ECLI:NL:GHAMS:2023:2525

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
23-002790-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 54 maanden voor poging tot doodslag en diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, was beschuldigd van poging tot doodslag en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 4 augustus 2021 in Velsen-Noord, waar de verdachte met een vuurwapen op een auto schoot waarin het slachtoffer zich bevond. De verdachte heeft drie schoten gelost op de auto, maar het slachtoffer is niet geraakt door deze kogels. Tijdens een worsteling om een telefoon is het slachtoffer echter wel gewond geraakt aan zijn hand door een vierde kogel. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, wat betekent dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 54 maanden. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade, waarbij het hof de schadevergoeding op €3.765,00 heeft vastgesteld. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002790-22
datum uitspraak: 25 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-215267-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans gedetineerd in [plaats 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.Primair

hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 4 augustus 2021 te Velsen-Noord, gemeente Velsen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een vuurwapen drie, althans een of meer kogels (frontaal) heeft geschoten op en/of in de richting van een personenauto (Kia Picanto met kenteken [kenteken] ) waarin die [slachtoffer] zich als bestuurder bevond, en/of [slachtoffer] - (staand naast de passagierszijde van genoemde personenauto) met een vuurwapen een kogel op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 4 augustus 2021 te Velsen-Noord, gemeente Velsen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen, althans een wapen, meermaals en op korte afstand op/in de richting van die [slachtoffer] te schieten;

2.2.hij op of omstreeks 4 augustus 2021 te Velsen-Noord, gemeente Velsen een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachten toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld met en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:

- het tonen en/of voorhouden van een vuurwapen aan die [slachtoffer] , en/of
- met een vuurwapen meermalen op en/of in de richting van die [slachtoffer] te schieten, en/of
- met een vuurwapen meermalen te slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer] , en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer] tegen zeggen: “De volgende keer knal ik je kankerhoofd” en/of “Ik schiet je door je kankerhoofd” en/of “Geef, nu. Geef nu. Oprotten”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een schotverwonding aan zijn linkerhand.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld en aldus de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde vrijspraak bepleit en daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Ten aanzien van beide verwijten – het driemaal frontaal en eenmaal vanaf de passagierszijde schieten – is het bewijs ter zake van het tenlastegelegde opzet op de dood van de aangever ontoereikend. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij welbewust in de richting van de lege passagiersstoel heeft geschoten, vormt een contra-indicatie voor het vereiste opzet. Tevens is niet genoegzaam bekend in welke richting het wapen precies is gehouden of afgevuurd en wat de schotbaan is geweest. Alleen met dergelijke gegevens kan immers worden vastgesteld óf een bepaalde kans op overlijden heeft bestaan en óf deze kans ook aanmerkelijk te noemen is, aldus de raadsman. Tot slot kan niet uit de bewijsmiddelen volgen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever bewust heeft aanvaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 4 augustus 2021 met een geladen vuurwapen naar de [plaats 2] in Velsen-Noord is gegaan alwaar hij een afspraak had met aangever [slachtoffer] (hierna: de aangever).
De verdachte heeft verklaard dat hij met een doorgeladen vuurwapen in zijn hand op de auto van de aangever is afgelopen en dat hij op een afstand van ongeveer 6 meter drie schoten frontaal heeft afgevuurd op de auto waarin zich de aangever op dat moment als bestuurder bevond. Eén kogel is in de motorkap terechtgekomen en de twee andere kogels zijn in de voorruit onder de ruitenwissers terechtgekomen. Vervolgens is de verdachte naar de passagierszijde van de auto gelopen, alwaar een worsteling is ontstaan om de telefoon van de aangever. De verdachte heeft ten aanzien van de drie frontale kogels verklaard dat hij bewust niet in de richting van de aangever heeft geschoten, omdat hij niet de intentie had om de aangever te raken, maar hem enkel zwaar wilde bedreigen.
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de aangever niet is geraakt door een kogel op het moment waarop de verdachte de eerste drie schoten heeft gelost in de richting van de auto, maar door de vierde kogel die tijdens de worsteling tussen de verdachte en de aangever is afgevuurd. De aangever is gewond geraakt aan zijn hand.
Ten aanzien van de vierde kogel merkt het hof op dat deze klaarblijkelijk is afgevuurd ten tijde van de worsteling om de telefoon, maar dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die de kogel (actief) heeft afgevuurd. Wegens de gerede twijfel daarover moet de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het afvuren van de eerste drie schoten door de verdachte dient te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Het hof stelt voorop dat naar algemene ervaringsregels het op korte afstand met een vuurwapen met een korte loop schieten op een auto waarin een persoon zich bevindt, de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daardoor komt te overlijden. Daar komt bij dat, ook al zou de verdachte de bedoeling hebben gehad om bewust in de richting van de lege passagiersstoel te schieten, zodat hij de aangever niet zou raken, hij dan nog daarmee – naar het oordeel van het hof – welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever, daarbij dodelijk – in hoofd of bovenlijf – zou kunnen worden getroffen. Bij slechts een lichte afwijking van de armen of de handen van de verdachte, zou de schietrichting naar boven of zijdelings hebben kunnen afwijken waardoor aangever wel (dodelijk) geraakt had kunnen worden. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte geen geoefend of professioneel schutter was en terwijl hij schoot op de auto van de aangever afliep. Ook de positie van de bestuurder, die zich beschoten weet, is niet zeker. Bovendien is de richting waarin een gericocheerde kogel zich begeeft in sterke mate afhankelijk van de precieze hoek van inslag en van het materiaal waarop de kogel inslaat alsmede van de precieze ronding van de plaats waar de kogel de motorkap of de voorruit raakt, en daardoor vooraf niet te voorspellen. Door aldus te handelen, heeft de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever dodelijk zou worden getroffen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ook dit tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de verdediging zich kan verenigen met het bewijsoordeel en de bewijsoverwegingen van de rechtbank.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de stukken van het procesdossier, het wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde – met uitzondering van schieten met het wapen in de linkerhand van de aangever – heeft begaan. Het hof is van oordeel dat de aangever lichamelijk letsel heeft opgelopen, omdat de verdachte hem met het vuurwapen (meermaals) in het gezicht heeft geslagen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 4 augustus 2021 te Velsen-Noord, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen drie kogels (frontaal) heeft geschoten op en in de richting van een personenauto (Kia Picanto met kenteken [kenteken] ) waarin die [slachtoffer] zich als bestuurder bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 4 augustus 2021 te Velsen-Noord, gemeente Velsen, een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld met geweld en gevolgd met bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door het tonen van een vuurwapen aan die [slachtoffer] , en met een vuurwapen te slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer] , en tegen die [slachtoffer] te zeggen: 'De volgende keer knal ik je kankerhoofd en `Ik schiet je door je kankerhoofd en `Geef, nu. Geef nu. Oprotten’, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf.
De raadsman heeft het hof, ingeval het tot strafoplegging komt, verzocht om de straf zoveel mogelijk te matigen in die zin dat het onvoorwaardelijke deel van een vrijheidsbenemende straf zoveel mogelijk zal worden beperkt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer en diefstal met geweld. Hij heeft de confrontatie met het slachtoffer opgezocht door meermaals met een vuurwapen in de richting van de auto, waarin het slachtoffer zich op dat moment bevond, te schieten. Dit deed de verdachte op een openbare weg, middenin een woonwijk naast een speeltuin, terwijl er andere mensen op dat moment thuis waren. Het handelen van de verdachte brengt niet alleen angst teweeg bij de bewoners van de woonwijk, maar versterkt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel. Het hanteren van een vuurwapen onder deze omstandigheden kan niet worden getolereerd en dient streng te worden bestraft.
In het licht van het voorgaande is in deze zaak in beginsel de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals opgelegd door de rechtbank, alleszins passend. Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep zijn toegelicht, aanleiding om de straf enigszins te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 39.538,75, bestaande uit € 33.038,75 aan materiële schade en € 6.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een totaalbedrag van € 7.265,00, bestaande uit € 765,00 aan materiële schade en € 6.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de beslissing van de rechtbank ter zake van de vordering van de benadeelde partij te bevestigen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging zich kan vinden in het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en het hof verzocht dienaangaande de beslissingen van de rechtbank over te nemen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat de verdachte is gehouden tot vergoeding van alle niet betwiste en zoals door de rechtbank toegewezen materiële schade van € 765,00 zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade stelt het hof vast dat artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft ten gevolge van het bewezenverklaarde zowel lichamelijk letsel, te weten diverse verwondingen waaronder een gebroken neus en littekens, en geestelijk letsel opgelopen. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vast op € 3.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zal worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.765,00 (drieduizend zevenhonderdvijfenzestig euro) bestaande uit € 765,00 (zevenhonderdvijfenzestig euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 3.500,00 (drie duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.765,00 (drieduizend zevenhonderdvijfenzestig euro) bestaande uit € 765,00 (zevenhonderdvijfenzestig euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 augustus 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. Z. Hoshmand, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2023.
Mrs. A.M.P. Geelhoed en H. Sytema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]