Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter als volgt overwogen.
Na kennisneming van de documenten die HVD op haar website heeft geplaatst, betwist Vesteda niet langer dat HVD voldoet aan de vereisten van artikel 1 lid 1 sub f WOHV. De verklaring voor recht dat HVD een huurdersorganisatie is als bedoeld in de WOHV, kan worden gegeven, omdat ook de kantonrechter op grond van de door HVD overgelegde stukken en de ter zitting gegeven toelichting van oordeel is dat HVD aan de vereisten voldoet.
Met betrekking tot de overige verzoeken geldt dat partijen de voordeurbijdrage hebben vastgesteld als het in artikel 7 lid 2 WOHV bedoelde “bepaald bedrag” en dat HVD op grond van de WOHV slechts verantwoording hoeft af te leggen over die betaalde bedragen en niet over haar financiën. De door haar daarover gevraagde verklaring voor recht is echter te beperkt geformuleerd om te kunnen worden gegeven.
Als HVD vergoeding vraagt van kosten die de voordeurbijdrage overstijgen, biedt de WOHV geen grondslag om een financiële verantwoording te verlangen, maar het ligt in de rede dat Vesteda dan van HVD toelichting verlangt waarom de reeds verstrekte voordeurbijdrage niet toereikend is en waarom HVD die kosten niet uit eigen middelen kan voldoen. Uit de samenhang van de twee leden van artikel 7 WOHV volgt namelijk dat het standpunt van HVD dat Vesteda automatisch alle kosten moet betalen, niet juist is.
HVD vraagt in deze procedure geen vergoeding meer van concrete kostenposten, zodat de verzoeken van Vesteda tot overlegging van bescheiden en tot verklaring voor recht niet toewijsbaar zijn.
Het verzoek van HVD te bepalen dat Vesteda de voordeurbijdrage niet mag opschorten is wel toewijsbaar, omdat WOHV in ieder geval de door partijen overeengekomen voordeurbijdrage moet voldoen, aangezien HVD voldoet aan de vereisten van artikel 1 lid 1 sub f WOHV.
De kantonrechter heeft bepaald dat beide partijen de eigen proceskosten moeten dragen.