ECLI:NL:GHAMS:2023:2520
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van een geldlening na opzegging van een kredietovereenkomst met geschil over ingebrekestelling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Defam B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Defam, als kredietverstrekker, had in 2003 een kredietovereenkomst gesloten met de geïntimeerde, die zijn betalingsverplichtingen niet nakwam. In 2008 heeft Defam het volledige verschuldigde bedrag opgeëist, maar de kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat Defam niet op de juiste wijze in gebreke had gesteld. Defam is in hoger beroep gegaan tegen deze afwijzing.
In het hoger beroep heeft Defam haar vordering verminderd en bewijs van haar stellingen aangeboden. De grieven van Defam zijn gezamenlijk behandeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte de vordering had afgewezen. Het hof oordeelt dat Defam de geïntimeerde op de juiste wijze in gebreke heeft gesteld en dat de vordering toewijsbaar is. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van Defam toe, met inachtneming van de contractuele rente.
De beslissing van het hof houdt in dat de geïntimeerde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 26.772,78, vermeerderd met rente, en dat de kosten van de eerste aanleg worden gecompenseerd. De geïntimeerde wordt ook veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2023.