017 of na het eerste onderzoek in maart 2018.
De verwoording van [bedrijf 2] staat niet in een voltooide tijd, maar in een toekomende tijd. Het beschrijft een toekomstig proces dat nog niet relevant is bij het ontdekken en onderzoeken van de houtaantasting: “gaan roesten” en “gaan uitzetten”. (…)
3.12.
Dat [appellante] niet bij de totstandkoming van deze rapportage betrokken is geweest, doet aan de bevindingen van [naam 1] niets af. Hetzelfde geldt voor het standpunt van [appellante] dat [naam 1] bij zijn onderzoek niet over schroeven en houtmonsters beschikte. [naam 1] heeft zijn onderzoek immers beperkt tot een beoordeling van de verschillende rapportages en de conclusie van antwoord van [geïntimeerde] . Daarvoor is geen inbreng van [appellante] , noch fysiek materiaal nodig.
3.13.
Het hof acht verder van belang dat, zoals [appellante] ter zitting heeft benoemd, de meeste schroeven wel van rvs waren, slechts enkele niet. Ook dit maakt het niet aannemelijk dat hierdoor schade van een dergelijke omvang is ontstaan.
3.14.
De conclusie is dat [appellante] , in het licht van de betwistingen van [geïntimeerde] , onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat sprake is van een ondeugdelijke uitvoering van het werk, die te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van door [geïntimeerde] gebruikte materialen in de zin van artikel 7:760 BW. Reeds hierom komt de vordering tot schadevergoeding van [appellante] niet voor toewijzing in aanmerking. De tweede grief faalt.
Andere oorzaken
3.15.
Ten overvloede gaat het hof nog in op grief 3. [appellante] heeft met haar
derde griefbetoogd dat het oordeel van de kantonrechter dat de houtrot ook andere oorzaken kan hebben, onjuist is. Deze grief slaagt evenmin, gelet op het volgende.
3.16.
[bedrijf 2] heeft in haar rapportage aangegeven dat de onderzochte monsters van de houten balken de indruk geven dat deze van goede kwaliteit zijn, mogelijk A-kwaliteit. Verder heeft [bedrijf 2] gerapporteerd dat het gebruik van gewolmaniseerde vurenhouten balken leidt tot een levensduur van 10-25 jaar. Het aanbrengen van schroeven leidt tot een doorbreking van de verduurzamingsmethode, waardoor houtrot kan ontstaan. Dit geldt overigens voor alle bevestigingsmiddelen die worden toegepast, aldus [bedrijf 2] .
3.17.
Vast staat dat het dakterras zo’n tien jaar (van eind 2007 tot, in ieder geval, augustus 2017, zie 2.5. hierboven) heeft gefunctioneerd. De houtrot is pas ontdekt bij het weghalen van vloerdelen in verband met een daklekkage. Niet uitgesloten is dus dat het terras nog wat langer mee kon dan die tien jaar. Dit strookt met de door [bedrijf 2] genoemde (minimale) levensduur van de balken. Zoals [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld, moet bij de bepaling van de levensduur van een dakterras worden uitgegaan van de zwakste schakel, in dit geval de balken. Dat de levensduur korter was dan 15-25 jaar (zie 2.10. hierboven) bevreemdt daarom niet.
3.18.
Met het rapport van [naam 1] heeft [geïntimeerde] bovendien onderbouwd gesteld dat de houtrot ook kan zijn veroorzaakt door, bijvoorbeeld, de plaatsing van plantenbakken en onvoldoende onderhoud. [naam 1] heeft hierover, onder meer, gerapporteerd:
(…) [bedrijf 2] schrijft over onderhoud, onder 3.1: “Nee, onderhoud is hieraan niet uit te voeren.”
a.
Belangrijk is echter wel dat de ruimte tussen de vlonderplanken in de loop van de jaren dichtslibt met vervuiling, met name het stukje direct op het balkhout.
b.
Jaarlijkse reiniging is noodzakelijk om dit te voorkomen en om een goede ventilatie en waterafvoer te waarborgen. Hier besteedt [bedrijf 2] ten onrechte geen aandacht aan. Daarbij komt de noodzaak om algen en mos te verwijderen. (…)
[bedrijf 2] schrijft over mosvorming, onder 3.6, onder andere: “Mosvorming zal op lange termijn de bovenzijde van de vlonderdelen aantasten, echter niet de onderliggende balklaag.”
a.
Voorafgaande aan mosvorming is er echter sprake van algvorming. Afhankelijk van de weersomstandigheden ontstaat op het terras een gladde biofilm, een begin van algvorming, het standaard begin van een kolonisatieproces in de natuur. Algvorming op een beloopbaar oppervlak betekent een aanmerkelijke vergroting van de kans op uitglijden. Alleen al daarom ligt het voor de hand en is het belangrijk om algvorming 1 à 2 keer per jaar te verwijderen, ten minste elk voorjaar. Mosvorming krijgt dan geen kans.
b.
De aanwezigheid van mos duidt daarom op achterstallig onderhoud. Mos houdt meer vocht vast dan algen en vormt hiermee een langdurige vochtbelasting voor het hout. De vorming van mos blijft niet beperkt tot de bovenzijde van de vlonderdelen en strekt zich ook uit tot de ruimte tussen de planken, op de bovenzijde van de balken.
c.
Omdat mos aanwezig is tussen de vlonderplanken, direct op het hout van de balken, geldt dit faalmechanisme van houtaantasting ook voor de onderliggende balklaag. (…)
3.19.
[appellante] heeft dit standpunt van [geïntimeerde] ter zitting weersproken onder verwijzing naar het rapport van [bedrijf 2] . De desbetreffende bevindingen van [bedrijf 2] zijn echter (al) weerlegd met het rapport van [naam 1] . Daarnaast heeft [appellante] gesteld dat zij het dakterras wel heeft onderhouden. Uit de verklaring van de ex-man van [appellante] waarnaar zij ter onderbouwing hiervan verwijst, blijkt echter enkel dat [appellante] de vloerdelen met olie heeft behandeld. Dat zij de balken en (tussen) de vloerdelen ook heeft schoongemaakt, blijkt hieruit niet.
3.20.
Het hof komt gelet op het voorgaande, met de kantonrechter, tot de conclusie dat [geïntimeerde] voldoende onderbouwd heeft gesteld dat de houtrot ook andere oorzaken kan hebben gehad dan ondeugdelijkheid van het gebruikte materiaal. Ook om deze reden komt de door [appellante] gevorderde schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking. Grief 3 faalt eveneens.
Geen bewijslevering
3.21.
[appellante] heeft weliswaar uitdrukkelijk bewijs aangeboden van haar stellingen, maar zoals blijkt uit het voorgaande heeft [appellante] daaromtrent onvoldoende gesteld. Bewijslevering is daarom niet aan de orde.
Slotsom en kosten
3.22.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Het in hoger beroep meer of anders door [appellante] gevorderde, waaronder de kosten van het derde deskundigenonderzoek, zal worden afgewezen. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten in hoger beroep moeten betalen.
3.23.
[geïntimeerde] heeft nog vergoeding gevorderd van de kosten van het rapport van [naam 1] . Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor vergoeding in aanmerking. Het rapport is immers op verzoek van [geïntimeerde] opgesteld in reactie op het rapport van [bedrijf 2] dat [appellante] in hoger beroep heeft overgelegd. Het dient, aldus, ter verwering van aansprakelijkheid. De daaraan verbonden kosten zijn in redelijkheid gemaakt. Dat de omvang van deze kosten (€ 726,-) niet redelijk zou zijn, is niet door [appellante] gesteld, noch anderszins gebleken.
3.24.
Ook de door [geïntimeerde] gevorderde wettelijke rente over de proces- en deskundigenkosten wordt toegewezen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.106,- aan verschotten en € 2.366,- voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het deskundigenonderzoek van [naam 1] tot een bedrag van € 726,- (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021 tot aan de dag van voldoening;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.H.M. ten Dam, I. de Greef en J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.